De terugkeer van het interbellum
Nederland was in mei 1940 niet zo nietsvermoedend ten aanzien van de mogelijkheid van een toekomstige oorlog en de gevaren daarvan als eerder wel beweerd is. Maar defensie is politiek en het Nederlandse defensiebeleid derhalve ten prooi aan de politieke wanen van het moment. Tot 1935 werd er in de defensiecapaciteit van het land nauwelijks geïnvesteerd en eerder bezuinigd – zozeer zweerden de toenmalige kabinetten bij de noodzaak van sluitende begrotingen in crisistijd.
De militaire capaciteit om een Duitse invasie tegen te houden – vijf dagen toch nog altijd, onder andere dankzij heldhaftig verzet bij de Grebbeberg – was nooit berekend op het behalen van een militaire overwinning op de aanvaller, maar op het vertragen van de vijandelijke aanval in afwachting van de steun van bondgenoten. Bondgenoten had Nederland echter niet, gezien onze tot het bittere einde in mei 1940 luid van de daken geschreeuwde neutraliteitspolitiek. Neutraal zijn, is een fout die Nederland na 1945 nooit meer zou maken.
Dat schreef Raymond van den Boogaard in 2021 in een artikel in De Groene Amsterdammer met als titel Nederland in het interbellum: vrees voor de oorlog van morgen. De oorlog in Oekraïne moest toen nog beginnen. Sindsdien zijn vergelijkingen met het interbellum aan de orde van de dag. De geschiedenis herhaalt zich, zo luidt een oud gezegde dat tegenwoordig zijn vertaling vindt in de mantra: het interbellum herhaalt zich. Is die mantra gebaseerd op een terechte bezorgdheid, of is hier sprake van een inhoudsloos cliché, of sterker nog van een hardnekkig waanidee.
Wie in het interbellum zijn ogen niet in zijn zak had zitten, wist dat er een catastrofe op komst was. Er was iets wat zich ongemerkt vermenigvuldigde. Een zichzelf reproducerend informatiepatroon werd door de bioloog Richard Dawkins ooit een ‘meme’ genoemd. Een meme vermenigvuldigt zich op vergelijkbare wijze als een menselijk gen of een virus zich reproduceert. Het is een idee, gedrag of stijl die zich door middel van imitatie van persoon tot persoon binnen een cultuur verspreidt en vaak een symbolische betekenis heeft die een bepaald fenomeen of thema vertegenwoordigt.
Zo’n zichzelf reproducerend informatiepatroon is ook eigen aan een complottheorie of waan die zich gemakkelijk vermenigvuldigt onder informatiedragers, zoals menselijke hersenen of sociale netwerken. Een meme vermenigvuldigt zich bij voorkeur in een tijd waarin de werkelijkheid onwerkelijk lijkt te worden. In de corona-tijd bijvoorbeeld, maar ook in het interbellum met zijn ongrijpbare oorlogsdreiging.
In het interbellum leek de hele wereld soms een schijngestalte geworden, alsof de werkelijkheid verdwenen was in de illusoire betovering op het witte doek. Zo werd de bioscoop de ultieme metafoor van de ontaarding van het moderne leven. De bioscoop wérd het leven. Het onbehagen in de cultuur, dat Spengler al zo treffend had beschreven, was in het begin van de jaren dertig doorgedrongen tot in alle uithoeken van het Avondland. De wereld lag aan stukken. De cultuur van Bach en Beethoven moest plaats maken voor de jazzband. De werkloosheid werd regel en werk werd uitzondering. Alleen de lopende band zou voortaan het resterende werk nog regelen. Beursnoteringen kwamen in de plaats van gewijde woorden. En zelfs wat er nog aan kerken werd gebouwd nam niet zelden de gedaante aan van een bioscoop.
Werd in het interbellum de ervaring van realiteitsverlies veroorzaakt door snelle technologische vooruitgang, tegenwoordig zijn dat processen van globalisering, virtualisering en almaar voortschrijdende individualisering. Het populisme ontstaat niet out of the blue, maar uit angst. En ook het nationaal-socialisme werd voor een groot deel veroorzaakt door angst om teloor te gaan in de maalstroom van de geschiedenis. In zo’n collectieve geestestoestand kunnen waangedachten besmettelijk worden en zomaar viraal gaan. Weldra wordt dan geroepen om een sterke man, een Verlosser of een Führer.
Zo is het in de geschiedenis altijd gegaan. De religieuze en totalitaire waan hebben eenzelfde bron: angst. Vanaf afstand bezien hadden Adolf Hitler en Jezus van Nazareth dan ook iets gemeen: de angst die de waan van een verlossing genereert. Hun wanen hadden een verwante meme, al was het maar omdat de twee uitersten elkaar hier raken. Het extreem kwade en het extreem goede ontmoeten elkaar in het grensgebied tussen gezondheid en geestesziekte. Maar bestaat die tegenstelling wel? Gaat niet in elk kwaad – hoe afzichtelijk ook – niet ook iets goeds schuil? Is de dualistische gedachte dat goed en kwaad twee absolute tegenpolen zijn niet een mythische constructie, die deel uitmaakt van een eeuwenoude onderstroom in het christendom?
Over de twintigste eeuw spreekt men al gauw in termen van modernisme en vooruitgang. Maar wat was dat ‘modernisme’? Modernisme wordt al gauw een containerbegrip zonder enige nuance of differentiatie. Er gaat iets verloren in het grove etiket ‘modernisme’ en dat is het ongrijpbare, het waanzinnige. Het nationaalsocialisme werd eerder gekenmerkt door de absurde tegenstrijdigheid tussen enerzijds een anti-modern, eerder archaïsch messianisme, en anderzijds een vergaande bureaucratische structurering die juist hypermodern was.
Al met al was in de twintigste eeuw het verlangen naar het verleden misschien nog wel sterker dan de drang naar vooruitgang. Het modernisme van het interbellum had dan ook twee gezichten gekend die onafscheidelijk waren. Moderniteit en nostalgie waren intrinsiek met elkaar verbonden. Door de naoorlogse doorstart van het radicale modernisme werd het hybride beeld van het interbellum een tijdlang vertekend. Er zat iets van een klassiek drama in het ontstaan van het modernisme. Het was de teloorgang van beeld en symbool in tijden van atomisering en versplintering, het tragische afscheid van de bezielde gemeenschap en tegelijk een heimelijk verlangen daarnaar.
Die twee werelden leken heel even samen te komen in het psychotische monsterverbond van het nationaal-socialisme. Er sprong een steek los in het brein van de massa. En van de weeromstuit kwam er een nieuwe schakeling tot stand tussen verschillende hersengebieden. Het woord en het beeld hadden elkaar weer gevonden in een pervers verbond. Die nieuwe schakeling vond plaats in de wereld van de waan die plotseling werkelijkheid was geworden, een historische kortsluiting tussen de twee hemisferen, die te ver van elkaar verwijderd waren geraakt.
In hun essay Hitler: A Neurohistorical Formulation (1976) hebben de psychiaters Colin Martindale, Nancy Hasenfus en Dwight Hines de stelling geponeerd dat de linker hersenhelft van Hitler niet goed functioneerde. Ze geloofden dat het gedrag van Hitler werd gedomineerd door zijn rechter hersenhelft. Anders gezegd: Hitler kon niet schipperen tussen de twee hemisferen. Dit zou zich geuit hebben in een reeks significante symptomen, zoals een neiging tot irrationele, auditieve hallucinaties en ongecontroleerde woede-uitbarstingen, maar ook in het trillen van zijn linker ledematen, zijn ongecontroleerde oogbewegingen naar links, en tot slot het vermeende ontbreken van de linker testikel.
Dat zijn a-symmetrieën die zo wel heel letterlijk als bewijslast worden opgevoerd. Maar er is nog een andere indicatie die iets te maken heeft met ‘de geïnvolveerdheid’ van het bewustzijn. Zoals gezegd, Hitler vergeleek zichzelf wel met een slaapwandelaar. De linker hemisfeer wordt een somnambule kwaliteit toegekend. En op afstand is het somnambulisme misschien wel het belangrijkste kenmerk geweest in de kunst van het interbellum. Slaapwandelende figuren bevolken de schilderijen van de magisch realisten in de tijd van het surrealisme en de Nieuwe Zakelijkheid. De droomwereld van Carel Willink en Paul Delvaux lijkt op een evocatie van een onbestaande dreiging in een droom die maar niet ontwaken wil komen. Alsof de wereld onstuitbaar afstevende op een catastrofe zoals je dat alleen in een nachtmerrie gewaar kunt worden.
De linkerhersenhelft laat zich misschien wel wat al te makkelijk associëren met alles wat modern is genoemd in de tijd van het modernisme. Het is wellicht niet toevallig dat dit soort diep ingrijpende visies pas achteraf zijn ontstaan, in de tijd van het erna, de tijd van het post-modernisme. Wij kennen het verlangen niet meer naar een utopie, naar een ideale toekomst, naar een ultieme waarheid die voor eeuwig aan het licht zal komen. In zijn boek The Master and his Emissary verwijst Iain McGilchrist op naar een waarheid die ontdekt werd in de achttiende eeuw, namelijk dat het ‘de linkerhand van God’ is – ‘de afgezant’ (the emissary) van de rechter hemisfeer – die het eeuwig levend verlangen naar waarheid bevat.’ Het goddelijke zelf is niet voor de mens weggelegd.
Het onvoltooide heeft het verlangen naar de ultieme waarheid met de schoonheid gemeen. De kunst kan de voltooide staat van een emotie wel tonen, maar dan is er niets meer over voor de verbeelding. De schoonheid is altijd een ‘nog niet’. Wanneer de schoonheid in bezit wordt genomen is het geen schoonheid meer. Die onmogelijkheid heeft de esthetica niet alleen met de waarheid, maar ook met de erotiek gemeen. Het in bezit nemen wordt dan een perversiteit. En juist dat ging er mis in het interbellum. De nazi’s waren pervers door het in bezit nemen van de waarheid en de schoonheid. Dan ontstaat de verleiding van een tijdloze roes: het volstrekte leven in de volle waarheid
Maar hoe reëel is zo’n leven in de volle waarheid. Je bent er, en je bent er niet. Je dwaalt door de tijd, terwijl je bewustzijn slaapt. Hitler was de ultieme slaapwandelaar van het interbellu, dat opnieuw uitmondde in een wereldoorlog. In zijn spraakmakende studie Understanding Media (1964) verwijst ook Marshall McLuhan naar het beeld van Hitler als slaapwandelaar. Dat doet hij in hoofdstuk waarin hij de impact van het medium radio op het bewustzijn analyseert. Ook hierin komen nieuwe verbanden naar voren tussen het woord en het beeld, al grijpt het betoog van McLuhan dieper dan dat van Lessing, omdat hij ook de de mate waarin het bewustzijn geïnvolveerd raakt in een medium bij zijn analyses betrekt.
Volgens McLuhan waren ook Hitlers slachtoffers en critici slaapwandelaars geweest ‘Zij dansten als betoverden op de stam-tam-tam van de radio, die het centrale zenuwstelsel verwijdde an daardoor voor ieder geïnvolveerdheid en diepte schiep’ . McLuhan spreekt in dit verband zelfs over een radio-implosie van het bewustzijn. Het fenomeen Hitler zou zij zijn bestaan dan ook rechtstreeks te danken hebben aan aan het medium radio. En ook hier werd het medium de boodschap. McLuhan waagt zelfs te beweren dat als er in de jaren dertig al televisie was geweest het fenomeen Hitler niet had kunnen bestaan. De radio creëerde een nieuw soort ruimte voor het diep geïnvolveerde bewustzijn.
Hoe dan ook, en slaapwandelaar kan de massa middels een medium bedwelmen in een bewustzijnsroes. De meerderheid kan dan iemand kiezen die de democratie om zeep helpt. Dat is in Duitsland in het interbellum gebeurd. Dat zou in het Amerika van vandaag zomaar opnieuw kunnen gebeuren. Het parlement in het Duitsland van destijds was een kakelend kippenhok waar geen adequaat weerwoord meer opklonk tegen de totalitaire verleidingen die de utopische vergezichten van uiterst links en uiterst rechts in die tijd te bieden hadden. Bovendien heerste er destijds een toenemende onzekerheid over de gevolgen van een opkomende economische crisis, waarop het democratisch systeem niet langer een adequaat antwoord had.
Vooral in Duitsland heerste een wereldbeeld waarin taal, geschiedenis, volksaard en het belang van eigen grondgebied de boventoon voerden en een spiritueel beleefde volksgemeenschap het ideale tegenbeeld werd van een ‘Geselschaft’ als een optelsom van geïsoleerde individuen. Dat alles droeg eraan bij dat een hele cultuur in korte tijd kon omslaan in het register van een collectieve waan. Mocht het interbellum op het punt staan om terug te keren in het heden, dan zal dat gepaard gaan met een onstuitbare uitbraak van oorlogszucht en een verlangen naar vernietiging.