Freuds verdriet en de Spaanse griep

Mijn overleden dochter zou vandaag 36 jaar oud geworden zijn… Alhoewel we weten dat na dergelijk verlies de acute rouw zal bedaren, weten we ook dat we ontroostbaar zullen blijven en we nooit een substituut zullen vinden. Alles wat in de plaats zou komen, zelfs als ze deze plaats geheel zou vullen, het zou toch iets helemaal anders blijven. En eigenlijk is het goed zo. Het is de enige manier om de(ze) liefde, die men uiteraard niet wil loslaten, te laten voortbestaan.

Aldus schreef Freud in 1929 in een brief aan collega-psychiater Binswanger. Het is een opmerkelijke bekentenis van de rationalist Freud die toegeeft dat hij is blijven rouwen om het verlies van zijn dochter Sophie, die in 1920 op zevenentwintigjarige leeftijd was overleden. De rouwverwerking na het verlies van een kind duurt doorgaans veel langer dan de rouw na het verlies van een echtgenoot. Er wordt wel beweerd dat voor het verlies van een kind een rouwperiode van gemiddeld zeven jaar staat, en voor het verlies van een echtgenoot anderhalf jaar.

Maar de dochter van Sophie was in 1929 al negen jaar dood. Dus dat rouwproces had nu toch wel eens klaar moeten zijn. Maar nee, Freud kon in zijn gedachten en gevoelsleven zijn dochter nog altijd niet loslaten. Sterker nog, hij was bang dat hij haar definitief zou verliezen als hij haar dan eindelijk liet gaan. Hij bewaarde de herinnering aan haar in zijn hart, want dat leek voor hem de enige manier om deze liefde te laten voortbestaan.

Voor mij is het heel herkenbaar. ‘Je moet het loslaten, Je moet haar laten gaan..’. Die woorden hoorde ik vaak zeggen toen ik zelf in rouw was ondergedompeld. Telkens weer met de beste bedoelingen, en telkens weer waren die woorden bij mij aan dovemansoren gericht. Na ongeveer een jaar kreeg ik een mailtje een mailtje van iemand – en ook hij bedoelde het goed – die mij aanraadde om acuut op te houden met rouwen: ‘Het is toch het beste een vriendin te krijgen en het verleden wat af te schudden,’ zo schreef hij.

Ik heb die mail destijds niet beantwoord. Natuurlijk is het zo dat een rouwproces niet almaar kan doorgaan. Als dat wel gebeurt is er sprake van pathologische component, zoals de psychologen ons leren. Rouw kan zelfs geleidelijk overgaan in een depressie en dat is een heel andere toestand van somberheid.

In 1917 verscheen een beroemd geworden artikel van Freud Rouw en melancholie, waarbij hij met het woord ‘melancholie’ doelde op wat wij tegenwoordig depressie noemen. Sophie, de dochter van Freud, leefde toen nog. Freud schreef onder meer het volgende:

‘Wij vertrouwen erop dat de rouw na een zekere spanne tijds zal zijn overwonnen, en achten ingrijpen ondoelmatig of zelfs schadelijk. Melancholie wordt in psychisch opzicht gekenmerkt door een diep pijnlijke neerslachtigheid, het verdwijnen van de belangstelling voor de buitenwereld, door het verlies van het vermogen tot liefhebben, door de remming van elke activiteit en de verlaging van het gevoel van eigenwaarde, tot uiting komend in zelfverwijten en zelfsmaad en soms culminerend in een waan verwachting gestraft te zullen worden. Dit beeld wordt bevattelijker voor ons wanneer wij bedenken dat rouw dezelfde eigenschappen vertoont, op één eigenschap na: de verstoring van het gevoel van eigenwaarde blijft achterwege. Verder is alles eender.’

In deze tekst ging Freud na wat volgens hem de overeenkomsten en de verschillen zijn tussen  rouw en depressie. Beide zijn toestanden van psychisch lijden. Rouw wordt als normaal gezien en gaat doorgaans ook vanzelf weer over, maar depressie wordt als pathologisch beschouwd en kan zelfs levensbedreigend zijn als er sprake is van gevaar voor suïcide. Zowel rouw als depressie worden gekenmerkt een onvermogen om lief te hebben en een hinderlijke geremdheid in alle ondernemingen. In het geval van rouw betekent dit dat de geest arbeid moet verrichten om los te komen van het verloren liefdesobject. Freud formuleerde deze activiteit van de rouw in termen van economie en biologie. De krachtige fixatie van libidinale energie moet van het overleden liefdesobject worden ‘losgeweekt’, waardoor nieuwe libidinale energie vrij kan komen.

Daar zit volgens Freud ook het verschil tussen rouw en depressie. Bij de rouw is er er een levend liefdesobject dat verloren is gegaan, bij de depressie is dat een symbolisch object dat zich schuil houdt in het onbewuste. In tegenstelling tot de rouw is bij een depressie sprake van een regressie. De libidinale energie, die is vrijgekomen door het verloren object, wordt bij de depressie niet verschoven naar nieuwe objecten, maar wordt ingezet om een identificatie te voltrekken van het Ik met het verloren gewaande object. Het object-verlies is dan veranderd in een en Ik-verlies. Bij de rouw is het dan ook de wereld die als arm en leeg wordt ervaren, bij de depressie daarentegen wordt het eigen Ik als leeg ervaren.

Deze gedachten over rouw depressie formuleerde Freud dus in 1917, zoals gezegd drie voor het overlijden van zijn eigen dochter Sophie. Dat hij twaalf jaar later zijn theorie over de rouw tegensprak, door aan Binswanger te bekennen dat hij zijn overleden dochter na jaren nog altijd niet kon ‘loslaten’ is – als het niet zo treurig was – een fraai voorbeeld van de tragische ironie van de geschiedenis.

In feite zijn Freuds gedachten uit 1917 bepalend geworden voor veel theorieën over de rouwverwerking die nadien zijn ontstaan. Sindsdien is men ook van ‘rouwarbeid’ en ‘rouwtaken’ gaan spreken. Rouw is iets wat je ‘moet doen’, iets wat pijn en moeite kost en wat als proces volledig afgerond moet worden, alvorens er zoiets als nieuw leven of nieuwe liefdesverbintenissen kunnen ontstaan. Het uiteindelijk ‘loslaten’ van het liefdesobject is zo bezien van cruciaal belang om het verdriet van de rouw te boven te komen.

Maar is dat wel zo? In zijn artikel Een nieuwe visie op rouw karakteriseert Jan Maes deze traditionele theorie over de rouw niet alleen als een beschrijvende theorie, maar ook als een voorschrijvende theorie. Hij ging steeds meer als een ideaal format van achtereenvolgende rouwfasen fungeren, een volledig traject dat van de rouwende werd verlangd. Maar er zijn ook nieuwe visies op de rouw, die sinds de jaren negentig zijn ontstaan, waarbij het stramien van opeenvolgende fases lang niet zo duidelijk is. In de oude visie leek het of de rouwende eigenlijk geen positieve ervaringen mocht hebben. Het verdriet diende steeds voorop te staan en gevoelens zoals ‘dankbaarheid, opluchting, liefde, warmte, bevrijding, genieten (van positieve belevingen)’ werden doorgaans gezien als een symptoom van weerstand tegen het noodzakelijk ‘loslaten’ van de geliefde in het rouwproces.

Uit onderzoek is echter gebleken dat veel rouwenden positieve gevoelens ervaren en het toelaten van deze gevoelens werkt eerder positief. Er zou ook sprake zijn van mythes die om het rouwproces geweven worden. De belangrijkste mythe is dat ‘loslaten’ het cruciale moment is in de rouwverwerking. Het zou zelfs een ziekelijk symptoom zijn als er op een of andere manier op termijn ‘een binding’ met de overledene blijft bestaan.

Maar bij rouwdeskundigen wint nu het inzicht terrein, dat het laten voortbestaan van symbolische banden met de overleden een dierbare en potentiële bron van ondersteuning kan zijn in het verdere leven. Veel nabestaanden bewaren herinneringen aan hun overleden geliefde niet alleen in hun hart, maar blijven ook een band onderhouden, een relatie die in intensiteit zelfs nog kan groeien. Die intense band kan zijn plaats krijgen in een verdiept bestaansperspectief. Wat dit betreft komt Jan Maes met opvallende cijfers. Zo bleek uit een Utrechts onderzoek dat de helft van de rouwenden zelfs na anderhalf jaar nog ‘contact’ met de overledene ervoer. Men sprak er nog altijd mee of raakte de overledene aan in gedachten. Het meest gangbaar zou dan ook zijn dat er op enigerlei wijze een band met de overledene blijft bestaan.

Hoe zat het dan bij Freud na de plotselinge dood van zijn geliefde dochter? Freuds biograaf Peter Gay meldt hij een dramatische gebeurtenis heeft ervaren als een zware ‘narcistische verwonding’ en als een ‘zinloze en brute lotsbeschikking’. Aan Ferenczi schreef hij: ‘Jarenlang was ik voorbereid op het verlies van mijn zonen, en dan nu het verlies van mijn dochter.’

In deze zin breekt opeens – honderd jaren na dato – de geest van de tijd naar buiten. In 1920 sloeg de zogeheten ‘derde golf’ van de Spaanse griep in heel Europa toe. Freud was altijd bang geweest dat zijn zonen zouden sterven op een van de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog. Maar nadat zijn zonen gespaard waren gebleven, stierf zijn dochter alsnog aan een virus-infectie die zij had opgelopen door deze Spaanse griep. Sophie Halberstadt-Freud overleed op 5 januari 1920 aan de gevolgen van een plotselinge griepaanval met als complicatie longontsteking.

De ‘derde golf’ van de Spaanse griep heeft in 1920 weinig slachtoffers geeist in verhouding met het totaal aantal doden. De voorzichtigste schattingen van dat totaal komen grofweg uit tussen de 20 en 40 miljoen. Veel patiënten stierven al binnen het eerste etmaal een snelle en ellendige dood. En zo moet het ook Sophie Freud zijn vergaan. De ‘narcistische verwonding’ waar Freud over sprak moet wellicht mede veroorzaakt zijn door de verschrikkingen van haar sterfbed.

In haar boek De Spaanse griep, hoe de pandemie van 1918 de wereld veranderde (2018) beweert Laura Spinney dat deze ramp veel invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de medische wetenschap en de wereldbevolking uiteindelijk ‘gezonder’ heeft gemaakt. Maar zij concludeert ook dat veel overlevenden er psychische aandoeningen aan overhielden, zoals een depressie of zelfs schizofrenie. Wonderlijk genoeg spreekt Peter Gay in zijn Freud-biografie wel over de gevolgen van ‘een epidemie’ – geen pandemie! – en noemt nergens de Spaanse griep bij naam. Laat staan dat hij uitweidt over de gevolgen die deze pandemie heeft gehad op het denken binnen de psychiatrie over de somberheid in al zijn verschijningsvormen.

Wel vraagt Peter Gay zich af of het toeval kan zijn dat de term ‘doodsdrift’ – Todestrieb – een week na de dood van zijn dochter Sophie in Freuds correspondentie opdook. Anders gezegd: dat de individuele sterfgeval van zijn dochter van invloed is geweest op Freuds denken, zou een mogelijkheid kunnen zijn. Maar dat de Spaanse griep als zodanig van invloed is geweest komt niet als gedachte bij hem op. En dat terwijl deze ervaren biograaf toch alle aspecten in de ontwikkeling van Freuds denken de revue laat passeren, niet alleen in Freuds eigen geest, maar ook in de tijdgeest.

Gay publiceerde zijn Freud-biografie in 1987. Toen gingen de gevolgen van de Spaanse griep nog altijd schuil achter de historische slagschaduw van de Eerste Wereldoorlog die relatief veel minder slachtoffers eiste. Meer nog dan de Spaanse griep werd Eerste Wereldoorlog door velen als ‘een wrake Gods’ ervaren, mede omdat de wereld steeds goddelozer werd. ‘La Grande Guerre’ had bij velen de laatste resten van een geloof in een goede en barmhartige God doen verpulveren. Freud had dat geloof al veel eerder achter zich gelaten.

‘Aangezien ik de grootste ongelovige ben die er bestaat, kan ik er niemand de schuld van geven en weet ik dat er geen plek is waar men een beschuldiging kan indienen,’ schreef Freud aan Ferenczi na de dood van zijn dochter Sophie. Dertien jaar later, in 1933, toen de dichteres Hilda Doolitle hem tijdens een therapiesessie aansprak over de Eerste Wereldoorlog, zei Freud dat hij alle reden had om zich ‘de epidemie’ te herinneren: “Ze is hier,” zei hij en hij liet me een een klein lokje haar zien dat hij droeg, bevestigd aan zijn horlogeketting.’ 

Dat Freud na al die jaren zijn liefde voor zijn dochter Sophie nog altijd koesterde en beslist niet wilde ‘loslaten’, was dus niet zo ongewoon. Met zijn gedachten over het ‘losweken’ van libidinale bindingen en het vrijkomen van libidinale energie had hij drie jaar voor het tragisch verlies van zijn eigen dochter een mythe over de rouw gecreëerd, waarvan hij de onjuistheid zelf zijn hele verdere leven aan den lijve moest ervaren.