Een voortkabbelende stroom van onzin
Een voortkabbelende stroom van onzin. Dat is een uitdrukking die gebruikt wordt om te verwijzen naar een lange, continue reeks van zinloze of onbelangrijke uitspraken, gesprekken, of schrijfsels. De uitdrukking suggereert dat iets doorgaat zonder echt enige waarde toe te voegen of een duidelijk doel te dienen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een langdradig of saai gesprek, een lang artikel zonder enige substantie, of een eindeloze reeks van overbodige columns. Blogs bijvoorbeeld. Misschien wel de blogs op dit weblog.
Stel je voor dat je naar een presentatie luistert die maar doorgaat zonder enig nieuw inzicht te bieden, of dat je een artikel leest dat alleen maar herhaalt wat je al weet, zonder iets toe te voegen. In zulke gevallen zou je kunnen zeggen dat het gewoon ‘een voortkabbelende stroom van onzin’ is. Het is een uitdrukking die vaak gebruikt wordt om de leegte of nutteloosheid van een woordenstroom te benadrukken.
‘Wij zijn in de media, de media zijn in ons’ beweerde de Spaanse mediafilosoof Manuel Castells. Een boodschap kan tegenwoordig alleen nog een rol spelen als hij in de media – en vooral social media – wordt gecommuniceerd. De ijle werkelijkheid van social media gaat steeds meer lijken op een ervaring die werkelijkheid overstijgt. Deze media absorberen de mensheid in een nieuwe mondiale passiviteit en overgave, zoals ooit de christelijke religie het beste uit de mens heeft weggezogen. De media creëren ook een nieuw soort roem en glamour die bovenwerelds van aard lijkt. Aan dit nieuwe hemelgewelf worden soms vreemde patronen zichtbaar die soms ook vertrouwen trekken vertonen. De figuur van de hedendaagse profeet bijvoorbeeld, de heilige of de martelaar van de media.
Onderwijl schrijf ik elke dag mijn weblog en ben ook ik dus gevangen geraakt in mediale sluimer van een onzichtbare ideologie. Dit weblog is een verhalenmachine. Het is de babbelbox van mijn brein, waarmee ik niet alleen de wereld probeer te vangen in een web van verhalen, maar vooral ook de breuklijnen wil lijmen in het levensverhaal van mezelf. Elke dag vraag ik me af of ik ook nog wel zonder dat weblog zou kunnen leven. Maar dan denk ik weer, ach zeur niet. Zodra ik tegenover mezelf moet toegeven, dat ik niet meer zonder kan, dan stop ik er acuut mee. Dat heb ik me zelf heilig voorgenomen, maar ik weet natuurlijk donders goed, dat dit een onmogelijke opgave is.
Ik ben gedoemd tot het bloggen. Sterker nog, ik blijf bloggen tot ik er bij neerval. En wat is er leuker om over jezelf te schrijven. Ook Gerard Reve raadde iedere beginnende schrijver aan om toch vooral over jezelf te schrijven. Over kleine, onnuttige dingen, bijvoorbeeld wat je aan hebt en of je kaas over de spruitjes lekker vindt of niet, dat soort dingen willen de mensen van je weten. Elke dag weer keren nutteloze herinneringen opeens na jaren weer terug in mijn brein. Waarom, mag God weten. Zo herinner ik mij een tram-ongeluk in Amsterdam, diep in de jaren zeventig, in mijn. studententijd.
In die tijd had je nog een kandidaatsexamen. Voor kunstgeschiedenis bestond dat examen uit twee delen: kunstgeschiedenis en klassieke archeologie. Voor kunstgeschiedenis moest je drie mondelinge examens afleggen, respectievelijk in de Middeleeuwen, Renaissance en de Nieuwere Tijd na 1800. Daarin moet je ook je hoofdvak kiezen voor de doctoraal, tenminste als je niet koos voor klassieke archeologie. Het kandidaatsexamen klassieke archeologie werd in één keer afgenomen. Daarvoor werd je een uur lang door een professor – met de wonderschone naam Hemelrijk – aan de tand gevoeld. De tentamenstof voor dit examen lag vastgelegd in een literatuurlijst met ongeveer tachtig titels, voor het merendeel boeken, maar ook een aantal artikelen. Het was raadzaam om voor het bestuderen hiervan ongeveer een half jaar uit te trekken.
Zo kon het gebeuren dat ik me vanaf de zomer van 1973 zes maanden lang als een kluizenaar heb opgesloten. Eerst op mijn studentenkamer op de achtste etage van een torenflat in Diemen, waar ik uitkeek over heel Amsterdam en in de verte alle vliegtuigen op Schiphol zag landen waarbij zij langzaam neerdaalden boven de Bijlmermeer. Lang heb ik het daar niet uitgehouden. Sterker nog, ik werd daar knettergek. Daarom ging ik elke dag maar naar de studiezaal van het Archeologisch Instituut, dat zich destijds aan de Weesperzijde bevond vlak bij de hoek van de Ruyschstraat. Vanuit het raam aan de voorzijde had je zicht op de Nieuwe Amstelbrug, waar de tram van lijn 3 een vervaarlijke S-bocht moest maken om de Ruyschstraat in te duiken.
Op een dag ging het mis. De tram had te veel vaart bij het afdalen van de brug en schoot uit de rails. Het was al eens eerder gebeurd dat de tram hier de bocht niet haalde, maar nu boorde hij zich de gevel in en botste met een geweldige klap tegen het pand op de hoek van de Weesperzijde en de Ruyschstraat. In het pand daarnaast zat ik op op dat moment rustig het roodkleurig Attisch aardewerk te bestuderen. Ik schrok me wezenloos. De boekenkasten aan de wand weken ongeveer twintig centimeter van de muur, waarna ze weer terugkeerden in hun vertrouwde positie. Wonderlijk genoeg bleven de gipsen koppen van Romeinse keizers allemaal op hun plaats staan. Er vielen geen gewonden bij dit ongeluk. Enkele passagiers hadden wat schrammen en blauwe plekken. Ikzelf heb die dag niet veel meer uitgevoerd. Ik ben naar huis gelopen, want in de tram had ik geen zin.
Om de omvangrijke tentamenstof onder de knie te krijgen, had ik een eigen systeem bedacht. Ik maakte van elk boek c.q artikel een uittreksel. Zo reduceerde ik ongeveer 10.000 pagina’s tekst tot 100 pagina’s uittreksel. Vervolgens maakte ik van die 100 pagina’s opnieuw een uittreksel van 10 pagina’s. Uiteindelijk maakte ik van deze tekst opnieuw een uittreksel van 1 pagina. Op de ene pagina stond dus alles wat ik moest leren, zij het in zeer gecomprimeerde vorm. Onlangs besefte ik dat ChatGPT ook zo werkt.
ChatGPT is een optelsom van alle informatie die zit opgeslagen in oude media die zijn opgenomen in het nieuw medium: het internet. Eigenlijk is het internet één grote verhalenmachine, net zoals mijn brein en dit weblog in feite verhalenmachines zijn. De wetten, volgens welke deze verhalen tot stand komen, verschillen niet zoveel van de wetten van de evolutie. Kleine verhalen knopen zich aan elkaar vast tot grotere verhalen en uiteindelijk tot één groot verhaal. Zo ontstaat opeens een verband. Het verhaal gaat leven. Sterker nog, het verhaal krijgt ‘een bezield verband’.
Ook dit weblog is voor een goot deel een verknoping van reeds bestaande tekstfragmenten die ik eerder op mijn weblog produceerde. Alles is er al. Er is niets nieuws onder de zon. Het bewerken en combineren van reeds bestaande teksten van mijzelf is een principe dat ik zo’n twee maanden geleden heb ontdekt. Het is de détournement van je eigen verhalen, waardoor een ‘verhalenmachine van nieuwe verhalen’ ontstaat. In feite gebeurt op internet niets anders. Google bijvoorbeeld wil alle bibliotheken van de wereld op internet zetten. Dan is het ‘verhaal van alle verhalen’ compleet. Het combineren en verknopen kan dan pas goed beginnen. De bibilotheek van Babel komt dan tot leven. Internet is een gigantisch brein dat op het punt staat geboren te worden.
Alles wat op internet staat is een organisch gegroeid weefsel van teksten, dat uiteindelijk gereduceerd wordt tot die ene pagina die op je scherm verschijnt. Vanuit deze ene pagina kun je straks indalen in alle teksten die op een ander niveau op het web staan opgeslagen. Zo ontstaat een kunstmatig gigageheugen dat niet alleen op vergelijkbare wijze functioneert als het brein, maar waarschijnlijk ook op vergelijkbare wijze is ontstaan. Dat wil zeggen: door een organische samenvoeging van reeds bestaande eenheden in een groter geheel van informatie.
Ook het fenomeen bewustzijn kan voor een groot deel worden verklaard vanuit onderliggende subsystemen. Misschien is het bewustzijn zelfs een bijverschijnsel van een onderliggend of parallel proces. Misschien spreken wij zelfs over een illusie als we het hebben over bewustzijn. Er is immers geen doos in de doos. Geen ruimte binnen of buiten de ruimte. En toch, onze ‘verklaringsruimte’ mogen we niet verwarren met de ‘ruimte’ waarin de dingen zich één op één voltrekken.
Ik ben er stellig van overtuigd dat het fenomeen bewustzijn in laatste instantie niet te verklaren is, dat wil zeggen: niet te reduceren is tot een gevolg of bijverschijnsel van onderliggende of parallelle systemen, ook al was de onlangs overleden hersenwetenschapper Daniel Dennett het daar niet mee eens. Hij meende dat het bewustzijn intrinsiek verklaarbaar is. Ook al is onze kennis bij de huidige stand van wetenschap nog ontoereikend om die verklaring helemaal sluitend te maken. Volgens mij blijft er altijd iets over in het bewustzijn dat intrinsiek onverklaarbaar is. En wel om de simpele redenen dat degene die verklaart zich bewust is van zichzelf en daarom een bewustzijn heeft.
Je doet het fenomeen bewustzijn wezenlijk geweld aan als je het reduceert tot een complex-dynamisch systeem dat alleen nog van buitenaf herkenbaar is en niet van binnenuit te benoemen valt. Je kunt niet met je eigen tanden je eigen tanden opeten, dat zei Kant al. Het proces van verklaren stuit in dit geval uiteindelijk op een onverklaarbare grond. Dat geldt in laatste instantie ook voor het verklaren van complex-dynamische systemen vanuit onderliggende subsystemen. Ook systeemtheorieën zijn uiteindelijk slechts tautologieën. Het bewustzijn is een gebeuren dat per definitie onverklaarbaar blijft.
Het probleem van het bewustzijn ligt in de definitie. Je kunt voor de externe benadering kiezen (de definitie van Turing). Maar dan heb je het over iets machinaals. Iets dat in wezen niets met de ervaring van het bewustzijn zelf te maken heeft. Je kunt ook voor de interne benadering kiezen. De definitie van Husserl. Maar dan heb je het over iets fenomenaaals. Iets wat in wezen niets met objectiveerbare kennis te maken heeft. Tussen die twee definities is geen verzoening mogelijk.
Toch zijn het twee kanten van dezelfde medaille die onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn. Het vermoeden van een mogelijk bewustzijn in virtuele ruimte van het internet kan een soort zelf-bevestigende waarneming worden. Een paranoïde gewaarwording zelfs. Omgekeerd roept deze constatering de vraag op of ons ‘normale’ bewustzijn ook niet een zelfbevestigende gewaarwording is, en dus in feite een vorm van paranoia is. Zo kwebbelen we maar door over wat we ooit ons ‘bewustzijn’ hebben genoemd: onze kwebbeldoos die alleen maar kan kwebbelen over wat die kwebbeldoos in wezen zou kunnen zijn.
En toch, als dit allemaal waar is. Als het brein een kwebbeldoos is en dit weblog een verhalenmachine bij uitstek…. Als het waar is dat we aan de vooravond staan van de geboorte van een superbrein, een verhalenmachine die geen einde kent. Als het waar is dat de mens definitief een automaat is geworden, een automaat van verhalen, die over verhalen gaan en telkens weer nieuwe verhalen voortbrengen. Dan blijft de vraag bestaan: hoe loopt dat laatste verhaal eigenlijk af? Is het einde een happy end of een laatste cliffhanger? Elk verhaal, ook het laatste, wordt aangedreven door een verlangen, al was het maar een verlangen naar de dood.
Doodsdrift is in laatste instantie een verlangen naar een ultieme ontknoping, naar het moment dat de machinerie uiteindelijk ontspoort en de totale chaos om zich heen grijpt, naar het inferno van moleculen dat een mens te wachten zou staan als het leven uit zijn brein is geweken. Ook dat verhaal ligt diep in mijn brein verscholen. Het moet alleen nog geschreven worden. Of misschien is het al geschreven. Alles is er immers al. Ook dit verhaal was er al. Het verschijnt vandaag alleen in een nieuwe gedaante, genetisch gemanipuleerd volgens de virale wetten van internet.
‘Het bestaan van de mens is een masker van zijn niets,’ schreef Harry Mulisch. En ook: ‘Het orgasme is het ogenblik van niet bestaan, waarin de mens scheppend is.’ Wat ik de afgelopen achttien jaar vooral heb gedaan is bloggen. Elke dag weer. Dat is geen dagelijks orgasme, hooguit een vorm van gestructureerd onaneren. Inmiddels heb ik 3763 blogs geschreven. Hoeveel verhalen zijn daar nog uit voort te brengen? Een heel universum! Mijn God! Wie of wat ben ik! Helemaal niets. Ik ben een voortkabbelende stroom van onzin. En alles om me heen is idem dito. That’s life… It’s nonsens… And nobody cares.