Voor de overlevenden

‘Hoeveel woorden je moet schrijven voor de overlevenden hangt af van verschillende factoren, zoals het doel van je boodschap, de complexiteit van het onderwerp en de diepte van de emoties die je wilt overbrengen. Soms kunnen een paar zorgvuldig gekozen woorden al krachtig genoeg zijn om een diepe impact te hebben. In andere gevallen kan een meer uitgebreide boodschap nodig zijn om recht te doen aan de situatie en de gevoelens van de overlevenden. Het belangrijkste is om oprecht te zijn en empathie te tonen in je woorden. Als de poes er anders over denkt, moet je misschien een andere benadering overwegen! Grapje terzijde, als de poes er anders over denkt, kun je altijd een extra streepje zorgzaamheid toevoegen aan je boodschap.’

Dat antwoordde ChatGPT op mijn vraag: ‘Hoeveel woorden moet je schrijven voor de overlevenden?’ Een absurde vraag met een redelijk zinnig antwoord. Net als mijn vraag: ‘Hoeveel woorden bevat de toren van Babel?’  ChatGPT: ‘De toren van Babel wordt beschreven in het boek Genesis in de Bijbel. In Genesis 11:1-9 staat de passage over de toren van Babel. Deze passage is ongeveer 232 woorden lang in de Nederlandse Statenvertaling. Toen ik tenslotte vroeg hoeveel woorden de bibliotheek van Babel bevat, liet ChatGPT zich niet uit het veld slaan. Zijn antwoord  luidde: ‘De Bibliotheek van Babel is een kort verhaal geschreven door de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges. Het verhaal bevat ongeveer 3.260 woorden in de Engelse vertaling.’

Borges schreef zijn verhaal De Bibliotheek van Babel in 1941. In die bibliotheek moet ergens een boek op een plank staan, waar alles in te lezen staat, hoe alles zo gekomen is en hoe het verder zal gaan, ook met dat ene boek in de bibliotheek van Babel waar alles in te lezen staat. Anders gezegd, de immense uitgestrektheid van een verzameling ogenschijnlijk zinloze teksten – die ik zelf op dit weblog dagelijks aanvul met nog meer zinloze teksten  – heeft deepdown een betekenis. Maar hoe vind ik die? Hoe kom ik bij de steen der wijzen? Waar is die ene mystieke, paradoxale, onverwoordbare, grondeloze grondstructuur die de tijd en de geschiedenis te boven en te buiten gaat en waar ik mijn leven lang al naar op zoek ben. Ik ben een zoeker, maar ik vind niets. Misschien moet ik ophouden met zoeken. Misschien is het er al wat ik zoek, maar ga ik er steeds weer aan voorbij. Misschien begrijp ik mijn eigen woorden niet.

In het najaar verschijnt mijn nieuwe boek, het negende boek in 16 jaar tijd. Dat is net iets meer dan 1 boek in de 2 jaar. Maar ik ben alvast weer begonnen aan een nieuw boek. Dat moet dan mijn tiende worden. Als ik zo doorga in dit tempo en ik word 100, dan kan ik daarna nog 12 boeken produceren en mijn totaal op 22 brengen. Niet zo veel eigenlijk. Vestdijk schreef alleen al 52 romans. Die haal ik dus nooit meer in. Maar …. er is hoop. Ik heb nog altijd mijn weblog en dat bestaat sinds 20 april j.l. al 18 jaar. Gisteravond ben ik begonnen al mijn blogs van die afgelopen jaren een beetje te ordenen. Het zijn er 3675. Bij elkaar zijn dat zo ongeveer 2,5 miljoen woorden die uitgeprint zo’n 4000 pagina’s tekst zouden opleveren. Dat is genoeg voor ongeveer 20 boeken! Kortom, ik ben al klaar. Ik hoef niet eens meer honderd te worden. Mijn testament is af! Alles wat overblijft is voor de overlevenden. Alhoewel, de poes vindt van niet. 

Ik was benieuwd of er achteraf enige lijn in al die teksten op dit weblog  te ontdekken viel. Het valt niet mee om die lijn te vinden. Van al deze artikelen is ongeveer 1/3 achteraf beschouwd pure onzin of compleet gedateerd. 1/3 is een beetje onzin. De rest gaat ergens over. Dat betekent dus ongeveer 1333 pagina’s zinnige tekst, goed voor 6 boeken. Als ik de verschillende onderwerpen wat nader sorteer en in de juiste volgorde leg, komt misschien het staketsel in beeld van een totaaltekst, waar je in gecomprimeerde vorm wellicht iets van kunt maken. Eén boek bijvoorbeeld, dat alle andere boeken overbodig maakt. ‘Behalve de Bijbel en het telefoonboek,’ zou Reve zeggen. Maar het telefoonboek is inmiddels al overbodig geworden en de Bijbel gaat daar hard achteraan.

Werk aan de winkel dus. De vraag is alleen hoe ik deze ratjetoe aan teksten verder sorteren moet. De thema’s zijn heel verschillend of overlappen elkaar. Er is geen rode draad, laat staan een kop of staart te bekennen. Ik ben begonnen met een soort plattegrond te tekenen, waar de verschillende onderwerpen ‘geografisch’ op te ordenen zijn. Maar ook dat is niet makkelijk. Eigenlijk heb ik een ruimtelijke structuur nodig, of nog beter: een topologische structuur, waarbij verschillende ruimtes in elkaar overlopen en toch ook weer begrensd zijn. Ik zie die structuur voor me als drie gelijkvormige hoofden die in elkaar passen. Zo’n beetje als die Russische poppetjes die je in elkaar kunt wegstoppen.

Het binnenste hoofd is gevuld met zogenaamde ‘binnen-verhalen’ (dromen, fantasieën). Het middelste hoofd gaat over de wereld om me heen (autobiografische verhalen, notities en beschouwingen). Het buitenste hoofd is gevuld met ‘metafysische content’ (zoals beschouwingen over internet, religie, filosofie en psychologie). Het grappige is dat teksten uit het ‘binnenhoofd’ soms directe relaties hebben met het ‘buitenhoofd’. De drie hoofden staan dus in een soort vierdimensionale ruimte met elkaar in verbinding. Het binnenste binnen is tegelijk het buitenste buiten. Vanuit deze structuur probeer ik nu een nieuwe ordening te maken. Een beetje geïnspireerd op de taoïstische ‘sferen-structuren’ van Sloterdijk (nooit geweten dat in Amsterdam een station naar die man is genoemd).

Ik heb me eens laten vertellen dat de roman Zen en de kunst van het motorenonderhoud ook op een dergelijke manier is ontstaan. De schrijver had alleen een kaartenbak met duizenden fiches met tekst over allerlei onderwerpen. Ze waren door de jaren heen geschreven, zonder enige narratieve structuur. Een redacteur heeft deze kaartenbak voor de auteur geordend. Daarna is pas – als een soort doorlopende raamvertelling – het verhaal over de motorreis van Pirsig en zijn zoon ontstaan. Leitmotiv voor de auteur was een zoektocht naar zijn oude ’ik’ van voor zijn psychose. Zoiets stel ik mij ook voor, maar misschien moet ik eerst leren motorrijden. Of op zijn minst dien ik mij te bekwamen in de kunst van het ordenen, want daarvoor ontbreekt mij het aan de nodige wiskundige kennis. Ik heb een A-4tje nodig, waar alles op staat. Mijn universum in een notendop.

Ooit wist ik hoe het universum in elkaar zat. Toen ik op school zat was de wereld nog helder en overzichtelijk. Vier jaren van middelbaar onderwijs leidden onontkoombaar naar een tweesprong. Op je zestiende moest je kiezen tussen alfa en bèta, twee werelden die door een astronomische afstand van elkaar gescheiden waren. Aan de ene kant had je de wereld van kunst en literatuur, van woorden en beelden, waar je boeken vond van Tacitus en Wolkers en waar het echte leven te vinden was. En aan de andere kant de wereld van wis- en natuurkunde, van lijnen en getallen, waar je boeken vond over differentiëren en integreren. Kortom, waar het echte leven afwezig was. Ten minste, zo voelde ik het.

Mijn wiskundeleraar was mijnheer Sweerts. Hij was een wat oudere man met een haviksneus en een bloempotkapsel. Hij sliste een beetje en rook altijd wat eigenaardig. Hij ging er prat op dat hij teksten op zijn kop kon lezen. Dat deed hij dan ook in het schoolboek van de jongen in de eerste bank van de klas. Ongemerkt zat hij altijd met zijn krijtje of aanwijsstok te spelen. Die gebaren intrigeerden mij, want ze dienden nergens toe. Soms kreeg hij opeens een grijns om de mond, helemaal als ik voor het bord moest komen om ten overstaan van een klas vol aanzwellend leedvermaak het bewijs te leveren van de stelling, dat de logaritme van een quotiënt gelijk is aan de logaritme van het deeltal verminderd met die van de delen. ‘Ga jij maar thuis nog maar eens oefenen !’ zei hij dan, als mijn poging om tot een sluitend bewijs te komen weer eens op niets was uitgelopen.

Ik had het niet zo op wiskunde en zeker niet op mijnheer Sweerts. Hij was een goede leraar, maar wel een beetje wreed. Zo had hij de bijna sadistische gewoonte om af en toe een huiswerk-vraagstuk op te geven, waarvan de oplossing eigenlijk niet op basis van de geleerde lesstof te achterhalen was. Ik herinner mij dat ik eens tot diep in de nacht met zo’n vraagstuk bezig ben geweest. Wonder boven wonder vond ik als enige van de klas de oplossing en wel op een schier onnavolgbare wijze, door het toepassen van vectorenvergelijkingen. Daarna kon ik niet meer stuk bij mijnheer Sweerts. Ik hoefde ook nooit meer voor het bord te komen. Het komt wel goed met dat knaapje, moet hij  bij zichzelf hebben gedacht.

Hoe dan ook, voor het eerst kreeg ik grip op die ondoorgrondelijke abstracties van de wiskunde. Zo koos ik uiteindelijk voor bèta, een beetje tegen beter weten in, al was het maar omdat tante Sine, die al jaren weduwe was en op zondagmiddag, onder het genot van een kopje thee met een gebakje, altijd sprak over haar zoon Anton, mijn getalenteerde neef die ingenieur zou worden en in Delft studeerde. ‘Een echte man kiest voor bèta,’ zo luidde haar advies. Alfa is meer iets voor vrouwen. Met kunst en literatuur is ook geen droog brood te verdienen. Zoiets doe je voor je plezier, maar niet om vooruit te komen in de wereld. Techniek dat is de toekomst. Zeg nou zelf, wat er van ons zijn terechtgekomen zonder stoommachine. Computers die gaan de wereld veranderen, niet kunst en literatuur.

Jarenlang heb ik sindsdien in tweestrijd verkeerd. Ik worstelde met een verkeerde keus, heen en weer geslingerd tussen de onweerlegbare vrouwelijke logica van tante Siene en de wrede grijns van mijnheer Sweerts. Ik heb mij zelfs, met neef Anton in gedachten, nog een half jaar lang vergeefs laten scholen in Delft, door echte ingenieurs die me de eerste beginselen van de bouwkunde probeerden bij te brengen en van wie een enkeling mij pijnlijk aan mijnheer Sweerts deed denken. Pijnlijk omdat ik mij op een goede dag definitief bekeerde tot de wereld van de kunst. Ik voelde het als een capitulatie, maar ook als een ‘coming out’. Het bloed van de muze kruipt immers waar het niet gaan kan. Ik wilde wegdromen in het weelderige domein van de verbeelding en niet langer ronddwalen in de droge woestijn van de ratio.

Nu dit dilemma van destijds mij opnieuw voor de geest komt, herinner ik mij een boek dat ik jaren geleden las. Het is het levensverhaal van de wiskundige Hans Freudenthal. Terugkijkend op een lang en vruchtbaar leven had hij de behoefte gevoeld enige ordening aan te brengen in alles wat hij had meegemaakt. Hij woonde alleen in een groot huis. Zijn vrouw was overleden, de kinderen al jaren de deur de deur uit en in de stilte, die hem steeds meer omringde, werd hij overspoeld door herinneringen die van alle kanten zijn gemoedsrust belaagden, op onbewaakte momenten zijn bewustzijn binnendrongen en bij hem het beeld opriepen van een voortdurende chaos in zijn hoofd. Zijn eigen geest kwam op hem over als een openstaande vogelkooi, waar herinneringen plotseling komen binnenvliegen en dan weer verdwijnen, ogenschijnlijk zonder enig verband of innerlijke logica. En op logica was deze wiskundige juist zeer gesteld.

Zo stuitte hij op de vraag hoe je ooit een ordening aan kunt brengen in die wanordelijke stroom van herinneringen die een mensenleven blijkt te zijn als men terugziet op het verleden. Maandenlang piekerde hij zonder een woord op papier te krijgen. Om uit deze patstelling te komen besloot hij om eerst maar eens zijn huis op te gaan ruimen, en wel grondig en systematisch, van boven naar beneden. Zo belandde hij op de zolder, waar hij wederom een enorme chaos aantrof. Dit keer van opgestapelde kisten, dozen en volgestouwde ladekasten. Geduldig begon hij te ordenen en waar mogelijk ook weg te gooien.

Maar al doende, terwijl hij moest beslissen of een krantenknipsel of een brief bewaard moest worden en zo ja in welke map, dwaalde zijn blik af naar wat daar nu precies te lezen stond. En zo kon het het gebeuren dat in een oogwenk een heel ander verhaal uit het verleden zich opnieuw in zijn geest afspeelde om even later weer voor een ander verhaal plaats te maken. Zo begon het verleden in hem te leven in een proces dat hij beschrijft als een reeks dia’s die telkens verspringt, maar op onvoorspelbare wijze. Een carrousel met dia’s leek op de grond gevallen en reddeloos in de war geraakt. Dat proces beschrijft hij heel precies, stap voor stap in zijn boek.

Op deze wijze komt zijn levensverhaal op een ogenschijnlijk chaotische manier alsnog op gang. Gaandeweg blijkt dat het warrige toeval, dat hem als leidraad dient, wel degelijk een ordening oplevert. Het toeval mengt zich immers met de structuur van zijn eigen emoties, en zo ontstaat een verband dat een heel ander verband heeft dan dat rationele stramien, waar hij als wiskundige in zijn leven altijd naar op zoek was geweest. Het is een structuur die verborgen lijkt te liggen in de dingen die voor je neus gebeuren. Dit mysterieuze verschijnsel, dat gedachten zomaar op hun plaats kunnen vallen, alsof je ze van het toeval cadeau krijgt, is een fenomeen waar veel kunstenaars mee vertrouwd zijn, maar dat ook bij ook bij creatieve wetenschappers niet onbekend is.

‘Wie vond ooit door te zoeken,’ schreef Slauerhoff in zijn verhaal Larrios. ‘Ik zoek niet, maar ik vind’, zei Picasso. Die ontdekking heeft misschien wel aan de basis gelegen van de kunst van de twintigste eeuw. Het was de ontdekking dat je niet gebonden bent aan strakke patronen van het verstand om de werkelijkheid te begrijpen of te verbeelden, maar dat je die werkelijkheid misschien wel veel beter begrijpt door die patronen juist los te laten en je eigen intuïtieve spoor te volgen. Als kunstenaar hoef je de wereld niet één op één weer te geven, zoals je haar in een spiegel kunt zien. Je kunt ook een andere leidraad volgen: het toeval, je eigen emotie, de deconstructie, de montage, de collage – beelden die je uit elkaar laat vallen, opraapt en weer in elkaar zet. Het is de ontdekking dat je door gewoon op weg te gaan als vanzelf bij een doel uit kunt komen. Juist door je doelstelling los te laten wordt het doel bereikt. Het is de ontdekking die Freud deed door zijn patiënten op de divan vrijuit te laten praten over alles wat in hun kop opkwam en hen zo tot zichzelf te laten komen.

Het is een vergelijkbare ontdekking die in allerlei varianten ook in de exacte wetenschap naar voren komt. Je zoekt dit en je vindt dat. ‘Serendipiteit’ noemen ze dat. Dat is een ongrijpbaar fenomeen dat door de Nederlandse onderzoeker Pek van Andel ooit eens als volgt is omschreven: ‘Je zoekt naar een speld in een hooiberg en je rolt eruit met een boerenmeid.’ De werkelijkheid zit niet zo overzichtelijk in elkaar als eeuwenlang was gedacht. Wij zijn het zelf die de ordening aanbrengen. En soms ordenen we de wereld om ons heen op een onvermoede wijze, zelfs zonder dat we daar erg in hebben. De wetmatigheden, die we menen te ontdekken, zijn in feite onze eigen voetsporen in de maagdelijke sneeuw.

Zo loop ik al schrijvend in cirkels rond. Diep in mijzelf schuilt een monster dat ik al schrijvend tot rust wil manen. Schrijven is het bezweren van je innerlijke demon. Boeken hebben dan ook iets demonisch, vandaar dat mensen soms ook boeken verbranden. Ook ik heb wel eens boeken verbrand, dagboeken van mezelf als een soort rituele vorm van demon-uitdrijving. Waarom schrijven mensen eigenlijk dagboeken? Waarom schrijf ik dit weblog? Het dagelijks neerschrijven wat er in je geest omgaat is een wonderlijke vorm van exorcisme en daarnaast een investering voor de oude dag. Herinneringen worden vastgelegd voor later als het verval van de geest gaat toeslaan. De chaos, waar je zo bang voor was, smelt weg als sneeuw voor de zon, als je beseft dat de diepste logica van de wereld, het geheim dat je altijd hebt gezocht, nooit iets anders is geweest dan het spoor dat je dwalend achterlaat.