Als schijven vanzelf gaat
‘An unhappy childhood is a writer’s gold mine’. Dat zijn de woorden die ooit door een literair criticus werden gebruikt in verband met de ongelukkige jeugd van Graham Greene. Maar zoals zoveel aforismen is het een citaat dat uit zijn context is gelicht. Bij het schrijven gaat het niet zozeer om de bron waaruit je put, maar om de verandering van de werkelijkheid die je door het schrijven teweeg kan brengen.
Een psychose is ook wat anders dan een ongelukkige jeugd. Door te schrijven voorafgaand, tijdens of bij de verwerking van een psychose, verander je ook zelf. De schrijvende psychoticus ondergaat een alchimistisch proces van transitie. Na het schrijven is hij niet meer dezelfde als voorheen.
In 1966 is mij zelf iets dergelijks overkomen. Een week lang was ik dag en nacht aan het schrijven en gaandeweg verloor ik mijn contact met de alledaagse werkelijkheid. In mijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest terugzien op een psychose (2011) heb ik die transitie proberen te verwoorden. De zinnen voerden zich moeiteloos aaneen, niet in begrijpelijk patroon dat zich ordent volgens wetten van de ratio, maar eerder als de spreekwoordelijk nonsens die toch iets van een methode lijkt te bevatten: method in madness.
Dit fenomeen, dat zich kan openbaren in de aanloop van een psychose, is het onderwerp van dit boek. Het is een vorm van schrijven waarbij de woorden als vanzelf gaan.
Van Harry Mulisch is minder bekend dat hij een psychotische of pre-psychotische episode in zijn leven heeft gekend. Toch heeft hij hier meerdere malen zelf over geschreven, zij het in min of meer bedekte termen. Van juni 1949 tot mei 1950 werd Mulisch overvallen door een vulkanische uitbarsting van openbaringen of boodschappen. In de periode daarvoor had hij gewerkt aan zijn debuutroman archibald strohalm, die in 1951 zou verschijnen.
Toen de eerste versie van deze roman voltooid was, brak de stortvloed van beelden door, die hij later heeft aangeduid in termen als ‘een boodschap’, ‘een filosofisch visioen’ of ‘een redelijk psychotisch ideeën-cataract’. Na die doorbraak van allerlei indringende beelden en ideeën is hij de roman gaan herschrijven, waarbij hij zich verplaatste in de geestesgesteldheid van de hoofdpersoon: ‘Waar Strohalm faalde, slaagde ikzelf,’ verklaarde hij later in een interview.
Anders gezegd, het schrijven zelf veranderde in een excorcistisch ritueel, waarmee hij de losgebroken ideeënstroom kon bedwingen en de razernij uiteindelijk kon uitdrijven. Al schijvend transformeerde Mulisch zijn eigen geestestoestand. Hij werd weer geestelijk gezond in het domein van de werkelijkheid, maar in het domein van de fictie verloor Archibald Strohalm voorgoed zijn geestelijk evenwicht. Een schrijver reproduceert zichzelf in de alchimistische destilleerkolf van zijn verhaal. Dat is het kernthema in de roman archibald strohalm. ‘Autocreatie’, zo werd dit proces door Mulisch zelf genoemd.
De term ‘autocreatie’ die Mulisch gebruikt, deed mij denken aan ‘autografie’. In zijn boek Waar was de dood nog meer, autografie van een psychose (1971) laat Egbert Tellegen voorbeelden zien van deze vorm van schrijven die bijzondere taalkundige eigenschapen heeft, zoals het gebruik van neologismen, echolalie (de opeenvolging van woorden op basis van klankgelijkenis) en eigenzinnige vervoegingen van werkwoorden.
Naast dit boek van Tellegen zal ik ook ingaan op andere voorbeelden van psychotisch of pre-psychotisch schrijven. Alsook voorbeelden uit de literatuurgeschiedenis, vooral van de surrealisten met hun ‘écriture automatique‘. De vraag dient zich aan hoe je bij deze vormen van schrijven nog onderscheid kunt maken tussen enerzijds de symptomen van een psychiatrisch ziektebeeld, en anderzijds bijzondere vormen van verbale creativiteit of een taalkundige vertaling van uitzonderlijke of zelfs profetische inzichten.
Maar er zijn meerdere vragen die deze wijze van schrijven oproept. Wat gebeurt er precies tijdens zo’n proces dat ik voor het gemak ‘het automatisch schrijven’ zal noemen? Aan welke taalkundige kenmerken is zo’n proces te herkennen? Welke eigenaardigheden dienen zich aan, niet alleen in de oppervlaktestructuur van de zinnen zoals de woordvolgorde, maar ook in de dieptestructuur van de woordenstroom? Wat is de relatie tussen de gebezigde taal en de geestestoestand van de schrijver, voorzover dit uit het geschreven valt op te maken.
En dan, wat voor waanideeën kunnen er tijdens een dergelijke vorm van schrijven ontstaan? Wordt de schrijver profetisch, verlossend of alziend? Zo ja, hoe ontstaat zo’n geestelijke toestand, voorzover dat valt op te maken uit het geschrevene? Wat valt er te zeggen over de relatie tussen taal en tijd in het geschrevene? En wat gebeurt er mogelijk met de ervaring van tijd tijdens – of door toedoen van – dit soort schrijfprocessen?
Er is behoorlijk wat literatuur verschenen over het verband tussen taal en de psychotische waan, of over het verband tussen waanzin en cultuur. Michel Foucault, Edward Shorter, Louis Sass, Andrew Scull, en in Nederland Wouter Kusters, zijn slechts enkele namen van onderzoekers die zich begeven hebben op dit terrein dat vele invalshoeken kent. Hierbij valt te denken aan uiteenlopende disciplines als linguïstiek, psychiatrie, cultuurfilosofie, taal- en literatuurtheorie. Ik ben geen psychiater of filosoof, maar slechts een eenvoudig kunsthistoricus. In mijn betoog zal ik mij dan ook beperken tot een essayistische, maar tegelijk ook multidisciplinaire benadering, waarbij ik ook verhalende en autobiografische elementen zal betrekken.
Daarnaast ben ik er mij van bewust dat er een grijs gebied bestaat tussen enerzijds het ‘gewoon schrijven’ of ‘literair schrijven’ en anderzijds ‘het psychotisch schrijven’. Ook het gewone of literaire schrijven kan als een uitlaatklep dienen om zodoende innerlijke spanningen te uiten en te verwerken. Ook het schrijven als zodanig kan een bijzondere vorm van zelfexpressie zijn, waarbij de auteur in een andere mentale toestand kan geraken dan het alledaags bewustzijn. Aan deze nuances ga ik in mijn betoog grotendeels voorbij. Ik richt mij voornamelijk op de manier van schrijven, waarin een psychotische toestand zich gaandeweg aankondigt en zich uiteindelijk manifesteert.
Al met al wordt dit boek een zoektocht naar de relatie tussen het schrijven en de psychotische waan, waarbij ik uiteindelijk ook nader zal ingaan op de geschiedenis van de de techniek en de impact daarvan op het menselijk bewustzijn, uitmondend in de recente opkomst van de kunstmatige intelligentie (AI). Door de opkomst van AI zijn er nieuwe vormen van schrijven ontstaan. En als machines gaan schrijven dient de vraag zich aan of intelligente machines ook psychotisch kunnen worden.
In aansluiting op mijn analyse van het romandebuut van Mulisch komen onderwerpen in beeld die ook in zijn latere oeuvre aan het licht kwamen. De opkomst van de ‘machinemens’ en de stelling dat de machine ‘het lijk van God’ is, waren belangrijke thema’s voor Mulisch.
Hoe zit het dan met het schrijven van ‘de machinemens’ na de dood van God’. Kan een intelligente machine ook psychotisch worden? Gezien het zogeheten ‘hallucineren’ van ChatGPT’ komen vragen in beeld op het grensvlak van kunstmatige intelligentie en psychiatrie. Wat is het verband tussen de eenparige versnelling in de ontwikkeling van de techniek en het op hol slaan van de taal? Dat is misschien wel de kernvraag die aan dit alles voorafgaat.
(Voorwoord van een boek in wording)