Mulisch en de verstening van de tijd
Vorig jaar verscheen het proefschrift van Janna de Boer met de veelzeggende titel: Voices, a clinical computational psycholinguistic approach to language and hallucinations in schizophrenia spectrum disorders. Hierin onderzoekt zij het fenomeen hallucinaties vanuit een psycholinguïstische benadering, waarbij ze linguïstiek en medisch-psychiatrie combineert met inzichten die zijn voortgekomen uit recente ontwikkelingen op het terrein kunstmatige intelligentie. Recente ontwikkelingen in taalverwerking en machine-learning hebben het mogelijk gemaakt om gesproken taal te gebruiken als ‘biomarker’ voor dit soort psychiatrische stoornissen in het spectrum van de schizofrenie.
Afwijkende vormen van taalgebruik zijn dan te herkennen in de verschillende aspecten van de taal, zoals de syntaxis, de grammatica, maar ook op vlak van de betekenis: de semantiek. Gebrek aan coherentie is daarbij een belangrijk symptoom. Dat kan zich manifesteren op het niveau van de woorden, maar ook tussen de zinnen, zowel in oppervlakte- als in dieptestructuren. Om de mate van coherentie te meten, maakt De Boer gebruik van ‘semantische ruimte-modellen’.
Semantische ruimte-modellen horen bij een benadering binnen de computationele taalkunde die probeert de betekenis van woorden en zinnen te modelleren door ze te vertegenwoordigen als punten in een meerdimensionale ruimte, ook wel een semantische ruimte genoemd. Deze modellen maken gebruik van wiskundige technieken, zoals vectorruimte-modellen, om woorden en zinnen weer te geven als vectoren van numerieke waarden. In een semantische ruimte zijn woorden die vergelijkbare betekenissen hebben, in de buurt van elkaar geplaatst. Dit betekent dat de afstand tussen de vectoren die de woorden vertegenwoordigen, een indicatie vormt voor de mate van semantische gelijkenis tussen de woorden.
Bij de stoornissen die Janna de Boer onderzoekt heeft de patiënt last van een verminderde remming, wat resulteert in te veel ‘actieve’ woorden in hun mentale lexicon. Zij gebruikt daarvoor de term ‘hyper-priming’. Dat is het fenomeen waarbij blootstelling aan één stimulus de verwerking van een volgende, gerelateerde stimulus in grotere mate beïnvloedt dan zou worden verwacht op basis van louter de herhaling van de stimulus.
Het onderzoek van Janna de Boer beperkt zich vooralsnog tot incoherenties in het mondelinge taalgebruik van psychiatrische patiënten met een stoornis in het spectrum van de schizofrenie. Daarbij richt zij zich niet alleen op uitingen van taal, maar ook op de hallucinaire waarneming van taal zoals ‘het horen van stemmen’. De taal van het geschreven woord – zowel van psychotici als van literaire auteurs – komt in het onderzoek van Janna de Boer niet aan bod. Hoewel zij aandacht besteedt aan de temporele aspecten in het taalgebruik, zoals spreeksnelheid en pauze-patronen, gaat zij ook niet in op ‘het verschijnsel tijd’ als zodanig zoals zich dat zich in de taal manifesteert.
Taal en tijd zijn intrinsiek met elkaar verweven. De betekenis van de woorden manifesteert zich in de tijd, maar op welk moment precies? Dat gebeurt gaandeweg, maar altijd te laat. Dat wil zeggen, als de woorden al geklonken hebben of als woordbeelden al door de lezer zijn herkend. De betekenisherkenning is altijd een schaduw van het tegenwoordige, maar wat is het tegenwoordige? Bestaat er wel zoiets als het tegenwoordige dat zich zou onderscheiden in het eeuwigdurende verdwijnen van het moment van voorbijgaan?
Het grootste mysterie van de taal ligt wellicht in de nog onbekende wijze waarop een specifieke betekenis in een zin ontstaat door een specifieke opeenvolging van woorden. Daarbij gaat het om een keten met bijzondere eigenschappen die doet denken aan een Markov-keten. Dat is een wiskundig model dat de opeenvolging van gebeurtenissen beschrijft, waarbij de kans op elke gebeurtenis alleen afhankelijk is van de huidige toestand en niet van de voorgaande gebeurtenissen. Dit soort ketens spelen een rol bij de systemen van taalverwerking op het terrein van de kunstmatige intelligentie.
Zo is aan het licht gekomen, dat taal te leren is door simpelweg het volgende woord te voorspellen vanuit de huidige stand van een taalketen. Wellicht bestaat er een verborgen wiskundig patroon, waar dit soort taalketens gebruik van maken, een patroon dat niet alleen een rol speelt bij een psychose, maar ook bij literaire vormen van automatisch schrijven. Daarmee zou de manifestatie van een psychose niet primair een ziektebeeld hoeven te zijn, maar eerder een manifestatie van een bijzonder patroon in de taal, dat herkenbaar is door een andersoortig verschijnen van ‘het volgende woord’, een verschijnsel dat niet te relateren is aan het reguliere, onderliggende wiskundig patroon. Er gaat dan iets grondig mis met ‘het gebeuren van de tijd’.
Maar wat is dat ‘gebeuren van de tijd’? In zijn boek Zur Phänomenologie des inneren Zeitbewusstseins (1928) onderscheidt Edmund Husserl een reeks van begrippen waarin het innerlijk bewustzijn van tijd te ontleden valt. Het resultaat is een schier eindeloze opeenvolging van steeds subtielere onderscheidingen die uiteindelijk hun baken vinden in het woord Fluss. Hiermee wordt zoiets bedoeld als de bedding van een rivier, de structuur van een oerstroom die altijd in het bewustzijn zelf aanwezig is, of met de moeilijke woorden ‘een voor-geobjectiveerde, voor-geconstitueerde grond van elke constituerende act van het bewustzijn’. De subjectieve ervaring van tijd wordt, volgens Husserl, geconstitueerd in een absolute tijdloosheid.
Maar die bewering moet zich noodgedwongen baseren op een zuiver intuïtieve aanname. Dit mondt dan ook uit in een zin die alles uiteindelijk ongrijpbaar maakt: ‘Für all das fehlen uns die Nahmen’. De taal schiet dus tekort. Sterker nog, taal en teken zijn zelf afhankelijk van constituerende acten van het bewustzijn en hebben dus over een verschijnsel als tijd – dat zich al aandient in de oerstroom, de voor-geconstitueerde grond van het bewustzijn zelf – uiteindelijk niets mee te delen.
Hoe dan ook, er is mogelijk iets in onze geest dat aan alles wat wij als tijd en duur ervaren, voorafgaat. Dat zou dan diep weggestopt zitten onder conventies, narratieve structuren en metaforen. In de psychose komt wellicht deze oergrond – of wat het ook moge zijn – open en bloot te liggen. Dan ontstaat de mogelijkheid van het denken, dat tegelijk waarnemen en dus ook schouwen is. Er komt een vorm van onbelemmerd gevoelswaarnemen tot stand, een modus van het Zijn waarin alles één lijkt te worden omdat het gebeuren van de tijd ophoudt te gebeuren. Het Ene openbaart zich dan. De wereld legt zijn sluiers van de verscheidenheid af.
Autocratie – het vanzelf komen en gaan van de woorden – heeft de schrijfwijze van Mulisch in zijn roman archibald strohalm tot op zekere hoogte met de psychotische ervaring gemeen. In een psychose kan een fundamentele verandering van de tijd optreden, alsof het bewustzijn in de modus van het slaapwandelen is beland. De tijd lijkt dan in zijn geheel te verdwijnen of uit te monden in een pandemonium van gelijktijdigheid. In de psychotische gedachtevlucht is de tijd een ‘alomtegenwoordig worden’ aan het worden, een soort ‘worden in het kwadraat’, waarbij het verdwijnen van de tijd in alle opzichten samenvalt met verschijnen van de tijd. De eeuwigheid wordt dan getransformeerd in een intense manifestatie van ‘wordende nu-tijd’.
Ook op macro-niveau bezien speelt dit ‘verdwijnen en verschijnen’ van de tijd een rol. Walter Benjamin introduceerde de term ‘Jetztzeit’ (‘nu-tijd’) verwijzend naar een moment zonder geschiedenis buiten de tijd. In de ‘nu-tijd’ zijn de historische gebeurtenissen los geraakt van hun oorzaken in het verleden. Benjamin gebruikte deze term in zijn essay Over het begrip van de geschiedenis. De ‘nu-tijd’ is een moment van ogenschijnlijke rust en toch geladen met energie, een moment dat zich losweekt van het continuüm van de geschiedenis. ‘De geschiedenis is een zaak van constructie, die niet plaatsvindt in de homogene en lege, maar in de van “nu-tijd” vervulde tijd. ’zo stelt hij.
Kortom, in de ‘nu-tijd’ is de geschiedenis maakbaar geworden. De revolutie is de leeuwensprong onder de vrije hemel van de geschiedenis. Als model van de messiaanse tijd vat de ‘nu-tijd’ in een immense verkorting de geschiedenis van de gehele mensheid samen. In de taal schiet het teken dan los van zijn traditionele betekenis en gaat als vorm met de tijd samenvallen. Precies daar ligt de analogie tussen het op hol geslagen modernisme dat in de woorden van Walter Benjamin onstuitbaar voortraast als een storm uit het paradijs, en het proces van de psychose, waarbij het contact met de werkelijkheid verloren raakt en het bewustzijn verstrikt raakt in zijn eigen wanen. Zo bezien kan ook de geschiedenis psychotisch worden.
Dat soort processen moeten Mulisch geïntrigeerd hebben, al was het maar omdat hij ze uit eigen ervaring gekend heeft, en nadien bleef herkennen, bij de middeleeuwse ketter Tanchelijn, bij Lou de Palingboer, bij Wilhelm Reich en bij Adolf Hitler maar vooral ook in het op hol slaan van de tijd in het bewustzijn van wat hij de ‘machinemens’ noemde. De machine mensen dat waren de nazi’s, de mensen die in hun doen en laten werden verblind door gedachteloosheid en gewetenloosheid. Die machinemens had hij herkend in Eichmann, maar wellicht ook in zijn eigen vader, die gedachteloos gecollaboreerd had.
De machinemens manifesteerde zich volgens Mulisch steeds meer in het aanzicht van de waanzinnige twintigste eeuw. Wie gedesoriënteerd of ontworteld raakt, wie zijn toekomst verliest of zijn geloof is niet direct geneigd om de toevalligheid te erkennen, die de werkelijkheid in al zijn registers doordringt. Men gaat dan op zoek naar een wetmatigheid die houvast kan bieden en die het onaanvaardbare ‘toeval van de werkelijkheid’ misschien enigszins kan elimineren. Kortom, met neemt zijn toevlucht tot een autocratische doctrine die leidt tot een totalitaire staat, en vervolgens tot een massale vorm van staatsgeweld.
Ook in de geest van een individu kan zich zo’n fataal proces voltrekken. Als de wetmatigheid, die men zoekt als als tegengif van de onaanvaardbare zinloosheid in het voorschrijven van de tijd, niet direct voorhanden is, kan in de patstelling die dan voor de geest dreigt te ontstaan ook de illusie van almacht opdoemen. Maar voor die almacht moet men dan wel zijn toevlucht nemen tot het rijk van de fictie, om zo te kunnen ontsnappen aan de absurde voortgang van zinloze ogenblikken.
Misschien is het modernisme achteraf bezien wel een vergeefse poging geweest om met één sprong in de toekomst aan die laatste wet van de geschiedenis te ontsnappen. De geschiedenis zelf heeft immers geen zin. De utopie was in feite een vorm van nostalgie, die in een nog onbekend transformatieproces tot haar tegendeel werd omgesmeed. Heimwee naar het verleden werd een sprong in de toekomst. Die sprong in de toekomst ging gepaard met een verloochening van het geheel, vooral van datgene wat het geheel te buiten en te boven gaat. Dan implodeert de transcendentie. De tijd zelf wordt transcendent.
Het modernisme was gebaseerd op de ontkenning van een stratosfeer die natuur te boven gaat. En die ontkenning leende zich bij uitstek voor een complot, de samenzwering van de totalitaire waan. Het zijn de radicale politieke bewegingen die er ook nu nog geen bezwaar tegen hebben, dat destructieve tendensen inherent worden verklaard aan een toekomstig heil. In die zin hebben religie en psychose, als ze elkaar ontmoeten, iets gemeen met het totalitaire. Zij nemen dan het gehele leven in bezit door de uitzonderingspositie tot universele regel te verheffen. Het verglijdende moment van het nu wordt dan eeuwigheid. Men zou dit proces ‘de verstening van de tijd’ kunnen noemen. Alles wat zich dreigt te onttrekken aan die verstening moet dan met geweld worden geëlimineerd.