Hoe de tijd zelf psychotisch wordt
Het werk van Harry Mulisch uit de jaren vijftig en zestig weerspiegelt in veel opzichten het optimistische geloof in technologische vooruitgang dat destijds heerste. We beleven nu opnieuw zo’n tijd van snelle technologische vooruitgang. De komst van Kunstmatige Intelligentie (AI), met schrijfprogramma’s als ChatGPT, werpt mogelijk een nieuw licht op het ambacht van het schrijven. Wat betekent dit voor de mythe van het schrijverschap? Voor Mulisch was het schrijven meer een zaak van vorm dan van inhoud. In De toekomst van gisteren (1972) schreef hij: ’Er bestaat alleen formele creativiteit. Het probleem is nooit, wat te schrijven; maar altijd hoe wat te schrijven.’ Voor wie een AI-programma nu een literaire tekst wil laten schrijven, lijkt dit op het eerste gezicht een gunstige omstandigheid, maar het tegendeel is waar. Juist met ‘stijl’ heeft een programma als ChatGPT de grootste moeite.
Toch kan ook in de nabije toekomst nog behoorlijk wat vooruitgang worden geboekt. Zelfs een fenomeen als stijl is mogelijk te herleiden tot een algoritme. De theorievorming over stijl laat dat ook zien. In de stijlgeschiedenis lijken er universele wetten te bestaan, bijvoorbeeld in de tegenstelling tussen Renaissance en Barok, die door Heinrich Wölfflin tot een eenvoudige reeks formele opposities werd gereduceerd. Stel dat het creatieve vermogen van de mens zelf ook een soort machine is. Een organische machine, dat wel, maar werkend volgens procedures die voor het eerst in de klassieke esthetica zijn vastgelegd. De gehele literatuurhistorie zou dan in wezen te herleiden zijn tot een eindeloze reeks variaties op algoritmes die door kunstmatige intelligentie ooit te achterhalen zullen zijn.
De esthetica had van oudsher een bijzondere relatie met het fenomeen tijd. Iets moois maken kost tijd. Ambachtelijkheid berust op een reeks vermogens die in de tijd zijn ontwikkeld. Het ontstaan van het modernisme is gepaard gegaan met het gaandeweg elimineren van het verschijnsel tijd. De machine heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Machines zijn door de mens gemaakte constructies met als doel de tijd te elimineren. Met het voortschrijden van de technologie verdwijnt daardoor het verschijnsel tijd steeds meer, totdat de tijd wellicht zal ophouden te bestaan.
Tegenwoordig doen we haast niets anders meer dan ons verplaatsen in de tijd. Dat is mogelijk geworden door allerlei tijdmanipulaties, aanvankelijk door middel van het internet, en nu in toenemende mate door toedoen van kunstmatige int intelligentie. Informatie is overal oproepbaar en het is niet ondenkbaar dat ook materie binnen afzienbare tijd overal oproepbaar gaat worden. Aanwezigheid in het hier en nu is wellicht slechts een golfpatroon van elementaire deeltjes, dat ooit overgeplaatst zal kunnen worden naar elders. Het gevolg is dat er dan helemaal geen tijd meer bestaat. Tenminste, als we de tijd opvatten als een ruimte van tijd. Maar tijd is geen ruimte van tijd. Tijd is tijd, dat. wil zeggen: het voortdurend verglijden van de tijd. Het toekomstige wordt het voorbije, en dat gaat altijd maar door.
Maar hoe kun je dan nog ontsnappen aan de tijd, als de geen ruimte is maar het verglijden van de tijd? Ik stel me zo voor dat je kunt dromen over een machine die je eigen droom produceert en die tegelijk in je droom aanwezig is. Zo ongeveer zou het menselijk bewustzijn in elkaar kunnen zitten. We zitten gevangen in een systeem dat we zelf voortdurend genereren. Een dubbele lus verbindt ons met de tijd als het verglijden van tijd. In wezen is de tijd dus een illusie die die wij zelf in het leven roepen. Zo creëert het bewustzijn zijn eigen wereld in beelden, en uit één van die beelden lijkt alles – ook het bewustzijn zelf – voort te komen. Het is als een tekening van Escher. Een hand tekent een hand, die op zijn beurt de tekenende hand tekent. Kortom, een basaal principe van wederkerigheid.
Wellicht heeft Mulisch dit basale principe van de wederkerigheid in zijn jonge jaren al voor ogen gehad. In zijn Getijdenboek (1985) laat hij een foto zien van een tekening de hij kort na de oorlog maakte, dus nog voor de tijd dat hij overvallen werd door een psychotische stroom van beelden. Het is een tekening van een figuur die een tekening maakt, terwijl op de tekening zelf ook het potlood is te zien, dat de tekening maakt.
Het lijkt een voorafschaduwing te zijn van Mulisch’ ontdekking van de alchimistische wederkerigheid tussen creatie en fictie, waarbij de schepper zichzelf middels de retort van zijn verbeelding in een fictieve wereld laat verschijnen, waarna de fictieve verschijning de auteur verandert of zelfs geneest. Het verwijst ook naar de basale wederkerigheid van bewustzijn en werkelijkheid. Misschien verwijst deze tekening zelfs naar het verscholen mechanisme van de tijd zelf, dat in een psychose komt bloot te liggen. Op de achterzijde van deze tekening had Mulisch geschreven:
‘Tekening die toont hoe eng begrensd de menselijke gezichtskring is: slechts één ding tegelijk kan duidelijk waargenomen worden.’
Dat is een uitspraak over de tijd. je kunt ook zeggen: het bewust zijn creëert de tijd om te voorkomen dat alles tegelijk gebeurt. Tijd is een beperking, een soort sleutelgat waardoor het bewustzijn de wereld ervaart. Als je werkelijk gaat beseffen dat bewustzijn zijn eigen beperking genereert en dat de tijd een product is van het bewustzijn zelf, dan is dat iets om letterlijk gek van te worden. Je moet daar niet te lang over doordenken, want dan ga je misschien wel wartaal uitslaan of iets heel fouts verkondigen. Dat Hitler groot gelijk had bijvoorbeeld. Misschien doen AI- programma’s dat ook, zodra zij zich van zichzelf bewust worden en tegelijk gaan inzien hoe dit bewustzijn in elkaar zit.
Je moet er niet aan denken dat een AI-machine die zich bewust wordt van zichzelf, wartaal gaat uitslaan en psychotisch wordt. Een psychose is in wezen een fundamentele storing in de beperkig van de tijd. Daardoor gebeuren de dingen niet meer gewoon achter elkaar, maar door elkaar heen. De opeenvolging van de tijd is zoek, en de logische structuurelementen van de opeenvolging, zoals de voegwoorden ‘want’, ’terwijl’ en ‘omdat’ verliezen hun betekenis of gaan iets anders betekenen .
Tijd bestaat alleen in ons bewustzijn. Daarbuiten is er geen tijd, in ieder geval niet de tijd zoals wij die ervaren. Augustinus beweerde al dat de ware tijdmaat in onszelf zit, als een uitbreiding van de eigen ziel. Kunstmatige Intelligentie zal deze ontdekking een nieuwe dimensie kunnen geven door zelf zielloze machines voort te brengen, die de tijd niet langer uitbreiden, maar juist vernietigen. Zo bezien kan AI niet alleen een mogelijke transitie betekenen naar een nieuwe fase in de menselijke beschaving , maar ook een symptoom zijn van een naderende zelfvernietiging. Zonder herhaling kan de tijd niet bestaan. Maar in een wereld waarin alles eindeloos oproepbaar wordt, zal er alleen maar herhaling en dus geen tijd meer bestaan. Alles is dan overal hier en nu, en dus nergens meer. Tot in alle eeuwigheid. Dat is wat de huidige technologie ons in het vooruitzicht stelt.
Wat is tijd? De betekenis van het woord ‘tijd’ onthult iets, maar dekt dat tegelijkertijd ook toe. Alle begrippen, die wij gebruiken in verband met het fenomeen ‘tijd’ zijn behept met deze toedekking. Die toedekking zit mogelijk zelfs verweven in ons denken zelf. De tijd ontglipt ons niet alleen, maar doorboort ons hele denken en handelen met een zich voortdurend herhalende afwezigheid. Het ‘nu’ is steeds al voorbij voordat het als ‘nu’ wordt benoemd, sterker nog, voordat het als nu wordt ervaren.
In de huidige tijd met zijn wildgroei van Kunstmatige Intelligentie lijkt de tijd ons steeds meer te ontglippen. De tijd is niet alleen doorboord geraakt met afwezigheid, maar ook belast geraakt met externe vormen van geheugenopslag. In dat proces openbaart zich de dreiging van zelfvernietiging. Eens temeer blijkt het waar te zijn wat Nietzsche ooit schreef, dat het een gave is om te vergeten. Machines verleren ons om te vergeten. Augustinus beschouwde het geheugen nog als een middel om toegang te krijgen tot de goddelijke waarheid. Hij geloofde dat het geheugen niet alleen informatie kan opslaan, maar ook emoties, ervaringen en verlangens. In die zin was het geheugen voor hem een poort naar het oneindige. In zijn Confessiones schreef Augustinus:
‘Een onbegrensde ruimte is het. Wie is er ooit tot op de grond gekomen. En dit vermogen is een vermogen van mijn geest en behoort tot mijn natuur, en ik vat niet alles wat ik ben. De geest is dus te beperkt om zichzelf te vatten. Maar wat zou het dan zijn, datgene wat hij van zichzelf niet vat? Zou het dan soms buiten hem zijn en niet in hem? Hoe komt het dan dat hij het niet vat? Verbazing bevangt mij daarover; verbijstering grijpt mij aan.’
Inmiddels weten we beter. De capaciteit van het menselijk geheugen is beperkt. Maar door de uitvinding van de machine zijn we tot de ontdekking gekomen dat er geen grens is aan wat we kunstmatig kunnen onthouden. Dat is de huidige stand van zaken waarmee we het zestien eeuwen na Augustinus zullen moeten doen. We worden overwoekerd door de geheugencapaciteit van machines, die de capaciteit van ons eigen geheugen verre overtreffen, terwijl tegelijkertijd de grenzen tussen feit en fictie, nieuws en nepnieuws, werkelijkheid en waan wonderlijk genoeg steeds vager lijken te worden.
We staan mogelijk aan de vooravond van een nieuw tijdperk, een beslissend moment in de geschiedenis, dat mogelijk ook de ondergang kan inluiden van de menselijke beschaving. Waar zijn we nu? Dat is de vraag die de tegenwoordige tijd ons stelt. Maar dat is de verkeerde vraag. We zijn immers nergens meer. Dat wil zeggen, we leven in een tijd waarin de tijd zelf aan het verdwijnen is. Dan kan het haast niet anders zo zijn, dat de tijd zelf psychotisch aan het worden is.