Van Harry Mulisch is minder bekend dat hij een psychotische episode in zijn leven heeft gekend. Toch heeft hij hier meerdere malen zelf over geschreven, zij het bedekte termen. Van juni 1949 tot mei 1950 werd Mulisch overvallen door een vulkanische uitbarsting van openbaringen of boodschappen. In de periode daarvoor had hij gewerkt aan zijn debuutroman archibald strohalm, die in 1951 zou verschijnen.
Toen de eerste versie van zijn roman voltooid was, brak de stortvloed van beelden door, die hij later heeft aangeduid in termen als ‘een boodschap’, ‘een filosofisch visioen’ of ‘een redelijk psychotisch ideeën-cataract’. Na die doorbraak van allerlei indringende beelden en ideeën is hij de roman gaan herschrijven, waarbij hij zich verplaatste in de geestesgesteldheid van de hoofdpersoon: ‘Waar Strohalm faalde, slaagde ikzelf,’ verklaarde hij later in een interview.
Anders gezegd, het schrijven zelf veranderde in een excorcistisch ritueel, waarmee hij de losgebroken ideeënstroom kon bedwingen en de razernij uiteindelijk kon uitdrijven. Al schrijvend transformeerde Mulisch zijn eigen geestestoestand. Hij werd weer geestelijk gezond in het domein van de werkelijkheid, maar in het domein van de fictie verloor Archibald Strohalm voorgoed zijn geestelijk evenwicht. Een schrijver reproduceert zichzelf in de alchimistische destilleerkolf van zijn verhaal.
Door te schrijven voorafgaand of tijdens een psychose, verander je ook zelf. De schrijvende psychoticus ondergaat een alchimistisch proces van transitie. Na het schrijven is hij niet meer dezelfde als voorheen. ‘Autocreatie’, zo werd dit proces door Mulisch zelf genoemd. Dat is een vorm van schrijven, waarin in de beleving van de schrijver het proces van het schrijven als vanzelf gaat en hij de ervaring heeft ‘de Schepper’ te zijn van een verhaal, waarin hij zelf de hoofdrol speelt, met als gevolg een sensatie van almacht en grandiositeit. Voer voor psychiaters, zou men zeggen.
‘Voor psychiaters is het belang van taal in de praktijk altijd evident geweest. Desondanks is taal weinig systematisch als onderwerp van onderzoek in de psychiatrie naar voren gekomen. De laatste decennia zien we echter een inhaalslag.’
Dat werd in in maart 2023 geconstateerd in de inleiding van een themanummer van het Tijdschrift voor Psychiatrie, dat in zijn geheel was gewijd aan het verband tussen taal en psychiatrie. Dit onderzoek krijgt tegenwoordig nieuwe impulsen door de ontdekkingen die worden gedaan op het terrein van de kunstmatige intelligentie. Intelligente machines kunnen niet alleen teksten gaan schrijven, maar binnen een lopende zin ook het eerstvolgende woord voorspellen op basis van onderliggende wiskundige modellen. De vraag rijst of ook in de menselijke geest dergelijke onderliggende modellen werkzaam zijn. Is een ernstige psychische stoornis, zoals een psychose, soms te herleiden tot defect in een onderliggend systeem van de taal?
De taal van de psychoticus heeft bijzondere taalkundige eigenschapen, zoals het gebruik van neologismen, echolalie (de opeenvolging van woorden op basis van klankgelijkenis) en eigenzinnige vervoegingen van werkwoorden. De vraag dient zich aan hoe je bij deze vormen van schrijven nog onderscheid kunt maken tussen enerzijds de symptomen van een psychiatrisch ziektebeeld, en anderzijds bijzondere vormen van taalkundige creativiteit. De surrealisten kenden hun ‘écriture automatique‘.
Wat gebeurt er precies tijdens een proces dat ik voor het gemak ‘het psychotisch schrijven’ zal noemen? Aan welke taalkundige kenmerken is zo’n proces te herkennen? Wat is de relatie tussen de gebezigde taal en de geestestoestand van de schrijver, voorzover dit uit het geschreven valt op te maken.
En dan, wat voor waanideeën kunnen er tijdens een dergelijke vorm van schrijven ontstaan? Wordt de schrijver profetisch, verlossend of alziend? Zo ja, hoe ontstaat zo’n bijzondere geestelijke toestand, voorzover dat valt op te maken uit het geschrevene? En wat gebeurt er mogelijk met de ervaring van tijd tijdens – of door toedoen van – dit soort schrijfprocessen?
Ik ben mij ervan bewust dat er een grijs gebied bestaat tussen enerzijds het ‘gewoon schrijven’ of ‘literair schrijven’ en anderzijds ‘het psychotisch schrijven’. Ook het gewone of literaire schrijven kan als een uitlaatklep dienen om zodoende innerlijke spanningen te uiten en te verwerken. Ook het schrijven als zodanig kan een bijzondere vorm van zelfexpressie zijn, waarbij de auteur in een andere mentale toestand kan geraken dan het alledaagse bewustzijn.
Aan deze nuances ga ik in mijn betoog grotendeels voorbij. Ik richt mij voornamelijk op de manier van schrijven, waarin een psychotische toestand zich gaandeweg aankondigt en zich uiteindelijk manifesteert. Ik ben geen psychiater of filosoof, maar slechts een eenvoudig kunsthistoricus. In mijn betoog zal ik mij dan ook beperken tot een essayistische, maar tegelijk ook multidisciplinaire benadering, waarbij ik ook verhalende en autobiografische elementen zal betrekken.
Al met al wordt dit boek een zoektocht naar de relatie tussen het schrijven en de psychotische waan. Daarbij zal ik ook nader zal ingaan op de invloed die ‘de autocreatie’ heeft heeft gehad op de verdere ontwikkeling in het werk van Mulisch. Die ontwikkeling zal ook de leidraad vormen voor een breder betoog. Het vanzelf gaan, zoals die zich aandient in de taal van de psychoticus, is immers ook te herkennen in andere ervaringen van de tijd, die zich hebben aangediend in de cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw.
De gedachte dat de tijd zelf psychotisch kan worden is niet nieuw. De huidige tijd, met zijn snelle technologische en ecologische veranderingen, heeft invloed op onze ervaring van tijd. Een direct verband tussen psychose en techniek is in dit opzicht van belang. De techniek doet steeds meer dingen letterlijk ‘vanzelf gaan’, zelfs het schrijven. In deze eenparig versnelde ontwikkeling manifesteert zich wellicht een verholen hang naar de psychose. Je zou dit proces, dat desoriëntatie en ontheemding teweegbrengt, ook de mechanisering van de psychose kunnen noemen.
In aansluiting op mijn analyse van het romandebuut van Mulisch komen onderwerpen in beeld, die ook in zijn latere oeuvre aan het licht kwamen. De opkomst van de ‘machinemens’ en de stelling dat de machine ‘het lijk van God’ is, waren belangrijke thema’s voor Mulisch. Die gedachten waren in zekere zin profetisch. Door de opkomst van de Kunstmatige Intelligentie (AI) zijn er nieuwe vormen van schrijven ontstaan. En als machines gaan schrijven dient de vraag zich aan, of intelligente machines ook psychotisch kunnen worden. Zo komen vragen in beeld op het grensvlak van Kunstmatige Intelligentie en psychiatrie. Wat is het verband tussen de eenparige versnelling in de ontwikkeling van de techniek en het op hol slaan van de taal?
Tenslotte kan een kosmische ervaring, die een de psychose niet zelden teweegbrengt, ook een ander licht werpen op het heelal, zijn ontstaansgeschiedenis en uiteindelijke bestemming in een proces van ondergang en vernietiging. Bij Mulisch kwam dit soort gedachten naar voren in zijn roman De ontdekking van de hemel (1992), maar ook de hang naar ‘het nietsende niets’ bij Adolf Hitler, zoals in zijn laatste roman Siegfried (2001).
Het is wonderlijk dat Mulisch, die zich als auteur ontwikkelde in het optimistische klimaat van de wederopbouw, in zijn denken over de invloed van de techniek eerder aansloot bij de vooroorlogse cultuurpessimisten. De reden daarvoor lag vooral in het trauma van de Tweede Wereldoorlog, met zijn psychotische hang naar vernietiging. Dat was ook het trauma, dat Mulisch in zijn persoonlijk leven heeft gevoeld, en bovendien in zijn jonge jaren in een psychotische ervaring heeft ondergaan.
Anderzijds had Mulisch ook een sterke belangstelling voor het esoterische en het wonderbaarlijke. De gedachte dat de psychose niet zozeer een verstoring is van het bewustzijn is, maar eerder een terugkeer naar een oudere, magische verhouding tussen geest en werkelijkheid, loopt als een rode draad door mijn betoog. Het alledaagse bewustzijn is mogelijk gebaseerd op een toenemende ontkenning van dit soort magische betrekkingen, mede door toedoen van de techniek. Zo bezien is de psychose mogelijk een radicale ontkenning van die ontkenning, en daarmee een extatische vorm van herontdekking, die problematisch is omdat hij niet strookt met de eigentijdse en alledaagse ervaring.
Maar ook die opwaardering van de psychose als een terugkeer naar oudere vormen van realiteitservaring is niet nieuw. De vraag is echter of je dit fenomeen als een regressie moet zien, of dat het een hoopvol teken kan zijn van een zich ontwikkelend verzet tegen de geest van de tijd. Bij Mulisch heeft zijn vroege psychotische ervaring aan de basis gelegen van een indrukwekkend literair oeuvre. Met het vanzelf gaan van het schrijven, kan ook een schrijver op weg gaan.