De psychotisering van het wereldbeeld
In de roman Archibald Strohalm kan de radicale breuk met de narratieve conventies symbolisch worden opgevat als een weergave van de psychotische toestand van de hoofdfiguur waarbij de scheidslijnen tussen realiteit en verbeelding vervagen en uiteindelijk geheel wegvallen. Het ‘doorbreken’ van de externe auteur in de tekst kan dan gezien worden als een weerspiegeling van de fragmentatie van de geest van het personage, waarbij de externe wereld en de innerlijke wereld van strohalm samenkomen en vermengd worden.
Dit gegeven past ook goed in de context van de literaire en psychologische thema’s die Mulisch ook in zijn latere zijn werk is gaan verkennen. Bovendien heeft een dergelijk begrip van het verschijnsel ‘doorbraak’ in de tijd dat Mulisch dit boek schreef ook voor hem zelf een bijzondere betekenis gehad. Later, in zijn boek Voer voor psychologen (1956), sprak hij over deze periode als ‘de tijd van de dijkbreuken’: ‘De onderwereld brak los. De bovenwereld brak los, alles wat er is, brak los.’ Hij sprak ook over een ‘sterrenregen’ die hem aan de rand van de waanzin bracht. In die tijd ontwikkelde hij zijn diepzinnige inzichten ‘voorbij de aristotelische logica’, die hij in de jaren daarna fasegewijs zou uitwerken tot zijn allesomvattende wereldvisie in het boek De compositie van de wereld (1980).
Het visioen van sterrenregen was nu definitief gesublimeerd in een objectieve gedaante. Het apocriefe van zijn eigen waanwereld was eindelijk een canonieke waarheid geworden. Maar ‘de sterrenregen’ als motief zou Mulisch blijven achtervolgen, bijvoorbeeld in De ontdekking van de hemel (1992), waar de astronoom Max Delius plotseling een meteoriet op zijn hoofd krijgt als hij op het punt staat de hemel te ontdekken. Ook een psychose kan zo’n ontdekking zijn, als ware je best door een hemellichaam getroffen. Ook dan zwaait de hemel open, maar dan wel in de afgrond van je eigen brein.
Overigens heeft Mulisch in zijn postuum verschenen Logboek (2012) waarin dagboeknotities zijn opgenomen die hij optekende tijdens het schrijven van De ontdekking van de hemel, dat de eerste notities voor deze roman al dateren van 7 september 1950, toen hij werkte aan het ongepubliceerde Gratie voor de doden, dus nog voor het verschijnen van archibald strohalm later in het jaar 1950. Er loopt dus een ononderbroken lijn door het hele oeuvre van Mulisch, vanaf de spreekwoordelijke ‘de sterrenregen’ uit de tijd van zijn debuutroman,.
Doorbreken, ontdekken, getroffen worden en vanzelf gaan. Telkens herhaalt zich deze structuur. Soms lijkt het of het in de romans van Mulisch alleen maar gaat over structuren en niet over de inhoud zelf. Of beter gezegd, de inhoud zelf wordt ook een structuur. En juist dat wordt telkens weer een beginpunt waar alles uit lijkt voort te komen, iets wat Vestdijk ooit ‘de glanzende kiemcel’ noemde: datgene in een verhaal dat alles als een in notendop samenvat en waar alles uit lijkt voort te vloeien. Het is de geheime motor van de fictie van Mulisch. Het leven van Mulisch is de bron van zijn fictie die op zijn beurt bepalend wordt voor zijn levensloop. In Mijn getijdenboek (1985) schreef Mulisch het volgende : ‘Ik beschouw mijn levensloop als een bron van inzicht, een fons vitae, en zo zou iedereen tegenover zijn verleden moeten staan.’
In De ontdekking van de hemel (1992) komt aan het licht dat er iets grondig misgegaan met de menselijke beschaving. De techniek leidt uiteindelijk tot vernietiging en ondergang, tot Auschwitz en Hiroshima, maar ook letterlijk tot ‘de ontdekking van de hemel’. Dat is de hemel die aan een mens verschijnt als het ultieme verdwijnpunt en tegelijk ook als ‘verschijnpunt’ van de bovennatuurlijke hemel wordt waargenomen. Die waarneming wordt gedaan met de uiterst gevoelige sterrenwacht van Westerbork, dat voorheen de opstapplaats was op weg naar de vernietigingskampen. Op pagina 676 volgt een passage waarin het in het complexe verhaal van dit boek in essentie om draait. In een van de zogeheten ‘gesprekken vanuit de hemel’ wordt het volgende gezegd:
Tegenwoordig gebeurt het ook wel met maaidorsmachines. Dat zijn gevaartes van soms zeven meter breed, met zescilinder dieselmotoren, die als voorwereldlijke sprinkhanen over de akkers kruipen. Aan de voorkant van die combines worden de halmen opgevreten, waarna in de draaiende dorstrommel de korrels worden losgeschud; vervolgens scheidt een compressor het kaf van het koren met perslucht. Op die manier gaat het ook heel goed. Daar zeg je het. Maar het is precies de machine zelf, die het nog veel grotere, radicale kwaad vertegenwoordigt. Dat technologisch-luciferische kwaad staat niet in optimistische dienst van de Chef in de beste aller mogelijke werelden, zoals het voorzienige onheil dat jij moet aanrichten, maar het voedt zich met hem, het verteert hem en neemt zijn plaats in, zoals een virus de leiding usurpeert in een celkern: een vileine putsch, een infame coup d’état. Kanker ! Koningsmoord !
De ontdekking van de hemel gaat niet in de laatste plaats over de dood van God door toedoen van de techniek. Uiteindelijk heeft God door de mens te scheppen zijn eigen graf gegraven, want de techniek heeft de plaats ingenomen van de theologie. Zo is de techniek inderdaad uit kunnen groeien tot het lijk van God. Vandaar het Verbond tussen God en mens wordt ingetrokken. De Tien Geboden moeten terug naar de hemel. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, maar in deze roman gaat dat ook daadwerkelijk gebeuren, als een opdracht van hogerhand, uitgevoerd door een mens die daartoe is uitverkoren: een soort Jezus maar dan in spiegelbeeld. Dit is geen Verlossing, maar de ontbinding van het contract tussen hemel en aarde. Het is geen mythe, eerder de ontmythologisering van elke mythe, en daarmee – paradoxaal genoeg – een ultieme mythologie.
Vaak wordt beweerd dat de ‘gesprekken vanuit de hemel’ worden gevoerd door twee engelen. Ze spreken over de Chef (God), maar ook over een luciferische tegenkracht (De Duivel, Lucifer). Zelf heb ik dit bij het lezen niet zo ervaren. Ik heb de twee ‘hemelse gesprekspartners’ gezien als twee afsplitsingen van de Mulisch zelf, dat wil zeggen: van zijn geest. De ene afsplitsing is zijn ziel, waar de (in oorsprong goddelijke) inspiratio uit voortkomt. De andere afsplitsing is zijn imaginatio, die het verhaal voortstuwt en die voortdurend ingrijpt in de gebeurtenissen. Dat Mulisch zich als schrijver wel eens letterlijk vergeleek met God, is een bekend gegeven. Deze twee afsplitsingen van zijn geest in De ontdekking van de hemel komen uit dit besef voort.
Eigen aan de psychose is het waanidee dat niet alleen de onstuitbare gedachtegang in je hoofd, maar ook de loop der dingen direct bepaald worden door een kosmisch mechanisme waardoor alles met alles samenhangt. Dat is een waanidee omdat die samenhang niet bestaat. Er is geen kosmisch verband tussen de grote dingen boven ons en de kleine dingen op microniveau, tussen de geest en de materie, zoals de alchimisten ooit dachten. Dat zegt ons huidige ‘gezonde’ verstand. Probleem is wel dat hedendaagse kosmologen de vreemdste dingen beweren over het ontstaan en de aard van het heelal, dingen die haaks staan op alles wat het gezonde verstand ons leert. Soms denk ik wel eens dat psychotici met hun waanideeën ideeën dichter bij de kosmische werkelijkheid staan dan het gezonde verstand. Hedendaagse kosmologen spreken over een holografische revolutie waardoor ons beeld van het heelal totaal veranderd is, en op het eerst gezicht zelfs waanzinnig lijkt. Je zou het ook de psychotische revolutie kunnen noemen
Ik las voor het eerst iets over deze holografische revolutie in het boek van Thomas Hertog, Het ontstaan van de tijd, mijn reis met Stephen Hawking voorbij de oerknal (2023). Hoe kon het dan gebeuren, dat toen het heelal – en daarmee tijd en ruimte – een aanvang namen, alles exact in de juiste toestand stond, zodat uiteindelijk het leven op aarde en dus ook de mens kon ontstaan? Was er dan toch zoiets als een God die dit alles heeft bedacht en in werking heeft gezet? Voor Augustinus was dit geen probleem. Hij geloofde stellig dat God de ‘Eerste Beweger’ is geweest. Het denken van Augustinus over de tijd was in feite theologisch van aard. Augustinus beschouwde de tijd als een uitbreiding van de menselijke geest. Tijd was volgens hem een onderdeel van ons bewustzijn en onze waarneming van de wereld om ons heen.
Stephen Hawking had niet een theologische, maar een wetenschappelijke benadering van de tijd. Hawking ontwikkelde ook ideeën over de oorsprong van de tijd. Hij stelde dat de tijd ontstaan was met de oerknal en dat er daarvoor niet zoiets als ’tijd’ bestond. Dit idee werd ondersteund door de relativiteitstheorie van Einstein. De wetenschap spreekt zich ook niet uit over religieuze kwesties. Hawking verkeerde lange tijd in de veronderstelling dat we God niet nodig hebben om de oerknal te kunnen verklaren. Hij verkondigde dit standpunt bij tal van gelegenheden en in meerdere publicaties.
Tegelijk wilde hij niet dat wetenschappelijke modellen gebruikt worden om religieuze overtuigingen te ondersteunen of te weerleggen. Ook Einstein – zelf een diep gelovig mens – was daar huiverig voor. In tegenstelling tot Einstein was Hawking een atheïst. Zijn theorieën suggereerden dat het universum zichzelf heeft geschapen door middel van natuurlijke processen. Dit idee stond haaks op veel religieuze overtuigingen die uitgaan van een ‘Eerste Beweger’ die alles in werking heeft gezet. Toch zijn de latere theorieën van Hawking niet meer zo stellig op dit heikele punt.
De huidige, holografische revolutie in de kosmologie verwijst naar een belangrijke verandering in ons begrip van de fundamentele aard van het universum, die plaatsvond in de late jaren 1990. Basisidee was dat het universum in feite een soort driedimensionale hologram is, waarbij alle informatie over de fysische processen die erin plaatsvinden kan worden afgeleid van de 2D-oppervlakken die eromheen zweven. Het heelal is dus een hologram in wording. Door de holografische revolutie wordt het ware inzicht in het ontstaan van het heelal in een verre toekomst geplaatst, omdat alleen dan het hologram in wording in zijn volle glorie zich kan onthullen.
Zo lijken de tijdloze, platonische beginselen achter de horizon van de tijd te verdampen in de ontstaansgeschiedenis van de tijd als zodanig. Maar ook het ware inzicht in het idee, dat God aan het begin van het heelal heeft gestaan (bijvoorbeeld door op ‘de knop van de oerknal’ te drukken), verdwijnt zo naar een verre toekomst. We kunnen over God – als er al zoiets als ‘God’ bestaat waar iets over te zeggen valt – nu nog niets met zekerheid zeggen. Of beter gezegd, het hologram van het universum moet eerst zijn voltooing vinden, als er tenminste zoiets als een ‘voltooid universum’ kan bestaan. Ook dat weten we niet.
Je kunt je afvragen hoe Augustinus’ opvatting van tijd zich verhoudt tot de ideeën die Hawking over het ontstaan van de tijd. Augustinus vroeg zich af waar God in feite mee bezig was voordat hij hemel en aarde schiep? Indien er evenwel vóór de hemel en de aarde geen tijd was, waarom dan de vraag waar gij toen aan bezig waart? Want waar geen tijd was, was geen ‘toen’. (Confessiones, 11de boek, XII, 15) In zijn boek over Hawking verwoordt Hertog dit inzicht op een vergelijkbare wijze. Maar het idee ‘God’ is nu vervangen door het toeval van een evolutionair proces.
Er is nu zelfs geen platonische achterwereld meer van ‘Eeuwige Ideeën’ die aan het heelal vooraf zouden gaan. Of in de woorden van Hertog: ‘Het is moeilijk voor te stellen hoe platonische waarheden van welke vorm dan ook ooit de kloof in onze conceptuele kijk op de levende en de niet-levende werelden werkelijk zouden kunnen dichten. Het lijkt er eerder op dat het leven, ook intelligent leven, slechts een toevallige voltreffer is van een volstrekt onpersoonlijk, wiskundig rijk, en dat er verder weinig meer over te zeggen valt.’
Anders gezegd, er is geen archimedisch standpunt meer buiten alles om. Er is zelfs geen ultieme theorie die alles voor eens en altijd met elkaar verbindt en verklaart. Het verleden vloeit in zekere zin voort uit het heden. Binnen de kwantum-kosmologie met zijn hologram-achtige structuur, zoals Hawking het voor ogen had, wordt de geschiedenis van het heelal van binnenuit beschouwd en niet meer van buitenaf. Bovendien wordt het heelal gezien als een geschiedenis die in de vroegste stadia de ontstaansgeschiedenis van de natuurwetten als zodanig omvat. Waar is het vaste punt? zou Archibald Strohalm zeggen in zijn psychotisch waan.
‘Deus superior summo meo, Deus interior intimo meo.’ Dat zijn beroemde woorden van Augustinus. Vrij vertaald: ‘God overstijgt het hoogste in mij en is tegelijk mij innerlijk meer nabij dan ik mezelf nabij ben.’ Maar zegt Hawking niet iets vergelijkbaars over de wederzijdse, intrinsieke verwevenheid van het bewustzijn en het universum, vooral als het gaat over de tijd? Hoe dan ook, de mens komt volgens de hedendaagse kosmologie weer in het centrum van het universum te staan. Het heelal is het huis van de geest, maar ook andersom. Dat lijkt wederom op eenbeeld van Escher: inside is outside is inside. Het is een intrinsieke verwevenheid van bewustzijn en werkelijkheid zoals die zich vaak ook in de geest van een psychoticus manifesteert.
Volgens Hawking is de geschiedenis van het heelal afhankelijk van de vraag die je stelt. Het heelal is een fysieke entiteit die de natuurlijke wereld omvat, inclusief alle materie en energie, de wetten van de natuur en de tijd en ruimte waarin alles zich bevindt. Hoewel het waar is dat de geschiedenis van het heelal afhankelijk is van de vragen die we stellen en hoe we de wereld om ons heen begrijpen, is het heelal zelf waarschijnlijk veel groter en complexer dan elk door de mens gemaakt model of concept.
Misschien is de huidige tak van wetenschap die ‘kosmologie’ wordt genoemd wel één grote complottheorie, waarin telkens weer krampachtig wordt gepoogd om God buiten de deur te houden, terwijl hij in allerlei schijngestalten voortdurend weer lijkt op te duiken. Maar het meest wonderbaarlijke is wel, dat het heelal misschien helemaal niet bestaat, tenminste niet zoals wij denken dat het bestaat, en zoals wij dat altijd hebben gedacht.
Volgens Thomas Hertog en Stephen Hawking vormt het heelal zich letterlijk in ons denken. Het heelal evolueert mede door het bewustzijn van de mens. Is het heelal dan een creatie van de mens, of is de mens soms een autocreatie van een stervende God? Mocht en van die twee waar zijn, of misschien zelfs beide, dan heeft de mechanisering van het wereldbeeld een vervolg gekregen in de psychotisering van het wereldbeeld.