Catastrofes en de taal van de psychose
‘Toch gaat het erom dat we de wereld van het niet menselijke niet langer zien als een zielloze en willoze materie. Maar om dat te kunnen begrijpen moeten we in de wereld durven staan. Ik heb het al eerder gezegd: een fundamenteel oud, wetenschappelijk idee, namelijk dat de dingen nog niet bezield zijn en geen wil hebben, dient overboord te worden gegooid. ‘
Dat schrijft Renée ten Bos in zijn boek Dwalen in het antropoceen (2016) . Volgens Ten Bos is de wereld van het niet-menselijke niet langer zielloze en willoze materie. Juist die houding lag aan de basis van het ons huidige tijdperk dat men ene quasi geologische term wel ‘het antopoceen’ wordt genoemd. Dat is een tijdperk dat gekenmerkt wordt door een cascade van catastrofes, zoals de de verzuring van de oceaan, de CO2-emissies, de zeespiegelstijging, het uitsterven van de soorten, de klimaatverandering, de opkomst van ziektes die van dier op mens overgaan, en bovendien het feit dat de mens voor al deze ellende zelf verantwoordelijk lijkt te zijn.
Binnen dit tijdperk is de modus van de catastrofe-cascade exponentieel. De mensensoort is ongeveer 250.00 jaar oud, maar het is heel goed mogelijk dat het leven in het universum – en zelfs op deze planeet -een heel ander oogmerk heeft dan de mens. De menselijke soort is een geologische kracht op zichzelf geworden. Mensen worden niet steeds meer mens, maar in plaats daarvan lijkt er sprake van een collectieve drang naar vernietiging van de mensheid. Ten Bos noemt het ‘antropocide’. Hij maakt een vergelijking met een dokter die de weg kwijt is. Alsof wij mensen dokters zijn die bij een patiënt een reddende diagnose hebben gesteld, maar niets weten over het verdere verloop van de kwaal, laat staan over een therapie.
Sinds Aristoteles zijn we de natuur gaan zien als een lege substantie, die onderscheiden kan worden van de accidenten die als een versiering eigen zijn aan de vormloze klomp van de substatie. Daar komt nog bij dat het denken van Kant een diepe kloof heeft gecreerd tussen het menselijk sujet en al het andere. De natuur werd zo iets dat inzetbaar werd in zichzelf en ons inhoudelijk niets meer te vertellen heeft. Sindsdien nemen de accidenten steeds meer de plaats in van de substantie. We zijn de wereld gaan ontginnen, exploreren, en toe-eigenen. Techniek was een ultieme versneller in dit proces van voortdurende toe-eigening. Maar als je goed kijkt waneer het echt begonnen is, was het al eerder.
Bij het ontstaan van de landbouw bijvoorbeeld met zijn ontginning van de aarde. Maar ook in de tijd van de grote ontdekkingsreizigers met het begin van de wereldwijde kolonisatie. De aarde werd toegeëigend in een proces dat doorgaat tot op de dag van vandaag. Sinds 1945 is dat proces zich exponentieel gaan versnellen, met de vernietiging als het ultieme gevolg. In navolging van onder meer de ecoloog Timothy Morton pleit Ten Bos voor een geheel nieuwe houding ten opzichte van de dingen om ons heen.
Zo verwijst hij naar de Object-Oriented Ontology (O.O.O), een filosofische benadering die vooral door Morton werd ontwikkeld. O.O.O. focust op het idee dat objecten – zowel levende als niet-levende, menselijke als niet-menselijke – een centrale plaats innemen in ons begrip van de wereld. In plaats van de mens centraal te stellen, pleit O.O.O. voor een perspectief waarin alle objecten evenwaardig zijn en onafhankelijk bestaan van menselijke waarneming en interactie.
O.O.O. maakt deel uit van een bredere beweging die bekend staat als ‘speculatief realisme’, die zich verzet tegen de antropocentrische benadering van de traditionele filosofie. In tegenstelling daarmee stelt O.O.O. dat de werkelijkheid onafhankelijk bestaat van ons denken en onze waarneming. Objecten beïnvloeden objecten elkaar zonder dat de mens noodzakelijkerwijs een bemiddelende rol speelt, waardoor vooral de interacties tussen de objecten op zichzelf betekenisvol zijn. De uiterste consequentie van O.O.O. is dat het de waarde een steen, een dier, een mens of een abstract concept – zoals liefde – op dezelfde manier behandeld worden.
Als het gaat om de levenloze objecten lijkt deze denkwijze een terugkeer te betekenen naar een primitieve vorm van animisme. De dingen moeten weer bezield worden. Maar dat is niet het geval. Het gaat om een ander leefwijze, We moeten meer gaan leven als zwervers, gaan dwalen tussen de dingen vanuit het diepe besef dat we inderdaad verdwaald zijn. Dat betekent een radicale ommekeer in onze wijze van denken. Geen rechtlijnige uitwegen zoeken, maar denken in kromme lijnen en vol ogenschijnlijk tegenstrijdigheden. Geen reductie, maar altijd met oog voor het geheel. Er moet een nieuw soort logica komen. Niet het denken van de rechte lijn en van het tertium non datur, maar een logica waarin de uitgelote derde opnieuw bestaansrecht krijgt. Dat is een wijze van denken dat niet meer precies weet waar het vandaan komt en waar het naar toe gaat. Een dwalend denken, verdwaald tussen de dingen die zijn zoals wij zelf.
Jaren geleden raakte ik verliefd op een vrouw. Ze wilde mij verrassen met een weekendje in Utrecht waar ze kamer had gereserveerd in een chique hotel dat de naam voert van Karel V. Na het diner wandelden we door de nachtelijke stad en raakten verdwaald. We hadden geen I-phone bij ons, en een gevoel verlatenheid nam bezit van onze verliefdheid. Ik maakte toen de cruciale fout om met alle macht de weg terug te gaan zoeken. Ik zocht naar een een plattegrond zoals die soms op reclamezuilen of bij bushaltes te vinden is. Niet alleen onze wegen leken zich op dat moment te splitsen, maar ook onze wereldbeelden. Eenmaal weer aangekomen in het hotel begreep ik dat onze verliefdheid ten einde was. Ik had bewezen niet de zwerver te zijn die zij zocht. Ik ben een zoeker, geen dwaler.
Als het aan Renée ten Bos en Timothy Morton ligt, moeten wij ons eerst goed gaan gaan beseffen dat we echt verdwaald zijn, alvorens wij een uitweg gaan zoeken uit deze netelige situatie. De filosofie van het dwalen begint met een nieuw thuisgevoel, ook – en misschien wel bij uitstek- , als je totaal de weg kwijt bent. Die situatie van de weg kwijt zijn, is ontstaan in deze tijd van catastrofes. Ondertussen zoeken we naar nieuwe namen, waarmee de cascade van catastrofes onder één noemer kan worden gebracht,
Alsof dit zoeken naar een naam een bezweringsritueel op zichzelf is. Zoals ook de nieuwe naam ‘antropogeen’ een bezweringsritueel lijkt te zijn. Waarom hechten we aan een naam die een suggestie van eenheid geeft aan een veelheid van rampen? Wij zitten gevangen in een neurotische dwang om telkens weer een onbenoembare dreigingen een naam geven. ‘Het ongedeelde moet opgedeeld en ingedeeld worden zodat het ongrijpbare grijpbaar wordt, ook al is dat nog niet hetzelfde als begrijpelijk,’ zo stelt Ten Bos.
Maar zinnen vervlechten zich slechts met andere zinnen, niet met wereld die ze proberen te begrijpen. De ultieme catastrofe die zicht aandient, is niet in woorden te vangen en daarmee minder bedreigend te maken. De ultieme catastrofe waarnaar we op weg zijn, heeft iets van het absolute en het sublieme. Deze naderende wereldramp kan niet vervlochten worden in reeds bestaande verhalen. Evenals de Holocaust onttrekt deze catastrofe zich aan elke psychologische verwerking met woorden, omdat woorden in dit geval tekort schieten en alleen maar duizend maal herhaald willen worden. Zoals ook Leo Vroman schreef over de verhalen over de oorlog, die duizendmaal herhaald moesten worden…en duizend malen zou hij wenen.
Ook psychotici kennen dit soort drang naar een herhaling van het onherhaalbare. Als de misflarden van de laatste waan zijn opgetrokken, blijft menig psychoticus hangen in zijn uitzonderlijke ervaring, waarover hij telkens weer verhalen wil vertellen. Ik zie mezelf niet als een uitzondering op deze regel, integendeel. Vrijwel al mijn boeken die ik tot nog toe geschreven heb, draaien om ditzelfde thema: een nieuw verband voor een ervaring die nergens mee te verbinden is. Harry Mulisch wist de psychotische ervaring uit zijn adolescentie nog om te smeden tot een literair oeuvre, maar dat is niet iedereen gegeven.
Catastrofes willen ingebed worden in het bevattelijke. In die zin heeft ook de ecologische catastrofe verwantschap met de psychose. In ons tijdperk van toenemende catastrofe-verwachting lijkt de tijd soms zelf te psychotiseren. De ernst van deze catastrofale onttrekt zich aan de verbeelding. Hij ontdek zich ook aan de taal en in wezen ook – zoals Mulisch beweerde over de Holocaust – aan de geschiedenis. Dit soort ultieme catastrofes behoren tot de apocriefe geschiedenis, en niet tot de canonieke. Met dit verschil dat er na de laatste ecologisch catastrofe überhaupt geen sprake meer zal zijn van geschiedenis zoals mensen daarover plegen te spreken. Dan heeft de geologie het laatste woord over de toekomst van onze planeet.
In zijn roman De ontdekking van de hemel lijkt Mulisch te preluderen op een ultieme catastrofe, die zich zal aandienen omdat de mens met de ontwikkeling van de techniek iets uit de hemel heeft gestolen wat niet thuishoort op deze planeet. Het is een mythisch verhaal als verklaring voor een tijd die in toenemende mate aan het psychotiseren is. In die zin heeft de psychotische ervaring bij Mulich zijn uiteindelijke vertaling gevonden in een mythe. Maar de taal, waarin dat mythische verhaal zijn beslag krijgt, is ontleend aan het topdown-wereldbeeld van judaïsme en christendom. Niet toevallig moeten De Stenen Tafelen vanuit Rome worden teruggebracht naar Jeruzalem, om daar aan de Schepper te worden geretourneerd.
De taal van de mythe heeft zich bediend van de religie, zoals de inhoud van veel psychoses een mythische vertaling zijn van een bestaand verhaal uit de religie. Maar de ultieme catastrofe die zich vandaag aandient, is niet in topdown-verhalen te vatten. De natuur zelf lijkt het te begeven, en – om woorden van Mulisch te parafraseren -, daar helpt geen godjelief aan. Deze ultieme catastrofe heeft een nieuw soort psychotische taal nodig. Na de ontdekking van de hemel is er dringend behoefde aan de ontdekking van de aarde.