De SF-roman A Scanner Darkly van Philip K. Dick beschrijft de schizofrene ervaringen van de hoofdpersoon als gevolg van drugsgebruik, wat resulteert in een vervormd begrip van de realiteit. In zijn boek Duistere ecologie, voor een logica van toekomstige coëxistentie (2016) heeft Timothy Morton zich laten inspireren door dit soort thema’s om daarmee aan te te tonen hoe moeilijk het kan zijn om ecologische realiteiten volledig te begrijpen. In zijn boek bepleit Morton voor een bewustwording die voorbij gaat aan de traditionele, gescheiden manieren waarop we de natuur en de mens zien.
Morton richt zich op een nieuw soort logica van co-existentie die nieuwe vormen van samenleven en bewustzijn vereist. Zijn wonderlijke manier van redeneren roept soms de gedachte op aan een voormalig drugsverslaafde. Maar hoewel hij vaak verwijst naar voorbeelden in de literatuur – zoals de SF-roman A Scanner Darkly -, die verband houden met veranderde bewustzijnstoestanden, zijn er geen aanwijzingen dat Mortons fascinatie voor dit soort thema’s voortkomt uit persoonlijke ervaringen met drugs. Het gaat hem primair om een ander soort logica. Maar wat te denken van een redenering als deze?
Planten, spoken en hallucinaties keren sterker terug wanneer je ze probeert te verdrijven. Denken onderscheiden van onzin is alsof je een levensvorm uit zijn leefomgeving haalt. Deleuze en Guattari formuleerden het voortreffelijk: de geboorte van monsters is hyperwaakzame rede.
Wat voor soort logica is dit? De geciteerde woorden van Deleuze en Guattari zijn afkomstig uit Anti-Oedipus: Capitalism and Schizophrenia (1972). Het is de enige keer in zijn soms haast onnavolgbare betoog dat Morton de naam van Gilles Deleuze noemt. Dat is opmerkelijk want zijn nieuwe, ecologische wijze van denken heeft niet alleen veel gemeen met de redeneertrant van Deleuze, maar ook met de wijze waarop een psychotisch brein gedachtevluchten organiseert.
Een psychose is een verstoring van de bestaande orde die kan uitmonden in het scheppen van een nieuwe ordening. De gemeenschappelijke basis van het ‘gezond verstand’ met zijn gedeelde kennis, gedeeld gedrag en gedeelde waarden, wordt in de psyhose achtergelaten en zo komt het brein in een chaotische wereld terecht die gekenmerkt wordt door een permanente vlucht vooruit.
Er ontstaat een gevoel van voortdurende beweging, een onbeperkte vrijheid in een onbegrensde wereld van tekens die nooit hun bestemming bereiken, maar zich steeds weer verknopen met andere tekens. Als er geen regels meer voor taal en teken bestaan, vloeit alles in elkaar over. Zo ontstaat de toestand van de extase, het uitsteken buiten jezelf, waarna een nieuwe quasi-ordening ontstaat in de wereld van de waan. Deze beschrijving van de psychose als een gedachtevlucht die het karakter krijgt van een stroom, heeft een zekere gelijkenis met het ‘rizomatisch denken’ van Gilles Deleuze (1925-1995).
Ik ontdekte Deleuze eind jaren tachtig, toen ik voor het eerst over hem las in het boek van Arie Graafland: Esthetisch vertoog en ontwerp, theorie en methode van betekenisverlening in architectuur en kunst (1986). Daarna ben ik boeken van Deleuze zelf gaan lezen. Dat is geen gemakkelijke opgave, want Deleuze is niet een heldere denker, om het zacht te zeggen. Timothy Morton trouwens ook niet. Bovendien heeft Morton de onhebbelijke gewoonte om zijn gedachten als nieuw en origineel te presenteren, zonder te verwijzen naar eerdere verschijningsvormen van die gedachte.
Zo beweert hij zonder blikken of blozen dat er een probleem is met de logica die wij kritiekloos hebben overgenomen van Aristoteles, waarna hij als een volleerd wiskundige uitweidt over de verzamelingenleer van Cantor en de onhoudbaarheid van het principe van de uitgeloten derde (tertium non datur), zonder daarbij het intuïtionisme in de logica te vermelden, die ontwikkeld is in door de Nederlandse wiskundige Luitzen Brouwer. Brouwer wist hiermee zelfs de belangstelling wist te wekken van Wittgenstein, waarna deze, na een lange impasse in zijn denken, weer een doorstart kon maken, wat leidde tot zijn late werk Filosofische onderzoekingen.
Ook Mulisch verwierp het principe van de uitgesloten derde, zonder daarbij naar Brouwer te verwijzen. Mulisch deed dat in zijn boek De compositie van de wereld (1980), waarbij hij uitging van het perspectief dat de werkelijkheid niet volledig kan worden begrepen door middel van de binaire logica. Zijn verwerping van de uitgesloten derde kwam voort uit een volgens hem ‘diepere’ overtuiging, dat de werkelijkheid niet strikt dualistisch is, maar gelaagd en vol paradoxen. Je zou ook kunnen zeggen, Mulisch was een ecologisch denker, die vanuit zijn vroege psychose uiteindelijk tot dit soort inzichten kwam.
Hoewel Mulisch goed op de hoogte was van de eigentijdse filosofie, zijn er geen een specifieke aanwijzingen voor de mogelijkheid dat hij direct door Deleuze werd beïnvloed of dat hij diepgaand met Deleuze’s filosofie bezig was. Er zijn mogelijk enkele parallellen met thema’s die Deleuze aansnijdt, zoals het concept van tijd, identiteit, en de natuur van de werkelijkheid, maar dit kan meer een gevolg zijn van hun gedeelde intellectuele klimaat dan van een directe invloed. Met Deleuze deelde Mulisch overigens ook belangstelling voor de mythische figuur Oedipus.
Samen met Felix Guattari schreef Deleuze al in het begin van de jaren zeventig Anti-Oedipus: Capitalism and Schizophrenia (1972). Daarin bekritiseren zij het traditionele psychoanalytische model dat zich richt op het oedipale complex en de repressie van verlangens. Ze introduceren het concept van het “schizo-analytische” model, waarin ze de psychose – maar vooral de schizofrenie – beschouwen als een manifestatie van een bredere maatschappelijke en politieke dynamiek. Ze zien schizofrenie niet alleen als een ziekte, maar als een potentieel creatieve kracht die de onderdrukte en gestandaardiseerde vormen van denken en leven kan doorbreken.
Hoewel Deleuze veel heeft bijgedragen aan het begrip van de psychose vanuit een filosofisch en theoretisch perspectief, bestaan er ook over hem geen aanwijzingen dat hij zelf ooit psychotisch is geweest. Zijn werk biedt echter waardevolle inzichten in hoe psychose kan worden begrepen buiten de medische en pathologische kaders. Delueze benadrukt het potentieel van psychotische ervaringen om daarmee bestaande denkwijzen en maatschappelijke structuren uit te dagen en mogelijk te transformeren.
Het hoofdwerk van Deleuze verscheen in 1980 – in hetzelfde jaar als Mulisch’ De compositie van de wereld -, met de wederom Guattari als co-auteur: A Thousand Plateaus, Capitalism & Schizophrenia (1980). Vijfhonderd pagina’s loodzware kost. Ik ben er vaak in begonnen, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik het boek nooit helemaal heb uitgelezen.
Het lezen van Deleuze bezorgt je koppijn. Soms stijgt er een soort mist op in je hoofd die maar niet op wil trekken. Ook met Louis Le Roy, (1924-2012), de eigenzinnige, ecologische bouwmeester in de tijd, die ik in de jaren negentig intensief leerde kennen, sprak ik wel eens over Deleuze. Niet dat Le Roy ooit iets van Deleuze gelezen had, maar hij wist wel heel veel van wortelstelsels en organische netwerkstructuren. Als hij voor het raam in zijn atelier zat, kon hij soms wel een uur lang uitweiden over de wortelstructuren die ondergronds voortwoekerden in zijn achtertuin. In zijn late jaren was Le Roy nog het meest geïnteresseerd in wortels en vogels. Beiden hadden voor hem iets ongrijpbaars en fascinerends.
Toen ik jaren geleden gastcolleges gaf op de avond-academie van Minerva, hadden mijn verhalen over Deleuze altijd veel succes. Studenten wilden er alles van weten. Ik herinner me nog dat iemand eens na afloop van mijn verhaal uitriep: ‘Eindelijk een filosoof waardoor ik iets van mezelf begrijp. Zoiets heb ik hier op de kunstacademie nog nooit van iemand gehoord!’ Het rizomatische denken van Deleuze past bij de kunst. Mensen die van nature creatief zijn, begrijpen zijn ideeën vaak beter.
Wat is een rizoom? Volgens Deleuze verbindt een rizoom voortdurend semiotische schakels met elkaar en is vergelijkbaar met een onderaardse stengel die bestaat uit grote en kleine wortels. Het rizoom is niet onderworpen aan een structureel of generatief model. Het is een metafoor die past bij de ‘decentrering’ in het denken, die in het postmodernisme school zou maken. Door de afwezigheid van een centrum of oorsprong kan alles een discours worden.
Er is geen middelpunt. Geen macht. Geen vertrekpunt en geen bestemming. In tegenstelling tot het hiërarchische en gecentraliseerde denken heeft het rizomatische denken geen centrum, maar een gedecentreerde ‘non-locatie’, waardoor een oneindige uitwisseling van tekens plaats kan hebben. Voor Deleuze is het verlangen intrinsiek verweven met het rizomatische denken dat altijd beweeglijk en voortdurend productief is.
Deleuze is de filosoof van het mengen, besmetten, verknopen en koppelen. De gevolgen van de corona-pandemie zijn in wezen deleuziaans van aard. Opeens worden we ons bewust van het feit dat wereldwijd alles met alles te maken heeft. Het is niet de mens die vanuit zijn centrum stuurt en bestuurt, maar een ongrijpbaar virus op de grens van leven en niet-leven, dat mensheid als een wereldwijd web van organismen bedreigt en besmet.
De grens tussen het organische en het anorganische is daarmee aan het vervagen. Maar vooral ook de grens tussen subject en object. Het is niet het menselijk subject met zijn concepten van de wereld.dat centraal staat. Ook dit subject wordt gestuurd door het organische substraat van het lichaam dat bij uitstek vatbaar is voor besmetting. Wij zijn zelf natuur net als het virus, niet meer en niet minder. Die natuur ‘natuurt’ als de natura naturans van Spinoza. Wij zij niet ‘wat’. De natuur is niet ‘wat’. Wij zijn ‘dat’, net als de natuur. Wij zijn deel van één en dezelfde branding van golven die onophoudelijk komen en gaan.
Het rizomatische denken verzet zich tegen de macht van de staat, die zichzelf representeert in theorie en ideologie. Alleen al daarom zijn de ideeën van Deleuze omstreden. Ze worden verguisd als cryptisch en duister of bewonderd als profetisch en visionair. ‘De volgende eeuw zal deleuziaans zijn’, zei Foucault. Hoe het ook zij, Deleuze verzette tegen elke vorm van totaliserend denken. Tegenover het westerse redeneren in termen van hiërarchie, identiteit en oorsprong plaatste hij de filosofie van de nomade, het verschil en het centrum-loze netwerk. Door de corona-crisis zijn we met een schok in dat centrum-loze netwerk terechtgekomen.
Veel hedendaagse gedachten over de vruchtbare ‘besmetting van culturen’, het mixen van traditie en experiment, van het allochtone en autochtone zijn van oorsprong deleuziaans. De meltpot van beeldcultuur en nieuwe media is een ‘rizomatisch universum’ dat een nieuw soort intelligentie vereist. Als je Deleuze nu herleest en opnieuw kennis neemt van zijn radicale verzet tegen het totaliserend en hiërarchisch denken, dan is het moeilijk om je daar de politieke consequenties van voor te stellen. Toch zouden die volgens Deleuze vanzelf gaan komen.
Zo niet goedschiks, dan kwaadschiks. Linksom of rechtsom, Deleuze wist dat hij vanzelf gelijk zou krijgen, want de westerse structuren van de macht passen niet bij de ontwikkeling die ook in het westerse denken zelf gaande is. Bij totalitaire structuren al helemaal niet, al zo je daar nu anders over kunnen gaan denken als je rondkijkt in de wereld. Deleuze zette Nietzsche opnieuw op de troon van de filosofie. Hij zag de grote leugen die aan ons rationele denken ten grondslag ligt, en in de recente ontwikkeling van de wetenschap zag hij een bevestiging van zijn eigen ‘rizomatische denken’.
Deleuze dacht ook na over de verknoping van ruimtes, reële en virtuele ruimtes, openbaar en privé, niet alleen in de semiotiek, maar ook in de virtuele wereld van de nieuwe media. Een rizomatisch proces is zeer complex. Het bestaat uit een soort verknopingen die voortwoekeren in de actualiteit, zoals ook een psychoticus voortdurend bezig is betekenissen uit de echte wereld en een waanwereld met elkaar te verknopen.
Deleuze ontwikkelde begrippen als ‘synchroniciteit’ en ‘veelvoudigheid’ (multiplicity). Hij nam daarmee afscheid van het lineaire denken en omarmde de non-lineaire denken. Ook in de wetenschap dienen zich nieuwe benaderingen aan, waarbij het permanente proces van verandering en verknoping centraal komt te staan. Of in de woorden van Deleuze:
‘De wetenschap richt zich hoe langer hoe meer op de beschrijving van feiten, in plaats van structuren. Zij stippelt lijnen en trajecten uit, zij maakt sprongen, in plaats van axioma’s op te stellen. De verdwijning van de boomvormige schema’s ten gunste van rizomatische bewegingen is hiervan een teken. De geleerden houden zich steeds meer bezig met bijzondere gebeurtenissen van onstoffelijke aard, en die zich effectueren in lichamen, lichaamstoestanden en onderling volledig heterogene koppelingen (vandaar interdisciplinariteit). De wetenschap zal steeds meer als gras zijn, in het midden, tussen de dingen en te midden van andere dingen, hun vlucht vergezellend.’
Je zou ook kunnen zeggen: zelfs de wetenschap wordt psychotisch. Foucault had gelijk: onze eeuw zal deleuziaans zijn. De coronacrisis heeft die gedachte alleen maar een extra duwtje gegeven, want het onderliggende proces was al langer bekend. Dit zal niet alleen de eeuw van Deleuze, maar wellicht ook de eeuw van het virus worden. Dat zijn gedachten die heel plausibel lijken en alleen maar actueler dreigen te worden, met de ecologisch catastrofes voor ogen die ons nog te wachten staan. We leven in een psychotische tijd, en we weten het.
Maar is het eigenlijk wel legitiem om de psychose telkens weer als een passende metafoor te gebruiken om zo een hoognodige, nieuwe wijze van denken te propageren waarmee we de verknoopte cirkels van het antropogeen met al zijn dreigende catastrofes beter kunnen begrijpen. De psychose wordt zo een passe-partout, een wondersleutel die op alle sloten past. Zelfs op het slot van de ondergang.