Een geologische visie op de psychose

Als wiskundige heb je twee mogelijkheden je bent een platonist of een formalist. Platonisten geloven in het objectieve bestaan van oneindige verzamelingen. Formalisten daarentegen geloven dat eindige beschrijvingen van wiskundige theorieën het enige is waarover we kunnen beschikken. Maar er is nog een middenweg tussen beide standpunten. Dat is het intuïtionisme, hoewel dat eigenlijk ook een beetje een verkapt formalisme is.

Zowel de intuïtionist als de formalist geloven dat alleen potentiële oneindigheid kan bestaan. Een feitelijke oneindigheid zou volgens hen onmogelijk zijn. In hun optiek behoort het feitelijke oneindige in feite tot het Ene. Want als je N (de verzameling van alle natuurlijke getallen) beschouwt als een ongrijpbare Vele, behandel je N als een potentieel oneindige, nooit te voltooien verzameling. 

Toch weet de intuïtionist een uitweg te vinden uit een gebied, waar zowel de platonist als de formalist op een doodlopende weg uitkomen: het axioma van de logica, het principe van de uitgesloten derde, tertium non datur. De Nederlandse wiskundige Luitzen Brouwer construeerde zijn eigen logica door het principe van de uitgesloten derde te verwerpen. Wiskundige objecten zijn volgens hem constructies van de geest. Wiskunde is een vrije activiteit die niet afhankelijk is van de ervaring en die zich baseert op een oerinstinct. Wat het oplevert is een open plek die het denken kapt in het oerwoud.

De waarheid ligt niet in vaste spelregels gedefinieerd. Het woord ‘bewijs’ dient dan ook zoveel mogelijk te worden vermeden, laat staan een bewijs uit het ongerijmde. Of zoals Brouwer het zelf placht te zeggen. ‘Men zegt toch ook niet dat Whinger in 1865 de ‘beklimbaarheid’ van de Matterhorn heeft bewezen, maar dat hij de Matterhorn heeft beklommen.’ Op 2 december 1966 overleed Brouwer in Blaricum ten gevolge van een auto-ongeval. Zijn leerling Hans Freudenthal schreef in zijn in memoriam.

‘Brouwers stijl is die van een wiskundige die met zijn hoofd door een muur tracht te breken. Wonder boven wonder slaagde hij. Zijn goede genius wees hem de plaats waar de muur het zwakst was. Eén keer slaagde hij met zulk een brute methode en dat is één keer meer dan andere stervelingen beschoren is.’

Wat Brouwer aantoonde is dat je het principe van de uitgeloten derde logisch kunt incorporeren zonder dat je het irrationele daarbij gaat omarmen of je denken laat bepalen. Die mogelijkheid lijkt Mulisch in zijn boek De compositie van de wereld (1980) over het hoofd te zien. In de inleiding daarvan schrijft hij: ‘Het irrationele van de mens is niet eenvoudig een betreurenswaardige speling van de natuur, maar een gegeven dat even noodzakelijk is als het rationalisme. Mulisch wilde het irrationele denken inlijven binnen het terrein van de ratio. Daarbij liet hij zich inspireren door een wiskundige structuur die ten grondslag ligt aan de muziek. Met twee vingers spelend op de piano was hij als kind al gefascineerd door het bestaan van het octaaf.

Deze muzikale structuur zag hij grondmal die aan de basis lag van alles, niet alleen de elementaire ordening van de atomen, maar ook de wiskunde die aan het het universum ten grondslag ligt. Met dat stramien voor ogen wilde hij ‘de compositie van de wereld’ ontdekken en herschrijven, of anders gezegd ‘een maat vinden voor het mateloze, ter vernietiging van de chaos’. Het irrationele moest dus worden bezworen, zoals hij eerder met het principe van de autocreatie zijn eigen psychose had bezworen door de hoofdfiguur in de roman archibald strohalm waanzinnig te laten worden.

Het boek De compositie van de wereld verscheen in 1980, maar het was op de achtergrond al lange tijd aanwezig geweest. Eerder al had ij het boek aangekondigd in Voer voor psychologen (1956) en in Mijn getijdenboek (1975) Maar in feite was het nog een uitvloeisel de psychotische ervaring die hij eind jaren veertig had gehad. In de inleiding schrijft hij: ‘Zoals het boek er nu bij ligt beantwoordt het vrij nauwkeurig aan aan het visioen dat ik ook op mijn eenentwintigste ervan had.’

De compositie van de wereld was volgens Mulisch ‘Een kritiek van het occulte verband’, maar ook  ‘Ein Geburt der Philosphie aus der Geist der Musik, waarbij hij op niet al te subtiele wijze in één adem impliciet naar zowel naar Kant als Nietzsche verwees. Bescheidenheid was nooit zijn sterkste kant, maar hier vloog de filosoof is spé behoorlijk uit de bocht. Het was, zoals hij zelf aangaf, ook niet verstandig om zo’n boek te schrijven, maar ‘verstandigheid moet men niet aan de domme laten’.  Na het verschijnen van het boek was W.F. Hermans minder subtiel in zijn oordeel toen hij schreef dat je geen boeken moet schrijven over zaken waar je geen verstand van hebt. 

Hoe dan ook, centraal in het betoog van De compositie van de wereld staat het verwerpen van het principe van de uitgesloten derde. Daarbij gebruikt Mulisch vrijwel dezelfde bewoordingen zoals die ook door Timothy Morton worden gebruikt: ’Sinds Aristoteles is de westerse filosofie zodanig onderricht dat contradicties catastrofaal zijn.’ In 1980 kon hij nog niet bevroeden dat veertig jaar later filosofen zouden opstaan die beweren dat het irrationele juist omarmd moet worden met het oog op de rampzalige gevolgen van de klimaatcrisis om zo de catastrofale situatie te kunnen doorgronden. De omarming van het irrationele betekent voor hen geen ‘inpoldering van het occulte’, zoals Mulisch dat voor ogen zag, en ook geen uitvloeisel van een nieuwe, intuïtionistische benadering van de logica, zoals Brouwer die had voorgestaan, maar een achterwaartse sprong in de duisternis van het denken. 

Mulisch had zijn irrationele neigingen, die zijn oorspong vonden in zijn psychotische periode, nog van zich af kunnen schrijven, aanvankelijk door het principe van de autocreatie literair toe te passen, en vervolgens door het irrationele in te kapselen in een onleesbaar boek over de muzikale structuur die aan de kosmos ten grondslag ligt. De nieuwe klimaatfilosofen daarentegen hebben de psychose herontdekt als een alternatief denkmodel voor een ‘de compositie van de wereld’ in tijden van het antropoceen.  

Mulisch was als kind al gefascineerd geraakt door wiskundige structuren, vooral zoals die zich aandienen in de scheikunde met zijn periodiek systeem zoals dat door de Rus Medelejev letterlijk was ‘ont-dekt.’ In 2002 verscheen een facsimile uitgave van een schoolschrift dat Mulisch in 1949 had volgeschreven met als titel: Moderne atoomtheorie voor iedereen. In de inleiding daarvan schreef hij: ‘Toen ik in 1949 op mijn manier aan iets vergelijkbaars begon, dat ruim dertig jaar later verscheen als De compositie van de wereld, kwam dat ook niet door de invloed van Mendelejev, maar door een zekere geestverwantschap.’

In 1988 publiceerde Mulisch een korte roman De elementen. De titels van de hoofdstukken waren ontleend aan de vier elementen van Empedocles, op dezelfde wijze als Wouter Kusters zijn Filosofie van de waanzin in vier delen opdeelt met de namen van deze elementen: aarde, water, lucht en vuur. Er zijn dus twee bronnen die Mulisch denken op gang hadden gebracht: zijn vroege belangstelling voor het periodieke systeem der elementen, en daarnaast zijn vroegtijdige psychotische ervaring, waarbij zijn geest zoals hij zelf schreef… ‘getroffen werd door een sterrenregen’. 

Hoewel hij deze beeldenexplosie eerst nog op de achtergrond in een gedachtensysteem moest ordenen dat leidde tot de De compositie van de wereld, nam de literaire impuls geleidelijk de overhand. In de jaren vijftig ontwikkelde zijn literaire oeuvre zich verder, met daarna een impasse in de jaren zestig, toen zijn engagement zich richte op de revolutionaire draaikolk van de tijd. Uiteindelijk resulteerde deze post-psychotische denkstroom in 1980 in het quasi-filosofisch boek dat hij altijd al had willen schrijven.

Ondertussen had zijn literaire en essayistische werk zich sinds het begin van de jaren zeventig verder ontwikkeld, wat in 1992 uitmondde in zijn opus magnum: De ontdekking van de hemel. Daarmee was zijn vroege psychose – ondanks wat kronkelende dwaalwegen op het terrein van de filosofie – uiteindelijk beland bij zijn ware bestemming die lag in de mythische vertaling van het hoofdthema van zijn oeuvre: de techniek als het lijk van God.

Al met al komt uit deze langetermijn-ontwikkeling van Mulisch het beeld naar voren van een tweesprong, die ook voor het denken over de psychose van belang is. Na een psychotische ervaring kun je je overgeven aan een filosofische of wetenschappelijke verkenningstocht, waarbij de psychose al dan niet als metafoor wordt ingezet om een eigen systeem te ontwikkelen, en daarmee een oplossing te zoeken voor een wereldprobleem. Maar in plaats van de systeembouw kun je ook het pad van de mythevorming kiezen, bijvoorbeeld in literaire geschiften die oude mythes vertalen in het heden of in nieuwe literaire vertalingen van religieuze openbaringen, die een boodschap bevatten voor deze tijd.

Je kunt het irrationele dus bezweren in een systeem, of sublimeren in een mythe. Tussen die twee uitersten ligt een scala van mogelijkheden die zich vooral op lange termijn ontwikkelen. Een psychose moet dan ook niet zozeer gezien worden als een incidentele ontsporing van de geest op de drempel van de volwassenheid, maar vooral als een hectische fase die deel uitnaakt van een zich levenslang ontwikkelend leerproces, waaruit ook voor anderen veel te leren valt. Deze lange-termijnvisie ziet de psychose niet zozeer als een vulkanische uitbarsting, maar eerder als een plotselinge verschuiving van diepe psychische grondlagen, die zich – zij het veel langzamer dan de explosie bij aanvang – voortzetten in de tijd van leven.

Dit is een geologische visie op de psychose die uit het werk van Mulisch naar voren komt. Zoals het antropoceen een soort meta-frame is, waardoor het probleem van de ecologische catastrofe wordt opgetild naar een andere tijdsorde, zo kan de psychose ook worden opgetild maar de tijdsorde van een mensenleven.  Het is de vraag wat deze nieuwe zienswijze dan oplevert.  Met Mulisch ontwikkelingsgang voor ogen zal ik proberen enige indicaties te geven voor een andere visie op de psychose, die dit fenomeen mogelijk wat meer uit het psychiatrisch denkkader kunnen bevrijden. Psychiatrie is in wezen een vorm van geneeskunde.  Maar in diepste wezen kun niet genezen van een psychose, zoals je ook niet genezen kunt van het leven. Tenzij je wordt overvallen door de dood, of voor deze uitweg doelbewust een keuze maakt.    

Reageren is niet mogelijk.