Mulisch in de spiegel (derde versie)
In augustus 1965, net terug van een vakantie met mijn ouders, merkte ik ineens dat er iets fundamenteel veranderd was in mijzelf. Als ik een tekst las, begreep ik wat er stond, maar er miste iets: het register van het gevoel. Ik had opeens moeite om een boek te lezen, een film te zien, het verhaal te snappen, omdat ik de meest simpele overgangen in de montage van voorvallen niet meer volgen kon. Plotseling was ik de weg kwijt in mijn ervaring van de werkelijkheid. Het gevoel voor ritme en melodie was uit de taal verdwenen, maar ook uit de beeldtaal. Plotseling leefde ik onder een glazen stolp en zag ik alleen lippen bewegen als mensen met mij praatten. Ik hoorde wat ze zeiden, maar ik voelde niet wat ze bedoelden.
Op school had ik de grootste moeite om een tekst te vertalen, terwijl ik toch altijd goed in talen was geweest. Het waren de eerste symptomen van mijn psychose die vijf maanden later zou toeslaan. Dat gebeurde direct na de kerstvakantie, in een week waarin ik aanhoudend, dag en nacht, als vanzelf was gaan schrijven. Later heb ik nog wel eens meer last gehad van deze merkwaardige kwaal, vooral in depressieve periodes. Het meest simpele is dan opeens uiterst ingewikkeld geworden. De taal lijkt uit elkaar te vallen. Je hoofd is leeg en de woorden klinken hol als zinloze samenstellingen van letters op een rij, zoals ook de zinnen zich zinloos aaneenvoegen. Op weg naar… ja, waarnaartoe?
Literatuur wordt nauwgezet bestudeerd aan de hand van de tekst (close reading), met het oog op de structuur van het verhaal (het narratieve aspect), vanuit het perspectief van de auteur (de expressie van het innerlijk), de weerspiegeling van de tijd of de wereld (de mimesis). Maar literatuur speelt zich – net als film – vooral in het hoofd van mensen af. Zo kun je elke roman ook opvatten als een ‘film in taal’ die mentale beelden heeft achtergelaten bij talloze lezers. Die beelden zijn bij ieder verknoopt met persoonlijke herinneringen en associaties. Ze kunnen ook elk moment worden geactualiseerd en in een nieuw netwerk worden verknoopt met andere beelden. Zoals een film in feite niet op het witte doek bestaat of in de werkelijkheid zelf, maar in het hoofd van de bioscoopbezoeker, zo is ook een literaire tekst in wezen een virtueel netwerk van collectief verbonden, mentale beelden die voortdurend nieuwe verbanden aangaan.
Harry Kurt Victor Mulisch (Haarlem, 29 juli 1927 – Amsterdam, 30 oktober 2010) was een schrijver wiens werk sterk beïnvloed werd door de Tweede Wereldoorlog, de tijd waarin hij opgroeide. Van hem is minder bekend dat hij op zien tweeëntwintigste jaar een psychotische episode heeft gekend. Het staat ook nergens vermeld in encyclopedieën of op Wikipedia. Toch heeft hij hier meerdere malen zelf over geschreven, zij het bedekte termen. Van juni 1949 tot mei 1950 werd hij overvallen door een vulkanische uitbarsting van openbaringen of boodschappen. In de periode daarvoor was hij begonnen aan zijn debuutroman archibald strohalm, die uiteindelijk in 1951 zou verschijnen.
Toen de eerste versie van zijn roman voltooid was, brak er een stortvloed van beelden door, die hij later heeft aangeduid in termen als ‘een boodschap’, ‘een filosofisch visioen’ of ‘een redelijk psychotisch ideeën-cataract’. Na die explosie van indringende beelden is hij de roman gaan herschrijven, waarbij hij zich verplaatste in de geestesgesteldheid van de hoofdpersoon: ‘Waar Strohalm faalde, slaagde ikzelf,’ verklaarde hij later in een interview.
Anders gezegd, het schrijven zelf veranderde in een alchimistische ritueel, waarmee hij de losgebroken ideeënstroom kon bedwingen en de razernij uiteindelijk kon uitdrijven. Al schrijvend transformeerde Mulisch zijn eigen geestestoestand. Hij werd weer geestelijk gezond in het domein van de werkelijkheid, maar in het domein van de fictie verloor Archibald Strohalm voorgoed zijn geestelijk evenwicht. Dat gegeven is niet alleen fictie, maar ook iets wat in werkelijkheid gebeuren kan. Een schrijver raakt al schrijvend de weg kwijt in zijn hoofd, en reproduceert zichzelf tegelijkertijd in de destilleerkolf van zijn schrijfsels.
Door te schrijven voorafgaand of tijdens een psychose, verander je ook zelf. De schrijvende psychoticus ondergaat een alchimistisch proces van transitie. Na het schrijven is hij niet meer dezelfde als voorheen. ‘Autocreatie’, zo werd dit proces door Mulisch zelf genoemd. Dat is een vorm van schrijven, waarin in de beleving van de schrijver het proces van het schrijven als vanzelf gaat. Hij heeft de ervaring ‘de Schepper’ te zijn van een verhaal, waarin hij zelf de hoofdrol speelt, met als gevolg een sensatie van almacht en grandiositeit. Voer voor psychiaters, zou men zeggen.
Ik geen geen psychiater, maar na de psychose die mij trof in januari 1966, zie ik nu de psychose vooral als een ‘integrerend desintegratieproces’. Daarmee bedoel ik een vorm van desintegratie, die zich in hevige mate op korte termijn kan manifesteren – meestal op de drempel van de volwassenheid -, en dan tegelijk de eerste aankondiging is van een integratieproces dat zich vooral op de lange termijn voltrekt.
De schrijvende psychoticus laat dit tweeledig proces bij uitstek zien. Bij hem manifesteert de psychose zich letterlijk ‘terwijl hij schrijft’. Dat overkomt hem in een proces dat zich allengs versnelt en dat steeds meer vanzelf lijkt te gaan, totdat de desintegratie zich in alle hevigheid aandient. Tegelijk worden dan de eerste instrumenten ontwikkeld om de psychose te bezweren en te overwinnen. Dat laatste gebeurt vooral daarna, niet zelden in een levenslang integratieproces.
Een psychose is dus meer dan alleen maar een dramatische ontsporing van de geest, een ineenstorting die zelfs kan leiden tot destructie of zelfdestructie. Bij de schrijvende psychoticus is de psychose een zich ‘al schrijvend’ ontwikkelende gedachtevlucht, waarbij het schrijven zich in zijn meest kale gedaante manifesteert. Dit gebeurt doordat de taal zich steeds meer in haar uiterlijke vormen gaat presenteren, en niet langer primair in dienst stelt van de representatie van betekenissen.
‘Voor psychiaters is het belang van taal in de praktijk altijd evident geweest. Desondanks is taal weinig systematisch als onderwerp van onderzoek in de psychiatrie naar voren gekomen. De laatste decennia zien we echter een inhaalslag.’
Dat werd in in maart 2023 geconstateerd in de inleiding van een themanummer van het Tijdschrift voor Psychiatrie, dat in zijn geheel was gewijd aan het verband tussen taal en psychiatrie. Dit onderzoek krijgt tegenwoordig nieuwe impulsen door de ontdekkingen die worden gedaan op het terrein van de kunstmatige intelligentie. Intelligente machines kunnen niet alleen teksten gaan schrijven, maar binnen een lopende zin ook het eerstvolgende woord voorspellen op basis van onderliggende wiskundige modellen. De vraag rijst of ook in de menselijke geest dergelijke onderliggende modellen werkzaam zijn. Is een ernstige psychische stoornis, zoals een psychose, soms te herleiden tot defect in een onderliggend systeem van de taal?
De taal van de psychoticus heeft bijzondere, taalkundige eigenschapen, zoals het gebruik van neologismen, veelvuldige allitteraties en eigenzinnige vervoegingen van werkwoorden, het inadequaat en veelvuldig toepassen van het tegenwoordig deelwoord in combinatie met alliteraties, en tenslotte, allerlei vormen van echolalie, dat wil zeggen: de opeenvolging van woorden op basis van klankgelijkenis. De taal transformeert daardoor in nieuwe structuren, die het presenteren tot een hogere staat lijken te verheffen.
Je zou het ook als volgt kunnen formuleren: in de psychose gaat de taal in haar uiterlijke gedaante het ‘presenteren representeren’. Dat is een mechanisme, dat ik als kunsthistoricus herken als een formeel principe, dat eigen was aan het ontstaan van het modernisme in de breedste zin van het woord. We spreken dan over de periode tussen pakweg 1880 en 1920. Dat proces herhaalde zich na de Tweed Wereldoorlog in de periode van de wederopbouw, de tijd waarin Mulisch zich als schrijver ontwikkelde.
De vraag dient zich aan hoe je bij deze vormen van schrijven nog onderscheid kunt maken tussen enerzijds de symptomen van een psychiatrisch ziektebeeld, en anderzijds bijzondere vormen van taalkundige creativiteit. De surrealisten kenden hun ‘écriture automatique’. Al eerder, in de tijd van de Romantiek, was een nieuw concept voor de dichterlijke inspiratie ontstaan. De dichter werd voortaan beschouwd als een ziener of een medium, iemand wiens creativiteit en inspiratie voortkomen uit een bron die buiten ‘het zelf’ ligt.
Men ging geloven dat de dichter al schrijvend toegang kon krijgen tot het universele, en dat ware poëzie voortkwam uit een visionaire staat van het bewustzijn, een soort trance die de dichter in staat stelt om diepere waarheden te onthullen. Zo kon hij al schrijvend de indruk wekken van een soort etherische of geestelijke aanwezigheid, waarbij de zinnen hem ‘ontsnappen’, ondanks hemzelf, onvrijwillig en oncontroleerbaar, alsof ze een eigen leven gaan leiden buiten elke bewuste controle om. De jonge Arthur Rimbaud (1854-1891), wiens schrijftalent zich ontwikkelde op de drempel van zijn adolescentie, is daar het meest sprekende voorbeeld van.
Wat gebeurt er precies tijdens een proces dat ik voor het gemak ‘het psychotisch schrijven’ zal noemen? Aan welke taalkundige kenmerken is zo’n proces te herkennen? Wat is de relatie tussen de gebezigde taal en de geestestoestand van de schrijver, voorzover dit uit het geschreven valt op te maken. En dan, wat voor waanideeën kunnen er tijdens een dergelijke vorm van schrijven ontstaan? Wordt de schrijver profetisch, verlossend of alziend? Zo ja, hoe ontstaat zo’n bijzondere geestelijke toestand, voorzover dat valt op te maken uit het geschrevene? En wat gebeurt er mogelijk met de ervaring van tijd tijdens – of door toedoen van – dit soort schrijfprocessen?
Ik ben mij ervan bewust dat er een grijs gebied bestaat tussen enerzijds het ‘gewoon schrijven’ of ‘literair schrijven’ en anderzijds ‘het psychotisch schrijven’. Ook het gewone of literaire schrijven kan als een uitlaatklep dienen om zodoende innerlijke spanningen te uiten en te verwerken. Ook het schrijven als zodanig kan een bijzondere vorm van zelfexpressie zijn, waarbij de auteur in een andere mentale toestand kan geraken dan het alledaagse bewustzijn.
Aan deze nuances ga ik in mijn betoog grotendeels voorbij. Ik richt mij voornamelijk op de manier van schrijven, waarin een psychotische toestand zich gaandeweg aankondigt en zich uiteindelijk manifesteert. In mijn betoog zal ik mij beperken tot een essayistische, maar tegelijk ook multidisciplinaire benadering, waarbij ik ook verhalende en autobiografische elementen zal betrekken.
Ik kwam op dit idee door mij te verdiepen in het werk van Harry Mulisch, omdat zijn manier van schrijven, en vooral ook het ontstaan van zijn schrijverschap, een bijzonder verhaal vertelt over de psychose als ‘integrerend desintegratieproces’. Mulisch in de spiegel dus. Mulisch lezen en herlezen, en dan weer schrijven en herschrijven. Zo kwam ik tot de conclusie dat juist het schrijven de presentatie met de representatie’ verbindt, maar dat de onvoorspelbare wijze van verbinding verschillende gedaanten aan kan nemen.
In de vroege ontwikkeling van Mulisch’ schrijverschap, die zijn beslag kreeg in zijn romans en verhalen uit de jaren vijftig, is een tendens waar te nemen van het persoonlijke naar het mythische, van het spreken naar het declameren, van de verhalende psychologie naar de ogenschijnlijk absurde orakeltaal van de ziener. Anders gezegd, van Freud naar Jung. Ook dat is een tendens die de gedachte oproept aan het integrerend desintegratieproces dat eigen is aan de psychose als langetermijn-ontwikkeling. Maar ook in het latere werk van Mulisch, dat na zijn politiek engagement van de jaren zestig is ontstaan, zijn thema’s te herkennen, die in zijn eerste psychotische schrijfexplosie al in de kiem aanwezig waren.
De bottomline in het oeuvre van Mulisch is de raadselachtige verhouding tussen het rationale en het irrationele. Hij wilde het irrationele inkaderen binnen ratio, en tegelijkertijd voortdurend het raadsel vergroten. Dat lijkt een spagaat, maar getuigt ook van een fascinatie voor een intrinsiek verband van tegendelen, of het begrijpelijke van tegenstrijdigheden. Niets staat op zichzelf, alles heeft met alles te maken, de dingen spiegelen zich in elkaar binnen de werkelijkheid, de geschiedenis, het leven, en niet in de laatste plaats bij Mulisch zelf, die zelfs in de vernietiging een drang naar eenwording kon zien.
Het verstand kan gaan fabuleren en ook de creatieve daad van het schrijven is op zichzelf een vorm van fabuleren, waarbij de verbeelding wordt ingetoomd door processen van esthetische ordening en stilistische verfijning. Wat gebeurt er precies in het brein van een auteur die zich voor een witte pagina of een blanco beeldscherm plaatst? In feite weten we heel weinig van het proces dat zich dan tussen de oren van de schrijver voltrekt, zoals we ook nog altijd onkundig zijn van de bron vanwaaruit een waan ontstaat en bezit neemt van het bewustzijn. Of misschien moet je zeggen, de kerker in het brein vanwaaruit de waan ontsnapt om de verloren vrijheid van het gevangen bewustzijn te heroveren.
Zo bezien heeft de creatieve daad van het schrijven iets gemeen met de drang naar vernietiging, die niet alleen destructief is maar wonderlijk genoeg ook constructief kan zijn. Elke scheppende daad komt voort uit een drang naar vernietiging. Destruam et aedificabo. Ik zal vernietigen en ik zal opbouwen. Zo bezien zijn schrijvers in wezen psychopaten die hun drang naar vernietiging tijdig weten om te zetten in een drang om boeken te schrijven. Dit zal zeker niet voor alle schrijvers opgaan, maar er zijn er die naadloos aan dit profiel voldoen, Harry Mulisch bijvoorbeeld.
Voor Mulisch was de destructie van de psychose het begin van een levenslang scheppingsproces. Maar geldt dat niet voor veel psychoses? Een psychose lijkt op de geboorte van een creatief mensenleven, maar dan in zijn louter geestelijke gedaante. Oorsprong en einde vallen samen, zoals de dood iets weg heeft van de moederschoot. Wie is ooit tot op de grond gekomen in een poging om dat raadsel te doorgronden? Over het leven zelf weet een mens ook niet zo veel. Of zoals Mulisch schreef in zijn bundel De versierde mens (1957):
‘O vriend, we weten zo weinig van het leven als een pasgeboren baby van een vrouw. Draaien we ons om en krijgen we er iets meer van te zien, dan gaan we meteen door onze knieën.’
Al met al wordt dit boek een zoektocht naar de relatie tussen het schrijven en de psychotische waan. Daarbij zal ik ook nader zal ingaan op de invloed die ‘de autocreatie’ heeft heeft gehad op de verdere ontwikkeling in het werk van Mulisch. Het formele principe van de autocratie ontwikkelde zich bij hem tot een inhoudelijk thema met een veel grotere reikwijdte. Nadat het schrijven over de autocreatie hem bevrijd had van zijn waanbeelden, begon hij daadwerkelijk schrijver te worden, met het aureool en de mythe die daarbij hoort.
Dat was ook een transitie die het schrijven zelf teweeg had gebracht. Daarnaast herkende hij de de autocreatie in allerlei nieuwe gedaanten, zoals het ontstaan van de Het Derde Rijk, de opkomst van de machine mens, de techniek als ‘het lijk van God’, het verdwijnen van de tijd, en de naderende symbiose van biologie en techniek in een kosmische Unio Terchnica: een soort psychose in het kwadraat. Die inhoudelijke ontwikkeling zal ook de leidraad vormen voor mijn betoog: van autocratie naar de verhoudingen tussen de psychose en achtereenvolgens: de tijd, de techniek en de ecologie.
Het vanzelf gaan, zoals die zich aandient in de taal van de psychoticus, is ook te herkennen in andere ervaringen van de tijd, die zich hebben aangediend in de cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw. In de eenparig versnelde ontwikkeling van de techniek manifesteert zich wellicht een verholen hang naar de psychose. Je zou dit proces ook de mechanisering van de psychose kunnen noemen. De gedachte dat de tijd zelf psychotisch kan worden, is ook niet nieuw.
De huidige tijd, met zijn snelle technologische en ecologische veranderingen, heeft invloed op onze ervaring van tijd. De techniek doet steeds meer dingen letterlijk ‘vanzelf gaan’, zelfs het proces van het schrijven in chatbots als ChatGPT. Door de opkomst van de Kunstmatige Intelligentie (AI) zijn er nieuwe vormen van schrijven ontstaan. En als machines gaan schrijven, dient de vraag zich aan of intelligente machines ook psychotisch kunnen worden. Zo komen vragen in beeld op het grensvlak van Kunstmatige Intelligentie en psychiatrie. Wat is het verband tussen de eenparige versnelling in de ontwikkeling van de techniek en het op hol slaan van de taal.
Tenslotte kan een haast kosmische ervaring van eenheid, die een psychose niet zelden teweegbrengt, ook een ander licht werpen op de natuur, maar ook het heelal, zijn ontstaansgeschiedenis en mogelijke uiteindelijke bestemming in een proces van ondergang en vernietiging. Bij Mulisch kwam dit soort gedachten naar voren in zijn roman De ontdekking van de hemel (1992), maar ook de hang naar ‘het nietsende niets’ bij Adolf Hitler, zoals in zijn laatste roman Siegfried (2001).
Mulisch had een sterke belangstelling voor het esoterische en het wonderbaarlijke. De gedachte dat de psychose niet zozeer een verstoring is van het bewustzijn is, maar eerder een terugkeer naar een oudere, meer magische verhouding tussen geest en werkelijkheid, loopt als een rode draad door mijn betoog. Het alledaagse bewustzijn is mogelijk gebaseerd op een toenemende ontkenning van dit soort magische betrekkingen, mede door toedoen van de techniek. Zo bezien is de psychose een radicale ontkenning van die ontkenning, en daarmee een extatische vorm van herontdekking, die problematisch is omdat hij niet strookt met de eigentijdse en alledaagse ervaring.
Maar ook die opwaardering van de psychose als een terugkeer naar oudere vormen van realiteitservaring is niet nieuw. De vraag is echter of dit fenomeen primair als een regressie moet worden beschouwd, of dat het ook een hoopvol teken kan zijn van een zich ontwikkelend verzet tegen de waan van de dag. Bij Mulisch heeft zijn vroege psychotische ervaring aan de basis gelegen van een indrukwekkend literair oeuvre. Met het vanzelf gaan van het schrijven, kan ook een schrijver op weg gaan. Een psychotische ervaring kan op afstand bezien deel uit maken van een veel bredere ontwikkeling, niet alleen in het leven van het betreffende individu, maar ook in de context van ingrijpende veranderingen die zich onderhuids voltrekken in de cultuur.
Tegelijk is dit boek een reis terug in de tijd, terug naar mijn eigen psychotische ervaring in 1966, toen ik achttien jaar oud was. Die ervaring heb ik eerder beschreven in mijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op en psychose, dat in 2011 verscheen met Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf als coauteurs. Sindsdien zijn er drie drukken van Tegen de tijdgeest verschenen, maar na het overlijden van uitgever Ed Brand in 2021 is het wat stil geworden rond dit boek. In 2022 heeft Egbert Tellegen nog een poging ondernomen om tot een heruitgave te komen, aangevuld met actueel commentaar van de betrokkenen. Door het plotselinge overlijden van Daan Muntjewerf in 2023 is dit initiatief erbij gebleven.
Zo’n reis terug in de tijd, op weg naar mijn eigen psychose, heb ik eerder in meerdere boeken ondernomen die in de afgelopen jaren zijn verschenen. In dit boek heeft die terugreis zijn beslag gekregen in een viertal intermezzo’s tussen de vijf opeenvolgende hoofdstukken. Het laatste intermezzo is een autobiografische coda aan het slot van dit boek. Het is een korte tekst die een parafrase is van een passage uit Tegen de tijdgeest, met een kleine taalkundige verandering. Soms krijg ik wel eens het verwijt dat ik in mijn puberteitspsychose ben blijven hangen. ‘Kom je daar dan nooit van los?’, hoor ik dan. Nee, daar kom ik nooit van los. De integratie is blijkbaar nog steeds niet voltooid.
Maar laat ik beginnen bij het kijken in de spiegel, naar de psychotische explosie van Mulisch, die doorbrak bij het schrijven van de roman, waarmee zijn schrijverschap een aanvang nam.