Het raadsel van de tijd (2de versie)
Ik weet niet of Mulisch zich wel eens met spiritistische seances heeft beziggehouden. Hij heeft er in ieder geval wel over geschreven in een van zijn allereerste verhalen, die kort na de oorlog ontstonden, zoals hij laat weten in De toekomst van gisteren. In zijn boek over het spiritisme behandelt Tenhaeff het zogeheten Dunne-effect, een theorie die door John William Dunne (1975-1949) werd uiteengezet in het boek An Experiment with Time, dat in 1927 verscheen. Dunne was tijdens de Eerste Wereldoorlog hoofdofficier in het Engelse leger en uitvinder van belangrijke verbeteringen aan oorlogsvliegtuigen. Maar hij streefde ook naar een kruisbestuiving van esoterische kennis en harde wetenschap, zoals dat in de eerste decennia van de vorige eeuw wel meer voorkwam. In die opwindende jaren van natuurkundige ontdekkingen waren occultisme en wetenschap nog niet zo streng gescheiden als tegenwoordig.
Zo raakte Dunne gefascineerd door het fenomeen dat dromen een voorspellende inhoud kunnen hebben. Hij zocht naar een verklaring en vond die in een hogere dimensie. Tijd behoorde volgens hem tot een hogere dimensie waartoe het normale bewustzijn geen toegang heeft. In feite bedstaat er niet zoiets als het ‘fenomeen mens’ zoals wij dat menen te kennen, maar wel een mens als ‘een uitgebreidheid in de tijdruimte’. In die tijdruimte ziet de mens slechts een beperkt deel van de werkelijkheid, zoals die zich aandient in de dimensies waar hijzelf in verkeert en voortgaat in de tijd. Die beperkte tijdruimte, waarin het bewustzijn zich voortbeweegt, is op zichzelf weer object van een ‘imaginaire waarnemer’ in een hogere dimensie.
Zo ontstaat een reeks van steeds hogere tijddimensies, met daarin hogere subjecten van waarneming, eindigend in een absolute tijd met een absolute, denkbeeldige waarnemer. Ons ‘bewustzijnsveld’ is dus uiterst beperkt. In een droom kunnen we af en toe aan deze beperkingen ontsnappen en ‘schouwen’ in de hogere dimensies van de tijd. Zo zien we onszelf in het verleden of zelfs in de toekomst. Dromen zijn in feite een mix van flarden uit heden en verleden en soms ook met een vleugje toekomst. Ieder mens heeft dat vermogen om in een droom verder te kijken dan het hier en nu. Volgens Dunne is zelfs mogelijk om die gave bij een wakend bewustzijn te ontplooien. Wij zijn in feite een kern van bewustzijn die zijn diepste anker vindt in de allerhoogste dimensie van de tijd, waar een absolute waarnemer alles ziet en weet.
Met die hoogste waarnemer kunnen wij ons nooit verenigen, om de simpele reden dat we daarmee al verenigd zijn in het hier en nu. We leven niet alleen in het hier en nu, maar ook in het verleden en de toekomst. Dunne beweerde dat wij moeten leven te om komen tot begrip en beheersing van onze vermogens. Het gaat erom het fundamentele inzicht van onze beperking te aanvaarden. Wij moeten aanvaarden dat we mogelijk gevangen zitten in een eindeloos universum van tijddimensies.
Het boek An Experiment with Time verscheen in het jaar van Mulisch’ geboorte. Dat is ook wat Mulisch zelf – gevoelig ls hij was voor de betekenis van de gelijktijdigheid – opmerkt in zijn verhaal Anekdoten rondom de dood (1966). Het boek van Dunne had volgens hem destijds enig opzien kunnen baren omdat het tenminste zelf niet tot de spiritistische onderwereld behoort, waardoor men er na al die jaren alsnog over kon spreken. Maar de seriële tijd die Dunne gecreëerd had met zijn oneindig aantal dimensies en zijn oneindig aantal subjecten, om zo het voorspellen van de toekomst te kunnen verklaren, kon de goedkeuring van Mulisch niet wegdragen Het was volgens hem een voorbeeld van ‘oneindige regressie’. Toekomstige gebeurtenissen waarvan men voorkennis bezit, zouden tegelijkertijd bestaan en niet bestaan:
‘Het zijn de hoge sprongen van een rat in nood. Om contact met de toekomst te krijgen, wordt de toekomst van haar toekomstig karakter ontdaan en versteend tot een tweede verleden, waardoor de mens het aanzien krijgt van van de man op de film, wiens toekomst al aanwezig is als het volgende plaatjes op de spoel in de kabine.’
Ik ben van 1947, dus die waanzinnige twintigste eeuw zit voor de helft ook in mijn eigen brein. De jaren vijftig, toen Mulisch begon met publiceren, zijn in mijn herinnering de tijd van de open horizon, de uitgestrektheid van het landschap, de tijd van lege snelwegen en nieuwe buitenwijken in Amsterdam, waar de nieuwe ruimte werd volgebouwd met betonnen flats. Het was een vlucht vooruit in de ruimte en in de tijd, een ervaring van de uitgestrektheid van het opgespoten bouwland met het doffe gedreun van heimachines, dat het oor altijd iets later bereikte dan het moment waarop oog het blok op de paal zag vallen. Er was misschien wel te veel betekenis in die tijd, te veel diepgang, te veel toekomst ook.
Mijn leven begon in een vacuüm van hoop. De eindeloze jaren vijftig waren een toekomst zonder geheugen. Maar het was tegelijk ook de tijd van de koude oorlog. In zijn boek De. Toekomst van gisteren (1972) schrijft Mulisch:’
‘Het is moeilijk zich die donkerste dagen van de koude oorlog nu nog voor de geest te halen. Het is of alles was versteend, zelfs de vogels stonden tussen de bomen stil in de lucht. Iedere ontwikkeling werd tegengehouden, de wereldgeschiedenis was volstrekt in het slop geraakt.’
De verstening van de tijd zou een belangrijk thema worden in de verhalen die Mulisch schreef in de loop van de jaren vijftig. Dat is de conclusie van Kralt in zijn boek De tuin der spiegels, romans en verhalen van Harry Mulisch (1992). Maar ook al in archibald strohalm was er een gedachtestroom losgebroken, die uiteindelijk versteende als in de stolling van een lavastroom. Zo laat Mulisch Strohalm zeggen, dat de kunst de modder van het onbewuste verhardt tot basalt. De tijdervaring in de jaren vijftig leek niet alleen in de verhalen van Mulisch, maar ook in de tijdgeest zelf – als er al zoiets als ‘tijd-geest’ bestaat -, synchroon te lopen met de verstarringen en deformaties van de tijd, die zich kunnen voordien in een psychose. Tijd wordt dan een gevangenis maar tegelijk ook een oceaan van oneindigheid.
Tussen die twee uitersten, die blijkbaar in de psychose volmaakt kunnen samenvallen, tasten wij nog altijd in het duister over de ware aard van de tijd. Mijn intuïtie blijft zeggen, dat er meer is tussen hemel en aarde, waar wij niets van weten. Niet alleen door mijn psychose ben ik tot dat vermoeden gekomen, het is een diepere intuïtie die zich baseert op een gewaarwording die onverklaarbaar en onverwoordbaar is in taal. Wij kijken in een donkere spiegel, en wat de aard van de tijd betreft zijn wij al existerend gevangen in duisternis. We moeten die last van de gevangenschap op ons nemen en een leven aanvaarden dat eindig is. We moeten ‘een gelukkige Sisyphus’ worden die zich verzoent met het tragiek van de eindigheid van de tijd.
Dat is de les die niet alleen Sisyphus, maar ook de psychose, en in wezen alle religiestichters ons leren, maar die door de religies zelf nog al eens verwaarloosd wordt. Het is ook een les die in de natuurkunde van de twintigste eeuw verborgen ligt. Als een natuurkundige gaat nadenken over de tijd, is het eind letterlijk zoek. Tijd is niet te vatten, zoals ook onze eigen eindigheid in de tijd in wezen niet in woorden is weer te geven. Al wordt die raadselachtige realiteit, die eigen is deze tragedie, vaak misverstaan of verminkt door esoterische ideeën over hoe het nu werkelijk zit met dat vreemde, vluchtige fluïdum dat wij ‘tijd’ noemen.
‘Wie zijn toekomst vóór zich heeft en zijn verleden achter zich, die doet trouwens op nog aan ander manier iets onbegrijpelijks. Het houdt in, dat voor hem de gebeurtenissen op een of ander manier als aanwezig zijn in de toekomst, op zeker ogenblik het heden bereiken, om tenslotte tot rust te komen in het verleden. Maar er is niets in de toekomst, zij is leeg, het volgende moment kan men sterven, zodat zo iemand dus met zijn gezicht naar niets gekeerd staat, terwijl nu juist achter hem iets te zien is: het verleden, zoals bewaard in het geheugen.’
Dat schrijft Mulisch in het laatste deel van zijn boek De aanslag (1982). Het is een opvatting over de tijd die hij ook in andere boeken heeft geuit. Voorafgaande aan deze passage had hij zijn verwondering uitgesproken over het verstrijken van de tijd. Hoe gaat dat? Is dat verstrijken soms een beweging? Maar als tijd een beweging is, dan moet zij ‘in de tijd’ bewegen, zoals een schip het water van de zee doorklieft. Maar wat is dan het water? Is dat dan ook tijd, en beweegt die tijd dan ook? Zo ontstaat een oneindig aantal tijden. Mulisch ziet dat als…’een tafereel van een soort dat denkers pleegt te mishagen; maar de voorstellingen van het gevoel trekken zich nu eenmaal niet veel aan van het verstand.’
Terecht maakt Mulisch in dit verband een vergelijking met de tijdsopvatting van de oude Grieken, die dachten dat de toekomst achter ons lag en het verleden vóór ons. Maar hij vergeet daarbij te vermelden – wat mij al in mijn gymnasiumtijd al werd bijgebracht -, dat de Grieken roeiers waren, en roeien doe je niet alleen met de riemen die je hebt, maar ook met je rug gewend naar waar je naartoe roeit, en met het verleden dus vóór je. Wij zijn allang geen roeiers meer, maar het is wel waar wat Mulisch suggereert dat onze voorstelling van de tijd in feite voorstellingen zijn van het gevoel, die zich nu eenmaal weinig aantrekken van het verstand.
Toch ben ik er niet zo zeker van dat de toekomst – of die nu vóór of achter ons ligt – leeg is. Hoe verklaar je anders dat er ondanks de kromme redeneringen van Dunne, toch voorspellende gaven bestaan, zoiets als telepathie, het kunnen vooruitzien in de tijd? Je kunt zeggen dat profeten in feite een lucide inzicht in het heden hadden, en daarom de toekomst konden voorspellen, zoals ze dat mogelijk ook in de tijd van het Oude Testament hebben gedaan. Maar ik doel op het daadwerkelijk kunnen vooruitzien in de tijd. Dat kan alleen, als de toekomst niet leeg is of ‘ongeleefd’. ‘Ik kan niet dood zijn’, schreef Mulisch. Dat is waar, want als je dood bent is er geen tijd meer, en kun je dus ook niet ‘zijn’ op wat voor manier dan ook. Zijn is tijd. Maar wat zegt dat, als we nog steeds niet weten wat de tijd werkelijk is? De psychotische ervaring lijkt het raadsel van de tijd alleen maar te vergroten.
Telkens weer wilde Mulisch zich onttrekken aan de dodelijke volgorde van de tijd. Een roman biedt daar alle mogelijkheden toe, bijvoorbeeld door het toepassen van flashbacks, maar ook verschillende tijdsperioden samen te laten vallen, zoals de Tweede Wereldoorlog en de Klassieke Oudheid, zoals in Het stenen bruidsbed waar de vernietiging van het bombardement samenvalt met de ultieme vereniging van de liefdesdaad. Het verleden van de oorlog schemert steeds weer door in het heden van de herinnering. Dat gebeurt ook in het levenslange integratieproces van de psychose. De mogelijkheid om aan de tijd te ontsnappen heeft de romancier met de psychoticus gemeen, en Mulisch maakte van die mogelijkheid volop gebruik.
Ook al ontkende hij het zelf ten stelligste, het heeft er alle schijn van dat Mulisch wat bijgelovig was, zeker als het gaat om extreme toevalligheden die zich kunnen voordoen in de tijd. Hij geloofde stellig in het bestaan van ‘het betekenisvolle toeval’, zoals Jung dat heeft aangeduid met het begrip ‘synchroniciteit’. Toen hij schreef over.het bombardement in Dresden in zijn roman Het stenen bruidsbed (1959) was het plafond van zijn schrijfkamer naar beneden gekomen, zodat hij ternauwernood aan de dood ontsnapte.
Toen hij op 2 januari 1990 begon aan zijn roman De ontdekking van de hemel, werd tegelijk ook begonnen met de sloop van het Huis van Bewaring naast zijn woning aan de Leidsekade in Amsterdam. De gevangenis moest plaatsmaken voor een casino, een bouwproces dat tweeëneenhalf jaar zou gaan duren. Mulisch nam zich voor om zijn roman precies in dat tijdsbestek te voltooien. Toen uiteindelijk op 29 juli 1992 de vlag op het voltooide casino wapperde, scheef hij zijn laatste zin van de roman die 65 hoofdstukken telde. Dat was op de dag dat hij zelf hij 65 jaar werd. In zijn logboek schreef hij: ‘Daarom is het ook volkomen in orde, dat op de plek van de oude stadsgevangenis nu een casino staat: de Tempel van het Toeval.’
Zelf ben ik – voor zover ik weet – niet erg bijgelovig. Of ik gelovig ben weet ik niet. Hoe dan ook, ik ben nooit een atheïst geworden, want atheïsme is volgens mij ook een geloof, een anti-geloof. De atheïst ontkent het bestaan van God bij voorbaat, en ziet de dood als een absoluut einde van het leven. Daarmee wordt de dood in zekere zin van zijn onbegrensdheid ontdaan. De dood als een onbegrensde modaliteit die eigen is aan het leven zelf, wordt op deze wijze evenzeer ontkend als in de levensontkenning van de gelovigen, die de eindigheid van het leven ontkennen door het koesteren van hun godsgeloof.
Schrijven is voor mij een eindig gevecht met de tijd, een voortdurende worsteling die een verbond heeft gesloten met de oneindigheid van het sterven, en niet met het ‘niet-zijn’ van de dood. Schrijven is een reis naar het sterven. En het sterven als zodanig is wellicht een terugkeer naar de oorsprong, het tijdloos afwezig zijn van de tijd. Op vergelijkbare wijze is dit boek een terugkeer naar mijn psychose. Dat is een thuiskomst die beantwoordt aan mijn verlangen naar het irenische en tegelijk ook tijdloze bestaan in de moederschoot, waar ik voor de buitenwacht een maand te lang verbleef, maar waar voor mijzelf nog niet zoiets als tijd bestond.
De harmonia matricis keerde bij mij ooit terug, zij het voor even, in de hemelse euforie van een psychose. De term ‘harmonia matricis’ is geen bestaande uitdrukking, maar een concept dat Mulisch heeft bedacht voor zijn boek De compositie van de wereld (1980). ‘De twee-eenheid van foetus en vrouw – uitgedrukt in de systematische octaviteit van het individu ab ovo’– , dat noemde hij de harmonia matricis. De foetale dromen in deze octaviteit waren volgens hem ‘echo’s van het geestesleven van de aanstaande moeder’. Ook na de geboorte blijven dit soort dromen volgens Mulisch in aanleg moederlijk, zowel bij mannen als bij vrouwen.
Dit fenomeen zou volgens hem bevestigd worden door de mannelijke erectie bij het begin van de REM-periode van de slaap. De onbeschrijfelijke en onbegrijpelijke droomachtigheid in deze foetale dromen gaat verloren bij elke psychologische – al dan niet oedipale – verklaring in taal en betekenissen. Zo wordt de navelstreng in feite nooit doorgeknipt, een gegeven waar Mulisch een opmerkelijke conclusie aan verbindt:
‘Pas hiervandaan wordt het begrijpelijk, dat psychotische verschijnselen die optreden bij deprivatie van dromen – door de slaper systematisch bij het begin van REM-perioden te wekken – hetzelfde beeld vertonen als de deprivatie van de moeder bij zuigelingen.’
Deze woorden roepen het beeld in herinnering dat Vasalis oproept in haar beroemde gedicht De idioot in het bad. Het is het heimwee naar de moederschoot waardoor de idioot telkens weer zachtjes moet huilen als hij uit bad wordt gehaald. Dat gedicht heeft mij altijd aangesproken. Al geloof ik dan niet in een hiernamaals, ik geloof wel in een altijd aanwezig ‘hiervoormaals’, om in Mulisch’ termen te blijven spreken. Ook ben ik stellig van mening dat er zoiets als paranormale verschijnselen bestaan, maar dat is iets anders dan een godsgeloof of bijgeloof.
Mijn moeder was nogal bijgelovig en als het over zaken van levensgevaar of de dood ging, was ze zelfs lichtelijk paranormaal begaafd. De laatste jaren merk ik dat ik met diezelfde gave soms ook een beetje behept ben. ‘Behept’ zeg ik, en niet ‘begiftigd’, want het is niet altijd aangenaam om dingen voor je ogen te zien gebeuren waar je in wezen geen weet hebt. Als iemand gestorven is, kan ik achteraf vaak het moment van overlijden exact traceren in de tijd, omdat ik op dat ogenblik aan hem of haar moest denken, of iets zag in mijn omgeving wat daar aanleiding toe gaf.
Spiritisten gaan er van uit er een punt bestaat vanwaaruit alles in het verleden oproepbaar en herhaalbaar is. Zoiets als ‘Uitzending gemist”. Maar ook de menselijke geest heeft een knop ‘Uitzending gemist’. Die knop blijft jammerlijk vastzitten bij het het eindeloos herhalen van een traumatische gebeurtenis uit het verleden. Mulisch bleef telkens weer schrijven over de oorlog. ‘Zolang mensen over de Tweede Wereldoorlog blijven schrijven, wordt de kans op een Derde Wereldoorlog minder,’ heeft Wim Hazeu ooit eens beweerd. Mulisch’ reactie daarop was, dat na een Derde Wereldoorlog, de verwerking van de Tweede Wereldoorlog voorgoed voorbij zou zijn, omdat er dan helemaal geen verleden meer zou bestaan. Een toekomst trouwens ook niet.’
Wat zouden psychiaters doen met een patiënt die anno 2024 na het kijken van het NOS-journaal in een psychose is geraakt en bij hoog en bij laag beweert dat de Derde Wereldoorlog in aantocht is? De diagnose kan dan moeilijk luiden dat de patiënt de essentie van het nieuws heeft gemist. Spiritisten beweerden dat er een vast punt bestaat vanwaaruit alles in het verleden oproepbaar en herhaalbaar is. Zoiets als ‘Uitzending gemist’. Maar ook de menselijke geest heeft wellicht zo’n knop ‘Uitzending gemist’. Die knop blijft in ieder geval jammerlijk vastzitten bij het het eindeloos herhalen van een traumatische gebeurtenis uit het verleden.
Mulisch bleef telkens weer schrijven over de oorlog. ‘Zolang mensen over de Tweede Wereldoorlog blijven schrijven, wordt de kans op een Derde Wereldoorlog minder,’ heeft Wim Hazeu ooit eens beweerd. Mulisch’ reactie daarop was, dat na een Derde Wereldoorlog, de verwerking van de Tweede Wereldoorlog voorgoed voorbij zou zijn, omdat er dan helemaal geen verleden meer zou bestaan. Een toekomst trouwens ook niet.