In het spoor van Françoise Hardy 

Als ik terugkijk in mijn herinnering,
zie ik ‘t huis waar ik nog kind was
in een straat die tot aan de spoorbaan liep,
vredig en stil, alsof de wereld nog sliep.
Familie Kolkman beneden, Dijkstra ernaast.
De Vries, Van Herk en verderop….

Mevrouw Roosnek, ze hing zich op in een strop.
In het weiland ervoor hadden koeien gegraasd.
Ik hoor heimachines, herrie en volop geraas.
In een droom duikt dat alles telkens weer op.

Hier speelde ik met Robbie en Hugo
indiaantje en diefje zonder verlos.
Ik rooms, Hugo griffo en Robbie de klos,
want hij ging niet naar de hemel en zo.
Samen keken we naar ’t honkbal bij OVVO.
We droomden van homeruns en Hannie Urbanus.

Die tijd ging voorbij, ik ging hier vandaan.
De wereld ontdekken, niet stil blijven staan.
Ik wilde ’t zien, maar wat ik ook zag
was een stad die slaapt, een land zonder lach.

Zo heb ik die buurt ooit achtergelaten,
maar de dromen die gingen er nooit vandaan.
Alsof de tijd in slaap viel en stil bleef staan.
Nu zie ik mezelf, ik kom om de hoek,
een gat in de knie, een scheur in de broek.
Het is of ik een kind in mezelf hoor zeggen:

‘Wat zou ik hier graag weer thuis willen komen 
en ooit weer die indiaan willen zijn.
Op een ochtend neem ik de eerste trein
op weg naar dat huis uit mijn stille dromen.’

Onlangs kwam ik er weer voor te staan.
Ik voelde de deurknop, ’t verlangen werd sterker,
ik hoorde de bel en wat ik niet durfde hopen…
ik zag ‘t touw waarmee werd opengedaan,
de trap waarlangs je naar boven kon lopen,
het licht van ’t glas in lood in de erker.

Mijn vader en moeder, ik zie ze weer,
heel gewoon, alsof ze er altijd al zijn.
In de verte rijdt nog een goederentrein.

Maar ’t huis uit mijn dromen is er niet meer.

*

(Vrije bewerking van het chanson La maison où j’ai grandi van Françoise Hardy, 1944-2024).