Rijk, maar helaas niet in geld

Op bovenstaande foto, die ik gisteren nam in het Kafee De Gouden Leeuw van Tresoar, staat de Friese schrijver Durk van der Ploeg achter het spreekgestoelte. Zojuist heeft hij het nieuwste boek van Louw Dijkstra in ontvangst genomen: Rijk, maar niet in geld, vijftig jaar Friese uitgevers, 1929-1970. Het is een dikke pil van 535 pagina’s, gebonden, met in een fraai door Gert Jan Slagter vormgegeven band. Daarvoor had Jelle Krol een verhaal gehouden over Douwe Kalma en zijn uitgevers. Doeke Sijens sprak over Trinus Riemersma als schrijver, uitgever en boekjesmaker. Tenslotte kwam Louw Dijkstra zelf aan het woord die het eerste examplaar van zijn boek uitreikte aan Durk van de Ploeg.

Deze 93 jarige (!) nestor van de Friese literatuur vertelde daarna tot ieders verbazing geheel uit het hoofd een verhaal dat ging over eerste boek dat hij in zijn jeugd had gekocht. Het bleek een boek van Douwe Kalma te zijn, gekocht bij een boekhandel in Dokkum. Daarna vertelde Arjen Dijkstra, directeur van Tresoar welk boek hij als eerste in zijn jeugd had aangeschaft. Dat bleek een boek over Rotterdam te zijn, dat ik niet kende en waarvan de titel me ontschoten is. Dat bracht mij aan het denken welk boek ik ooit als eerste in een boekwinkel heb gekocht. En ineens realiseerde ik mij dat ik hier ooit een verhaal aan heb gewijd, dat in in 2001 is verschenen in het Friese literaire tijdschrift Trotwaer. Een passage daaruit ging als volgt.

Het is woensdagmiddag, ergens in 1965, als ik met twee rijksdaalders op zak de Brunawinkel in de Kalverstraat binnenstap, waar ik na een worsteling met mijn geweten de verleiding weersta om voor het eerst van mijn leven een Playboy te kopen, waarin ik  – buiten het blikveld van een streng rondziende caissière –  heel eventjes had zitten bladeren om zo in een flits de ontblote borsten te zien van een schaakspelende dame op een hoogpolig tapijt, uiteindelijk stuit op een klein, onooglijk boekje. Het was nummer achtenzeventig in de pocketreeks van Meulenhoff, getiteld Telemachus in het dorp.

De illustratie op het omslag had me even doen denken aan een verhaal van Don Camillo. Drie figuren op de voorgrond staken wat knullig af tegen een mosgroen fond met op het tweede plan een dorpsgezicht in mozaïek. Twee gekleed in driedelig pak keken mij aan, de derde getooid in een pastoorspij hield de ogen dicht. Ze stonden daar frontaal naast elkaar alsof ze zojuist door Herman Emmink waren voorgesteld in een nieuwe aflevering van Wie van de drie: “Mijn naam is…” Een zekere nieuwsgierigheid kon ik niet weerstaan. Wie waren die gestalten? Het leken was Harlekijnen voor aan de wand of van die papieren paspoppen die je naar keuze kon aankleden als een ideaalbeeld van jezelf. Opeens schoot het door mijn hoofd: Laat mijn ware ik opstaan! 

Zo zie je maar weer, koop een goed boek en je ware ik wordt geboren. Veel later in mijn leven ben ik zelf boeken gaan schrijven, maar ook daarvoor geldt – althans voor wat mij betreft:

‘Je wordt rijk, maar helaas niet in geld.’

Reageren is niet mogelijk.