Mijn vader en moeder, onderweg in de Franse Alpen, 7 augustus 1963
In het Documentatiecentrum van Rooms-Katholiek Friesland (ADRKF), dat zich in het Titus Brandsma-museum in Bolsward bevindt, is nog van alles over de geschiedenis van het roomse Friesland. Het ADRKF bezit gegevens van zo’n 40.000 overleden katholieken afkomstig uit deze contreien. Zo trof ik hier ooit in een ladenbak het bidprentje van mijn vader aan, dat ik zelf niet eens meer bezit: Durk Manus Mous, overleden op 8 mei 1966 te Amsterdam. In Friesland wordt alles bewaard, zelfs de sporen van mijn vader. Hij was een Friese katholiek en een oud gezegde wil dat Friese katholieken roomser zijn dan de paus.
Beneden in de huiskamer bij ons thuis stond een Heilig Hartbeeld op een console aan de muur, net boven de telefoon. De benedenburen, die al behoorlijk op leeftijd waren en altijd kwamen klagen als we teveel rumoer maakten, kwamen nog wel eens telefoneren. Dat kostte immers niets, omdat mijn vader bij de PTT werkte, totdat het de spuigaten uitliep en hij door zijn chef op het matje werd geroepen. Assertief is mijn vader nooit geweest. Hij had een zacht karakter en deed geen vlieg kwaad. Letterlijk zelfs, want als ik op het punt stond een mug dood te slaan, kreeg ik te horen dat zelf het kleinste dier door God geschapen is. Zo was, maar zo ben ik nooit geweest.
Niet alleen tussen mijn vader en mij, maar ook tussen hem en zijn dochters had er geen grotere kloof kunnen bestaan. Twee van mijn vier zusters waren actief binnen de Pax Christi-beweging. Twee gingen in de verpleging en twee kozen voor het maatschappelijk werk. Ik ben de enige van het gezin die weinig van die sociale bewogenheid heb meegekregen. Progressieve ideeën vanuit de sociale wetenschappen en de geestelijke gezondheidszorg kwamen in de jaren vijftig bij ons thuis binnen in een milieu dat in veel opzichten nog het stempel droeg van het Rijke Roomse Leven van voor de oorlog. Het was een vrome wereld die op het punt stond om voorgoed te verdwijnen. Mijn moeder bestierde het gezin, maar mijn vader was de pater familias.
Op maandag 24 september 1962 ging mijn vader met pensioen. Hij was de dag daarvoor 65 jaar geworden. Ik kan het me nog goed herinneren. Ik was veertien en zat in de tweede klas van het gymnasium. Die middag kreeg ik vrij van school. De receptie was in de kantine van Huize Candida, helemaal op de bovenverdieping van dat mooie pand aan de Nieuwe Zijds Voorbugwal, met prachtig uitzicht over Amsterdam. Het was een volle zaal en er waren veel sprekers. Zo sprak de directeur van de PTT, mijnheer Ten Doeschate, maar ook mijnheer Bal, de directe chef van mijn vader, en allerlei collega’s en leidinggevenden die hij zijn zijn ruim veertigjarige loopbaan had meegemaakt. Onder hen was ook juffrouw Jonges, op wie mijn vader zeer gesteld was. Aan het eind van die bijeenkomst sprak mijn vader een dankwoord, wel twintig minuten lang, helemaal uit het hoofd.
Wonderlijk genoeg herinner ik mij die dag vooral uit beelden uit de tweede hand. Een foto van mijzelf, opkijkend naar mijn vader. Die foto heb ik niet meer. Jarenlang heb ik nog een geluidsband gehad, die ik ooit aan een van mijn zus Cornelie heb gegeven, die in 2014 is overleden. Een paar jaar geleden kreeg ik deze geluidsband weer in handen, of beter gezegd de digitale versie ervan. Mijn zus Trees, die de band had aangetroffen in de de nalatenschap van Cornelie, had hem laten omzetten op CD. Mijn ouders leven al lang niet meer, en mijn vier zussen ook niet inmiddels, maar de stem van mijn vader heb ik nog. Ik heb die CD onlangs nog eens helemaal afgeluisterd, ruim twee uur lang.
Het dankwoord van mijn vader aan het slot heb ik integraal uitgetypt. Vooral uit de verhalen van zijn directeur van de PTT en van zijn collega’s uit het hele land kwam veel informatie naar boven waarvan ik geen weet meer van had. Zo hoorde ik dat mijn vader aanvankelijk onderwijzer had willen worden, maar daar hadden zijn ouders in Bakhuizen niet de financiële middelen voor. Hij was de oudste in een gezin van 12 kinderen, en mijn pake was postkantoorhouder. Post en telefoon zaten bij de Mousen in de genen.
Na de lagere school in Bakhuizen ging mijn vader naar de ambachtsschool, waar hij drie jaar op gezeten heeft, telkens als eerste van de klas. Na afloop kreeg hij een ‘diploma met lof’, zo hoorde ik op de geluidsband. Daarna bleek er in Friesland weinig werk voor hem te zijn. We spreken dan over de jaren tien van de vorige eeuw. Wel heeft mijn vader in die tijd zo af en toe nog in Friesland gewerkt als timmerman of smid. In Stavoren, zo hoorde ik, heeft hij bij Hotel De Vrouwe van Stavoren op de daktuin een ijzeren hek aangebracht dat daar in 1962 nog altijd te zien was. Of dat hek tegenwoordig nog in tact is, weet ik niet.
Op 6 maart 1920 trad mijn vader in dienst van de PTT in Heerlen. In 1932 werd hij overgeplaatst naar Amsterdam en in 1956 werd hij bevorderd tot ‘Hopz.bd’, dat wil zeggen: hoofdopzichter bijzondere diensten. In totaal heeft mijn vader 42 jaar lang voor de PTT gewerkt, aanvankelijk overal in het land en in zijn laatste jaren in het district Noord-Holland. Zo legde hij twee keer een telefooninstallatie aan in Paleis Soestdijk, al voor de oorlog en zo rond 1950, waarvoor hij nog een herinneringsmedaille kreeg die thuis altijd in een la tussen de sokken lag.
Mijn zus Lucie vertelde me ooit dat zij als kind wel eens met hem mee mocht, met de dienstauto naar Soestdijk, waar zij dan in de auto achterbleef. Op een keer kwam mijn vader met een zakje snoepjes terug in de auto. Die had hij gekregen van koningin Juliana. Het was bestemd voor de kinderen. Juliana, zo vertelde Lucie, zou erg op mijn vader gesteld zijn geweest. ’U bent zo’n rustige man,’ had zij hem gezegd. Ik heb het altijd een sterk verhaal gevonden, maar Lucie heeft het me meerdere malen bevestigd.
Zoals gezegd, op 8 mei 1966 – dat was slechts drie-en-een-half jaar na zijn pensioen – overleed mijn vader. Hieronder leest u zijn dankwoord dat hij uitsprak op 24 september 1962, op de bovenverdieping van Huize Candida. Het is het verhaal van zijn loopbaan, maar vooral het verhaal over de tijd waarin hij had geleefd en gewerkt, een tijd waarin de wereld steeds kleiner leek te worden en de tijd zelf steeds sneller leek te gaan. Het versnellende ritme van de tijd, dat was het wat hij had meegemaakt en waaraan hij zijn eigen steentje had bijgedragen. Mensen dichter bij elkaar brengen, dat was wat de moderne telecommunicatie ons bracht. Dat was ook zijn ideaal geweest. Dit was hij.
Mijn vader was een man van het noorden. Ik ben dat niet, al kwam ik hier wel terecht in mijn leven. Als ik in zijn spiegel kijk, dan herken ik mijzelf niet. Als vader was hij voor mij een vreemdeling die nu pas langzaam naderbij komt in het versnellende ritme van de tijd. Ik wilde niet zijn zoals hij, maar zijn liefste wens was een zoon en die wens is verhoord in mijn bestaan. Ik werd een andere zoon dan hij zich wellicht had voorgesteld. Anders maar ergens misschien ook niet. Soms denk ik wel eens, wat zou mijn vader denken van de wereld van vandaag met zijn internet en sociale media. Ik weet het niet en ik zal het ook nooit te weten komen.
Joe dan ook, als ik zijn stem na al die jaren terug hoor, word ik overvallen door een intens gevoel van weemoed. Er schiet van alles door mijn hoofd. Had ik maar meer naar hem geluisterd! Heb ik hem eigenlijk wel goed gekend? Wat in zijn hoofd omging kan ik nog wel begrijpen, maar wat ging er om in zijn hart? En toch, zoals ik al eerder zei, hij sprak zijn afscheidswoord geheel uit het hoofd, of beter gezegd: uit het hart.
<<<>>>>
Geachte directeur, geachte adjunct-directeur, stafleden, medewerkers van het district Amsterdam, medewerkers uit andere districten. Mijn vrienden,
Mijnheer Ten Doeschate, mag ik allerhartelijkst danken voor de gelegenheid die u me gegeven heeft om dit, laten we zeggen feestelijke afscheid mogelijk te maken in een omgeving, ja, waar ik eigenlijk geen woorden voor heb. Wij zijn hier samen in een telecommunicatiegebouw. Een gebouw waar ik dertig jaar omheen gelopen heb. Maar wat ik toch altijd gezien heb als ons technisch centrum. Een gebouw dat volgestopt is van beneden tot boven met ingewikkelde apparatuur. Waar bekwame medewerkers van u de apparatuur in goede staat onderhouden, zodat het dag en nacht beschikbaar is voor de gemeenschap.
Die gemeenschap die maakt daar dus dagelijks gebruik van. En ik heb het tot een eer gevonden dat ik twee-derde van mijn leven heb mogen meewerken aan het welslagen van dat telecommunicatiebedrijf, dat tenslotte in het leven geroepen is om de mensen dichter bij elkaar te brengen. Het heeft mij helemaal geen moeite gekost, want ik heb in mijn jonge tijd – ik heb het aan mijnheer Bal wel eens verteld en die heeft het ook nog aangehaald – bewust gekozen voor de PTT-dienst. Ik heb daar nooit geen spijt van gehad. Dat ik het zo lang heb kunnen volhouden, dat is alleen te danken aan de grote medewerking die ik overal in ons district, van hoog tot laag, in den lande bij mijn collega’s, bij de centrale directie, in al hun afdelingen heb mogen ondervinden. Directeur, ik dank u nog voor de waarderende woorden die u aan mij gericht heeft. Ik geloof wel dat alles een klein beetje overdreven is wat hier vandaag verteld is, want ik ben er me bewust van, wanneer ik moet roemen, dan moet ik zeggen met Paulus, dan moet ik roemen op mijn zwakheden.
Ik dank u ook voor de prachtige legpenning. Ik ben er erg trots op. Ik zou het hier graag bij willen laten en dan overgaan op het dankwoord aan de tweede spreker. Dat is mijnheer Bal. Hij noemde het zelf al. Hij is twaalf-en-een-half jaar mijn directe chef geweest, dat is het langste van allemaal. En ik heb eigenlijk nog nooit een chef gehad als mijnheer Bal, die door de grote vrijheid en het vertrouwen dat hij altijd in mij gesteld heeft, me kans gegeven heeft om – zij het dan op een afgebakend terrein – toch enigszins mijn eigen koers te varen. Mijnheer Bal, ik ben daar zeer dankbaar voor. Ik heb natuurlijk veel superieuren gehad in mijn lange PTT-leven, maar ik zal u nooit vergeten.
Dan kom ik bij mijnheer Kwaak. Als ik aan mijnheer Kwaak denk, dan denk ik aan die grote staf van medewerkers van de centrale directie, waar ik uiteindelijk ook uit voortgekomen ben. Mijn gedachten gaan onwillekeurig terug naar de onvergetelijke mijnheer Meier-Drees aan wie ik zoveel aan te danken heb. En dan kan ik u alleen maar feliciteren, mijnheer Kwaak, omdat het u gelukt is een staf van medewerkers om u heen te verzamelen, zo uniek dat wanneer dat zo door blijft gaan, dan hoeven we voor de Dienst huistelefoon niet ongerust te maken. Ik heb van alle kanten mijn hele leven lang, zo lang ik dus aan de huistelefonie verbonden ben niets dan medewerking van deze mensen ondervonden. Van hoog tot laag. En laat ik u daarvoor als vertegenwoordiger van bureel huistelefonie daarvoor bedanken. Wil ook vooral de groeten overbrengen aan mijnheer Roebers, en zeg hem wat u hier vandaag gehoord en gezien heeft. Het zal hem goed doen wanneer het een van zijn getrouwen zo goed gegaan is. En dat hij zo dankbaar terug kan zien op een verleden waarvan hij zich eigenlijk niet bewust si dat het zo in goede aarde is gevallen.
Ik kom meen ik aan juffrouw Jonges. Ja, daar heb ik eigenlijk geen woorden voor. Daar was ik niet op ingesteld. Wij vertoefden zo kort bij elkaar, in elkaars onmiddellijke nabijheid. We zijn eigenlijk, de dienst calculatie en projecten, dat is een twee-eenheid geworden. Uw problemen waren mijn problemen. En wanneer ik iets had dan kwam ik bij U of bij uw mensen. Ik hoop dat dit ook in de toekomst zo mag blijven gaan, wanneer ik er niet meer mag zijn. En dat die samenwerking, die er in het verleden altijd bestaan heeft tussen de technische en de administratieve afdeling, zal blijven bestaan. Het is mijn hartenwens dat dit zo zal mogen gebeuren. Ik hoop dan ook dat mijn opvolger precies zo tegemoet getreden zal worden door mijn mensen als ze dat mij steeds gedaan hebben.
Na juffrouw Jonges kwam mijnheer Van der Wal aan het woord. Tegenover Van der Wal kan ik ook kort zijn. Hij maakt ook deel uit van ons huistelefoonteam, wat eigenlijk uniek is wat de saamhorigheid betreft, de teamgeest die er heerst. En ik zou graag willen dat ook dat zal blijven bestaan, ten eerste tot welzijn van ieder lid van het personeel persoonlijk, maar ook voor ons mooie staatsbedrijf. Dat kan niet anders dan vruchten afwerpen, waar we later allemaal met genoegen op terug mogen zien.
Mijnheer Zeegers sprak namens de dienstkringleiders. Zijn woorden die kwamen diep uit zijn hart. Dat heb ik kunnen aanvoelen en ik heb eigenlijk dezelfde gedachten zoals ze over mij zijn geuit ten opzichte van de dienstkringleiders. Die dertig jaar, dat ik in deze functie heb doorgebracht, heb ik niet anders dan met plezier contacten gelegd tussen de dienstkringleiders, via de dienstkringleiders met de huistelefoonploegleiders en ook alle ondergeschikten van de ploegleiders. Het waren vrienden van me en het zullen het blijven. Ik heb al die mensen kunnen waarderen. Ik heb altijd veel waardering gehad voor vakkennis. En die vakkennis die was daar.
Ik heb er moeite mee gehad om die veelheid van verwarrende gedachten, die vandaag door mijn hoofd gespeeld hebben, een klein beetje onder woorden te brengen. Om ze op een rijtje te zetten. Ik geloof niet dat het me helemaal gelukt is. Maar neem mij vandaag alsjeblieft zoals ik ben. Mijn woord dat staat in het teken van dankbaarheid. Dankbaar ben ik tegenover u allemaal. En ik hoop dat ik u nog heel lang zal kunnen ontmoeten, waar dan ook.
Dan ben ik ontzettend blij met de cadeaus, die me zijn aangeboden. Ik had nergens op gerekend. Ten eerste heb ik begrepen dat dit feestelijke afscheid in zijn totaliteit bekostigd wordt door al mijn vrienden in het district Amsterdam en daarbuiten. Het is teveel, teveel voor een persoon die eigenlijk niets anders gedaan heeft dan zijn plicht. Hij had de medewerking van iedereen met wie hij in aanraking kwam. Van alle mogelijke diensten van het telefoondistrict, of die nu administratief of technisch waren.
En dan het grote cadeau in de vorm van de fauteuil. Die er nog niet is maar die morgens besteld wordt. En wanneer die binnenkomt als bouwpakket, dan zal ik daar al mijn aandacht aan besteden en ik zal er iets moois van trachten te maken. Dan krijgt eindelijk mijn vrouw haar zin. Zij heeft al jaren gezeurd dat onze vierde slaapkamer die we destijds nodig hadden toen het gezin zich ging uitbreiden dat die weer eens teruggebracht zal worden tot zitkamer. En daarvoor moet er natuurlijk heel wat gebeuren. Ik ben heel blij dat we hiermee nu een begin kunnen maken.
De ideeën om mij te helpen aan onderdelen voor mijn wagentje vind ik toch zo ideaal, want het zijn allemaal van die dingen die ik allemaal graag wilde hebben, maar men komt er niet toe om daarvoor zoveel geld te besteden. Ik vind het magnifiek. Ik zal nu nog meer aandacht daaraan besteden. En er gaat straks nog minder arbeidsloon naar de garages, want ik krijg nu de tijd ervoor. Ik heb het serviceboek van Fiat. dat dit jaar is uitgekomen, bij de ANWB al in bestelling. Dat ga ik nu eens van A tot Z doornemen. Want dan kom ik onwillekeurig die onderdelen tegen die dat servicepakket bevat. Daardoor kan ik dus ook weer veel van mijn vrije tijd daaraan besteden. Ik heb er dus weer een hobby bij.
Voordat ik het zou vergeten dank ik u allemaal heel hartelijk. Nogmaals dank. En zojuist zie ik nog, dat ik onze vriend Nijman zou vergeten. Ja, ik had er niet op gerekend. Maar Nijman, ik heb het geweldig gevonden dat je mijn eerste rechterhand was. Jullie zitten daar zo netjes met zijn drieën op een rijtje. Ik heb er al die versleten, zou ik haast zeggen. Ik ben aan de vierde bezig, maar die kan nog wel een tijdje mee. Ik heb het reusachtig gevonden dat je het jouwe er nog eens van gezegd hebt, Nijman. De tijd ontbreekt me nu om in details te treden, maar ik kan je wel zeggen dat die eerste dagen, dat we van 1932 tot 1935/36 samenwerkten, de mooiste dagen van mijn leven zijn geweest. Toen ik nog iets met mijn handen tot stand kon brengen.
Later is dat wel gebleken dat we daar niet teveel waarde aan moeten hechten. Want van al dat moois, dat we in die tijd gemaakt hebben, is er niets meer over, Nijman. Niets, maar dan ook niets. Dat is me later ook eens opgevallen. U heeft het al gehoord van onze directeur, ik ben mijn loopbaan in Heerlen begonnen, in 1920. En ik kwam vijf jaar geleden, dus dat is 35 jaar later, voor het eerst weer eens in Heerlen terug, en ik zocht daar nijver naar sporen die ik daar had achtergelaten. In de vorm van luchtleidingen, van afhechtingen, van kabelkasten, want die waren er toen ook al. En ik vind er niets meer. Zelfs de straatnamen waren al veranderd. Ik ging eigenlijk misnoegd die streek weer uit, en ik dacht: ja, wat is alles toch eigenlijk van korte duur. Maar ik dacht toch ook weer aan de prettige herinneringen die ik hier heb liggen. En die prettige herinneringen die ik overal heb, ik mag wel zeggen in elk net van Nederland, want ik ben een reizende ambassadeur geweest.
En voor de dienst HV vijf jaar lang. Ik heb wel eens gezegd, er is geen spoorlijntje en ik heb tussen de wielen gezeten. Je kunt het ook anders zeggen, er is geen bioscoop of ik heb er mijn vrije tijd wel in doorgebracht. Nee, ik vind daar van al dat werk niets meer terug, alleen maar de prettige herinneringen. Mijn ondervindingen van de laatste tijd zijn zodanig dat het werk, dat we op het ogenblik afleveren, maar een levensduur heeft van gemiddeld tien jaar. En dat waren wij, de oudere generatie – ik ben namelijk no van de vorige eeuw – niet op ingesteld. Wij maakten werk dat een generatie lang mee kon gaan. Maar in deze tijd van kunststoffen ziet dat er een beetje anders uit. En daarom is het misschien ook wel goed dat die mensen met misschien wat verouderde ideeën plaats gaan maken voor de nieuwere. Die zien weer meer licht in de toekomst.
En ik meen dat bij het bereiken van deze 65-jarige leeftijd, die weliswaar de officiële leeftijd van ouderdom aankondigt, dat die loopbaan van mij op het juiste moment wordt afgesloten. Ik zei daarnet, ik voel me gelukkig helemaal niet oud. Want oud is hij die geen idealen meer heeft. En dat is gelukkig niet het geval bij mij. Activiteit is er nog genoeg, en die activiteit zal bij mij niet zo gauw wegglijden naar gemakzucht. Dus zolang die idealen er nog blijven, voel ik me nog jong en ik hoop nog lang samen met mijn vrouw en mijn kinderen daarvan te kunnen genieten.
Ik zou nog haast vergeten hebben – en daar dank ik ook nog altijd de Dienst Huistelefoon voor – dat ik in 1929 juist door Huistelefonie mijn vrouw heb leren kennen als telefoniste bij de AKU in Arnhem. Even voor de automatisering van het net. Mijnheer Kwaak, dat had ik eigenlijk aan u moeten zeggen. Maar brengt u het maar over aan mijnheer Roebers. U doet me er een plezier mee. Hiermee zou ik dan graag mijn verhaal willen besluiten door nogmaals hartelijk dank te zeggen voor alle medewerking die ik van u ondervonden heb. Buiten u had ik het niet kunnen bereiken, niet kunnen volhouden en was ik niet zo vitaal geweest als ik op het ogenblik voor u sta.
Hartelijk dank, en het gaat u goed allemaal. Daarmee wil ik dan graag eindigen.