Apocalyps in de Froskepôlle

‘De tijd is vloeibaar en stroomt. Ik ben een lichtkrant in een zwart gat, een laterna magica op een vuurtoren, een glazenwasser in een duistere kamer en hier in Leeuwarden worden alleen piloten geboren. Ik heb een foto in mijn kop. Een luchtfoto van Betondorp. Waar is mijn parachute? Ik druk op ‘eject’, gooi de diskette omhoog als was het een tennisbal, kijk in de linkerbovenhoek, laat hem drie keer stuiteren op mijn rechtervoet en knik met het hoofd (de schijnbeweging van Pele). Cruijff, een sprinkhaan in niemandsland. Een vlinder in Betondorp. Drie keer stuiteren de woorden.’ 

Deze cryptische zinnen schreef ik in de zomer van 1987. Het is de laatste alinea van het verhaal dat als titel had Een vlindertuin in Betondorp. Dit verhaal schreef ik op mijn eerste computer, een Videowriter. Het geeft aardig de opwinding weer die mij vervulde bij de ontdekking van zo’n geautomatiseerde schrijfmachine. 

Ik was zelf een soort schrijvende machine geworden, zo leek het wel. Bovendien raakte ik in die tijd zomaar in een lichtelijk manische toestand. Ik had nog net geen last van waanideeën  maar ik zat er wel dicht tegen aan. Zo verbeeldde ik mij dat er beelden op mijn beeldscherm konden verschijnen van allerlei plaatsen elders op de wereld. Ik verbeeldde ik mij een soort internet avant la lettre. Achteraf denk ik wel eens dat je in een psychische waantoestand ideeën kunt ontwikkelen die op de toekomst vooruit lopen als het gaat om de technische realiseerbaarheid.

In onze seculiere tijd worden in de waanwereld van psychotici God, duivel en engelen vervangen door CIA, straling, sciencefiction, internet en nieuwe media. Transcendentie is opgelost in virtual reality. Paranoia richt zich nu op geheime diensten en niet meer op complotten die in hemel of de hel gesmeed worden. Die conclusie komt ook overeen met mijn eigen ervaringen. 

De laatste keer dat ik zelf in een waanwereld belandde was in de zomer van 1979. Dagenlang tot die in de nacht schreef ik op mijn nieuwe Videowriter. Gaandeweg kreeg ik last van an achtervolgingswaan en dacht dat agenten van zowel de CIA als de KGB achter mij aanzaten.Tien jaar daarvoor, in de zomer van 1969, had ik bij een antiquariaat in Amsterdam voor voor vijftien gulden een antiek exemplaar van een boek van Swedenborg gekocht, Apocalypse Revealed

Dat boek had een fraaie blauwe band van leer, met een gemarmerd schutblad binnenin. Het boek was gedrukt in 1911 of 1912, ik dacht in Washington. Ik heb het boek nooit gelezen. Het heeft tien jaar in mijn boekenkast gestaan. Swedenborg heb ik altijd een fascinerend fenomeen gevonden. Hoe dan ook, in deze zomer van 1979 verkeerde verkeerde ik in de veronderstelling dat ik een technologische ontdekking had gedaan die zeer bedreigend was voor het evenwicht tussen de beide grootmachten in de Koude Oorlog. 

De CIA – zo meende ik – had een satelliet gelanceerd ter grootte van een tennisbal, waardoor alle elektronische communicatiesystemen op aarde in een keer aan elkaar gekoppeld waren. Alle apparaten, die tv-signalen konden ontvangen, waren ineens ook camera’s geworden. Zo kon de CIA in alle huiskamers naar binnen kijken via het scherm van de TV. Ook de radio werkte op een vergelijkbare manier. Ik hoorde stemmen op de radio die daar niet thuis hoorden. En op de tv las ik in de ondertiteling van films verborgen boodschappen die exclusief voor mij bedoeld waren.

Ik woonde toen aan de uiterste rand van Leeuwarden, in de wijk Aldlân, dicht bij het van Harinxmakanaal. Er gebeurden daar de raarste dingen die mijn waanwereld leken te bevestigen. Ik zag opeens overal grote antennes op de daken staan die er eerder niet stonden. Bovendien werd er die zomer huis aan huis kabel aangelegd voor de tv, wat mijn vermoeden bevestigde dat er iets grondig mis was. 

Op een zondagochtend was ik het zat. Ik heb toen het boek Apocalyps Revealed van Swedenborg met een grote boog in het Van Harinxmakanaal gegooid, ter hoogte van het eiland de Froskepôlle. Een par weken later  zag ik niet ver van deze plek, op een stille zondagochtend een kaars branden, zomaar in het gras, midden in de Froskepôlle. Het is daar soms niet pluis. Vreemde geesten komen dan los uit het water en nemen bezit van de omgeving.

Het goddelijke is volgens Swedenborg aanwezig in alles wat leeft. Er zijn twee werelden, dacht hij: de natuur en de geest. Alles in de natuur heeft zijn tegenhanger in de geest, zoals het oppervlak van een meer al onze stemmingen kan weerspiegelen. In zijn boek The Apocalypse revealed had Swedenborg – mede op basis van zijn eigen visioenen – omstandig uit de doeken gedaan hoe het einde der tijden zich zou voltrekken. Het jaar 1757 was niet alleen het tijdstip waarop hij had voorspeld dat het Laatste Oordeel zou plaatsvinden, maar toevalligerwijs ook het geboortejaar van William Blake, die zo met de ideeën van Swedenborg geworsteld heeft. 

Wat Blake miste bij Swedenborg de eenheid der tegendelen, de uitersten die elkaar raken. Er was volgens geen tweedeling tussen geest en materie. Alles is energie, en de seksualiteit was een sacraal gebeuren. In zijn boek Het huwelijk van Hemel en Hel schrijft Blake: ‘Swedenborg houdt alleen een kaars in de zonneschijn.’ Volgens Blake was er ook nog zoiets als de wind…..Like a candle in the wind.

Hoe dan ook, op die wonderlijke zondagochtend, in de zomer van 1979, zag ik een schip, onder vreemde vlag langs de Froskepôlle varen. Het was een grijs schip zonder vensters of patrijspoorten, een marineschip zo te zien. Even later vloog een straaljager over. Later op de dag sprak een man op de radio over een passage die hij gelezen had in het boek Montaillou van Le Roy Ladurie. Het ging over een eenvoudige boerenvrouw die zichzelf vrijpleitte van seksuele omgang met de pastoor op grond van woorden als : ‘Als ik voel dat het goed is, kan het nooit slecht zijn’. Dat zou een soort heidense wijsheid zijn die tot in de Middeleeuwen in tact was gebleven. 

Het verband tussen al deze zaken ontging mij ten ene male. Het was een conjunctie van absurde feiten die zich die dag aaneenregen. Al met al waren het de radio en tv geweest die het proces van conjunctie en desintegratie in hoge mate hadden bevorderd. 

Nu vraag ik me wel eens af, wat internet met je kan doen als je het contact met de werkelijkheid langzaam kwijtraakt, om nog maar te zwijgen over Kunstmatige Intelligentie. Hoe gaat je waanwereld zich dan vermengen met een virtuele wereld waarin zomaar kunt wegdrijven? AI gaat straks het realiteitsgehalte van vrijwel alles ondermijnen. Wie kan bepalen of deze tekst door mijzelf geschreven is en niet door een AI-programma? De bodem onder elke zekerheid wordt weggetrokken door de razendsnelle technologische ontwikkelingen die onze ziel aantasten? En zoals Jung zei: ‘Wie kan de mensheid nog redden als er iets mis gaat met de ziel’?

Hoe dan ook, nog altijd ben ik evenzeer gefascineerd door de apocalyptische waanwerelden van  Swedenborg als door de betekenisvolle coïncidenties van het leven, die Jung geprobeerd heeft te verklaren. We dromen ervan om steeds meer één te worden met het collectieve onbewuste, of zoiets ongrijpbaars als ‘het lichaam van de wereldgeest’. Niet ons verlangen staat voorop, maar een onnavolgbaar moment buiten het verlangen. Er lopen vreemde dwarsverbanden tussen de extase van de ruimtevaarder die zich zwevend buiten de capsule begeeft en de schuchtere debutant op een kinky seksorgie, waar alle remmen van de drift ontgrendeld worden. 

Er bestaat een lichaamloze verrukking in de diepste spelonken van het lichaam zelf, die even etherisch is als de explosies in ver verwijderde sterrennevels. Aan de uiterste grenzen van het heelal liggen wellicht de scenario’s voor een individuele regressie naar paradijselijke, cellulaire werelden. Naar de oceaan van het Ene, vol van onszelf.

Dat soort troebele ideeën doemen soms in mij op in een tijd waarin de technologie ons lot steeds meer gaat bepalen. Kunstmatige Intelligentie opent een nieuw perspectief voorbij het aloude dualisme, voorbij de christelijke mythologie die nog altijd ons denken bepaalt. De verwevenheid van paradijs en embryo, de spiegelverhalen van Narcissus, het eeuwige keurslijf van het Oedipuscomplex dat aan de basis ligt aan elke theorie over de religieuze ervaring. Dat alles gaat weldra tot het verleden behoren. 

Zo ben ik uiteindelijk op zoek gegaan naar de nieuwe vindplaatsen van transcendentie. Naar het sublieme moment van genade dat buiten het verlangen zelf zou bestaan. Naar een paradijselijke oertoestand, een soort pre-oedipaal nirwana, dat voor de geest toegankelijk is, niet alleen in de diepste ervaring van het lichaam zelf, maar ook buiten de grenzen van het lichamelijk bestaan. 

Zo raakte ik ver van huis, in de schemerzone van een nieuwe dageraad der magiërs. Ik heb me verdiept in de cyborg, de ultieme symbiose van mens en machine. Ik heb me laten verleiden door de gedachte dat de waanwereld van zo’n cybernetisch organisme alles vloeibaar kan maken wat in een wereldbeeld is gestold. Dat het verschijnsel mens een mythe is, een constructie van gestolde gedachten. Wat hij nooit wilde weten wat hij al altijd is geweest. Iets zonder ziel. Iets zonder geest. Iets zonder God. 

Door een gigantische walvis werd ik bijna verzwolgen op het holodeck van een ruimteschip. Zo heb ik het nieuwe Utopia aanschouwd dat gloort aan de horizon van de technologie: de meest goddeloze van alle denkbare werelden. De naald van het kompas tolt daar rond in een onheilspellende stilte. Er is geen noord en zuid, geen boven en beneden. In die nieuwe waanwereld zweeft het bewustzijn boven de aarde, diep in zichzelf en ver buiten de tijd van de klok.

Reageren is niet mogelijk.