‘Een roman die zich niet vastlegt, die geen product wil worden maar als proces permanent in beweging blijft, over en weer springend tussen heden en verleden, en tussen al die elkaar spiegelende personages – een eindeloze vermenigvuldiging die maar niet tot stilstand wil komen en daardoor aan elke definitieve bepaling ontsnapt, allereerst (zoals zo vaak bij Mulisch) aan de tijd en zijn dwingende sequentie. Doordat er niet één tijd is waarin de roman zich afspeelt, doordat in één versie de personages zelfs tegelijkertijd in de twintigste en de vijftiende eeuw leven, ontstaat vanzelf een suggestie van tijdloosheid, van eeuwigheid – het absolute `heden’ waarin volgens Mulisch elke echte creatie zijn oorsprong vindt.’
Dat schreef Arnold Heumakers in zijn artikel Een vruchtbare mislukking, Over Harry Mulisch’ De ontdekking van Moskou (2015). De ontdekking van Moskou is een postuum verschenen roman waaraan Mulisch voornamelijk in de jaren zestig heeft gewerkt en die onvoltooid bleef omdat ‘het experimenteren met tijd’ Mulisch boven het hoofd was gegroeid. In de jaren zestig wilde het bij Mulisch überhaupt niet zo lukken met het schrijven van een roman. In een interview in 1966 had hij het schrijven van romans al ‘een intermezzo’ genoemd. Voortaan zou hij zich niet meer aan de literatuur, maar aan de filosofie gaan wijden.
Maar ook dat wilde nooit echt lukken. Mulisch bleef vooral een romanschrijver en geen filosoof. Als hij ging nadenken over tijd, ontglipte het raadsel hem keer op keer. Maar in een roman mocht hij het raadsel juist vergroten. De verwondering over dat raadsel moet bij hem al vroeg zijn gewekt, mogelijk al bij zijn vroege psychotische ervaring rond 1950. De psychose is immers vooral een raadsel in de ervaring tijd, en alleen een roman kan die ervaring mogelijk benaderen.
Mulisch zag zijn 18de jaar als zijn ‘absolute leeftijd’. Zo oud zou hij zijn leven lang blijven, en hij meende dat iedereen zo’n absolute kleeftijd heeft. De tijd van je leven gaat voort, maar keert ook altijd weer terug. Of zoals Mulisch zelf schreef in Mijn getijdenboek (1975): ‘De toekomst ontstaat pas in de pubertijd. Het verleden moet zelfs nog op de afloop daarvan wachten.’ Zo is het ook met een psychose, zeker als die – zoals bij mij – heeft plaatsgevonden in je pubertijd. De afloop daarvan moet wachten omdat het verleden nooit afgerond is. Ook bij mij is de tijd op mijn 18de jaar tot op zekere hoogte stil blijven staan. Misschien had ik hem ooit in een roman weer in beweging kunnen brengen, maar ik ben geen romancier. Ik kan alleen maar graven in mijn eigen verleden, zoals een lezer graaft in een roman.
Evenals een psychose heeft elke roman een geologische structuur in de tijd. De betekenis van een roman ligt nooit in één laag, maar in verschillende lagen onder elkaar. Als we deze betekenis volledig willen duiden, dan zullen we ook opgravingen moeten doen naar de tweede en derde betekenislaag. Zoals een geograaf het aardoppervlak beschrijft en een geoloog onderzoek doet naar de lagen, die daar onder in de aardkorst verborgen liggen, zo beschrijft een iconograaf de betekenis van een voorstelling, maar graaft een iconoloog dieper. Hij gaat op zoek naar de configuraties die in een voorstelling zijn te herkennen en die te verbinden zijn met de patronen waarin een kunstwerk is ontstaan, de context, de tijdsgebonden situatie, de korst van de cultuur of het vage begrip ‘Zeitgeist’.
En in een laag daaronder bevinden zich wellicht ook de oerbeelden en de archetypen, die in steeds nieuwe gedaanten opduiken en van gedaanten veranderen in perioden dat er sprake is van een breukvlak of een stroomversnelling in de cultuur. Afgezien van de vraag of het mogelijk is om ook bij een romantekst deze tweede en derde laag te kunnen onderscheiden, zul je pogingen moeten doen om enige fragmenten op te graven, fragmenten die op zichzelf misschien niet meer dan scherven zijn, maar met elkaar een aanzet kunnen geven om de illusie van een totaalbeeld op te roepen. Het verleden is een een archeologische opgraving. Het beeld dat je mogelijk terugvindt ligt altijd in brokstukken verspreid, zodat telkens weer een cirkelgang ontstaat van graven, vinden en aaneenvoegen.
Er bestaat een theorie dat er twee belevingen zijn van tijd. De tijd die lineair vooruitloopt en de tijd die cyclisch in een cirkel ronddraait. Ik ben dit boek een jaar geleden begonnen nadat ik in Rome een bezoek had gebracht aan de Heilige Trap of Scala Sancta, die zich bevindt tegenover de Sint-Jan van Lateranen. Het is de trap waarvan wordt gezegd dat Christus die tijdens zijn proces in Jeruzalem zou hebben beklommen. De oorspronkelijke trap is met hout bekleed en mag niet met voeten worden betreden. De trap leidt naar het Heilige der Heiligen waar zit ook de Stenen Tafelen met de Tien Geboden zouden hebben bevonden, die zo’m belangrijke rol spelen in De ontdekking van de hemel.
Scala Sancta in Rome op 12 augustus 2023
Ik wilde die heilige plaats zien, maar in feite was er weinig te zien, behalve een stoet bedevaartgangers die op hun knieën naar boven klommen. Dat heb ik niet gedaan. Ik heb de trap daarnaast genomen. Maar ook boven was weinig te zien. Alleen een traliewerk met een schimmige ruimte daarachter. Het was warm en ik ging weer naar buiten. Het Rome van augustus viel op me neer.
‘Houd nooit op te beginnen; begin nooit op te houden,’ schrijft Mulisch in Ik kan niet dood zijn. Toch is elke elke tekst, zoals ook dit boek, niet alleen voor de schrijver maar ook voor de lezer een pelgrimstocht op weg naar het einde. Ik nader nu het punt dat ik mijn betoog ga afsluiten meteen laatste zin, gevolgd door een laatste punt. Daarna loopt de tijd door, maar niet meer in dit boek.
Ik kan de illusie hebben dat ik mij thans op het eind van een echte lijn bevind, maar wie geeft mij ongelijk als ik beweer, dat ik op een cirkel sta met een hele grote omtrek, waarvan ik slechts een heel klein deeltje zie, zodat altijd de illusie blijft bestaan, dat ik mij voortbeweeg op een rechte lijn, terwijl ik in feite voor eeuwig in cirkels beweeg.
Er zijn filosofen die beweren dat de cyclische beleving van de tijd veelal samenvalt met culturen, waarin meerdere Goden naast elkaar bestaan, of waar sprake is van een onpersoonlijke God, dat wil zeggen: alles is God. Griekse, Perzische en Indische culturen zijn voorbeelden daarvan. De lineaire beleving van tijd daarentegen zou samenvallen met culturen waar sprake is van één enkele en persoonlijke God. De lineaire tijdsbeleving die in de Griekse oudheid zich aankondigde, zou met de opkomst van het christendom definitief zijn bevestigd. Met de theologie is ook de teleologie ontstaan, de gedachte dat alles een einde en een doel heeft. De prefiguraties in het Oude Testament vinden hun vervulling in het Nieuwe, maar daarna ontstaat de vooruitgang ten opzichte van de tijd die achter ons ligt: de wetenschap, de evolutie, de dialectiek, de klassenstrijd, de technologie.
Piranesi, ruïnes van Rome, 1756
Eigen aan het lineaire tijdsbesef is het begrip van de vrije wilsbeschikking van de mens, die zijn lot in eigen handen neemt en deels onafhankelijk wordt van het noodlot. Als de tijden niet terugkeren in een eeuwige wederkeer, ben IK het, die de tijden kan veranderen. Maar met deze vrije keuze komt ook een eigen verantwoordelijkheid in beeld: de moraal, de ethiek, het besef van goed en kwaad, die geen vaste gegevenheden zijn, maar die in elke situatie opnieuw moeten worden getaxeerd en gedefinieerd. Dat was, om kort te gaan, de geschiedenis van het christendom.
In onze tijd is er iets aan het veranderen in het lineaire tijdsbesef. Het vooruitgangsdenken is steeds minder vanzelfsprekend aan het worden, niet alleen op het terrein van de economie, maar ook op dat van de geschiedenis en zelfs van de exacte wetenschappen. Er dienen zich talloze richtingen aan, waarin het denken zich kan ontwikkelen. De geschiedenis kan ook op talloze manieren worden gereconstrueerd, al naar gelang het standpunt dat we kiezen, en in de fysica – en zelf in de kosmologie – is in laatste instantie geen onderscheid meer te maken tussen een werkelijkheid, die door mij in een waarneming wordt ervaren, of een werkelijkheid die door mij in een waarneming wordt gecreëerd.
Hedendaagse kosmologen worstelen met de structuur van ruimte en tijd. Is het heelal gekromd? Is ons bewustzijn op kwantumniveau verweven met de structuur van het universum? Heeft het heelal de topologie van de holle of van de bolle spiegel? Is de ruimte van het heelal oneindig of alleen maar gigantisch groot? Is de ‘Big Bang’ het begin van een eindeloze tijd? Of eindigt de tijd in een ‘Big Crack’, waarna alles opnieuw begint? De wetenschap wordt perspectivisch en relativistisch. Het archimedische punt van de kennis, van waaruit alles ooit verklaarbaar zou worden, is aan het vervagen. De tijd gaat weer ronddraaien. Er is geen vast punt meer. Het einde is zoek. Zelfs de wetenschap van de tijd dreigt psychotisch te worden.
Hoe dan ook, de cirkel neemt het weer over van de lijn. Met deze constatering komt een archaïsch beeld in zicht. Het cyclische zou opnieuw het dualisme kunnen impliceren, de evenwaardigheid van goed en kwaad, de hernieuwde overgave aan het noodlot of het complot van de wereld, het fatalisme en het verdwijnen van de vrije wilsbeschikking, het vervagen van de verantwoordelijkheid en de ethiek. In de geschiedenis van het christendom is deze traditie van het dualisme en het cyclische altijd in de schaduw gedrongen, verdreven naar de ketterse traditie van de Manicheeërs, de Katharen en in laatste instantie naar de Antichrist van Nietzsche met zijn Jenseits von Gut und Böse en zijn leer van de eeuwige wederkeer.
We lopen nog altijd in cirkels rond in het zand, en komen telkens weer onze eigen voetstappen tegen. Zoals een romancier in zijn fantasie zijn romanpersonages schept, door wie hij ook zelf mede wordt gevormd. Evenals het schrijfproces is elke schepping – ook de schepping waarin wij leven – een voortdurende kringloop van creatie en autocratie. Jan Hein Donner zei ooit over Mulisch: ‘Hij schrijft om zichzelf te kunnen reproduceren.’
Dat heeft Mulisch zijn leven lang gedaan, telkens weer in een verhaal, waarvan hij ooit droomde dat het een oneindig verhaal zou zijn over een schrijver, die een oneindig verhaal schreef over een schrijver die…. Misschien is het universum wel een droom van God, die op zijn beurt een product is van onze eigen dromen. Volgens mij heeft Mulisch die mogelijkheid niet voor onmogelijk gehouden. In zijn derde anekdote van het verhaal Anekdoten rondom de dood, dat in maart 1966 verscheen in het ‘doodsnummer’ van het tijdschrift De Gids, schreef Mulisch het volgende:
’De tweede dag trek trok ik op een fiets de heuvels in, onder mijn schedeldak een felle droom van aarde, planeet, wetenschap, in mijn riem een echte geologenhamer. Ik klopte in wit Krijt en zwart Carboon, vond Ostrea vesicularis en lava bij tientallen, actinomax quadratus, scaphites aquiisgranensis, lepidopdendron, sigillaria elegans. Ostrea vesicularis is een schelp, die op de plattegrond van Amsterdam lijkt. Het is een versteende schelp, – maar mooier waren de fossielen die alleen een afdak hadden achtergelaten, een negatief, dat aangaf waar zij niet geweest waren: zoals het werk van een gestorven kunstenaar. ‘
Op het moment van het verschijnen van dit doodsnummer van De Gids verbleef ik in het psychiatrisch ziekenhuis in Heiloo. Dat was een een gelijktijdigheid an het ongelijktijdige, want onder mijn schededak had ik destijds een ander soort felle dromen. Mulisch had van jongs af aan een fascinatie voor de geologie, niet in de laatste plaats vanwege metaforiek van de tijd die schuilgaat in al die samengeperste grondlagen van de aarde. Ook de denkers over de menselijke geest hebben zich aangetrokken gevoeld tot dergelijke metaforen.
Zo heeft de gelaagdheid van de eeuwige stad Rome Freud zijn leven lang gefascineerd. Hij zag er een metafoor in van de menselijke geest, waarin telkens weer een nieuwe laag is gebouwd op een ouder verleden. Reminiscenties van vroegere conflicten kunnen in dromen en wanen naar bovenkomen. Juist in zijn ziektebeelden laat de mens zijn innerlijke gelaagdheid zien, die soms aan een oude stad doet denken, maar vaak ook aan de geologie met zijn fossielen an ander afdrukken uit een ver verleden. Zoals geologen de geschiedenis van de aarde bestuderen door haar lagen en structuren te analyseren, kunnen wij de aard van psychose wellicht beter begrijpen door de verschillende laen in ed tijd en hun interacties te onderzoeken.
Allereerst is er de geologische structuur van een basisslaag van een een genetisch en biologisch grondpatroon. Uit vakliteratuur heb ik inmiddels begrepen dat genetische aanleg een rol kan spelen bij het ontwikkelen van psychotische stoornissen.Bovenop de genetische basislaag bevindt zich de sediment-laag van omgevingsinvloeden. Dit zijn de lagen van ervaring en omgeving die in de loop van de tijd op het genetische fundament worden afgezet. Traumatische gebeurtenissen, zoals kindermisbruik, verlies van een ouder, en langdurige stress, kunnen aanzienlijke bijdragen leveren aan de ontwikkeling van psychose.
Bij Mulisch zou men hierbij kunnen denken aan de sterke oedipale binding met zijn Joodse moeder, die versterkt werd doordat zijn vader een collaborateur was en de schaamte die dit bij de zoon teweeg moet hebben gebracht. Dit soort indringende gebeurtenissen en omstandigheden in de jeugd kunnen leiden tot veranderingen in de hersenchemie, waardoor de ontvankelijkheid voor psychose wellicht groter kan worden.
Zoals de aardlagen historische informatie opslaan, zo dragen mensen en samenlevingen hun verleden met zich mee. Mulisch had ook een fascinatie voor het fenomenen tijd in zal zijn betekenislagen. Geologie bestudeert de aarde over miljoenen jaren, wat Mulisch inspireerde om vanuit dat gegeven thema’s van tijd en vergankelijkheid nader te onderzoeken. Dit is duidelijk zichtbaar in zijn werk waar hij vaak speelt met verschillende tijdsperiodes en de invloed van het verleden op het heden benadrukt.
In het algemeen kunnen omgevingsfactoren fungeren als sedimenten die zich opstapelen en de kwetsbaarheid voor psychose verder vergroten. Deze omgevingsinvloeden vormen complexe patronen van interactie met genetische predisposities, waarbij sommige individuen meer risico lopen afhankelijk van hun unieke combinatie van erfelijke en omgevingsfactoren. Mulisch had het vermogen om zijn psychotische ervaringen om te smeden tot een creatieve goudmijn.
Tektonische krachten, zoals aardbevingen en verschuivingen van de aardplaten, veroorzaken verstoringen in de geologische lagen. In het geval van psychose zijn het levensgebeurtenissen en stress die als deze krachten fungeren. Acute stressvolle gebeurtenissen, kunnen een psychotische episode uitlokken als een onderliggende kwetsbaarheid daarvoor aanwezig is. Deze gebeurtenissen fungeren dan als triggers die de bestaande lagen van genetische en omgevingsfactoren verstoren, wat kan resulteerde in een heftige crisis waarbij de persoon het contact met de realiteit verliest. De vertelstructuur in de verhalen en de romans van Mulisch ver tonen vaak de metaforiek van verschuivende aardlagen in de tijd.
In de roman De elementen (1988) worden de verschillende hoofdstukken benoemd met de namen van de elementen van Empedocles. Die hoofdstukken worden steeds korter, dus de ruimte die resteert om de voortang van de gebeurtenissen weer te geven wordt ook steeds kleine. De tijd waarin het voorlaatste hoofdstuk Vuur en het laatste Quintessens verstrijkt , beslaat nauwelijks enige seconden, en eindigt in een catastrofe die de sprong van Empedocles in de vulkaan in herinnering roept. De hoofdpersoon wordt door een blusvliegtuig uit het water geschept, waar hij als duiker op de bodem van van de zee zojuist een Grieks beeld van een hermafrodiet had opgevist. Tenslotte wordt hij met het bluswater gedumpt op ene brandend bos, waar op dat moment ok zijn vrouw en twee kinderen verblijven.
De meest dramatische manifestatie van een psychose kan worden vergeleken met dit soort catastrofes. Ook vulkaanuitbraken of meteorietinslagen kunnen dienen als metafoor. Een psychose kan plotseling opkomen of inslaan, wat gepaard kan gaan met intense hallucinaties, wanen en een totale staat van verwarring. Deze episodes zijn ontwrichtend en verwoestend voor zowel de persoon zelf als zijn omgeving, eindigen niet zelden et de dood of in een suicide. Tijdens deze catastrofale periodes is een medische interventie vaak noodzakelijk om de symptomen te stabiliseren. In een roman echter voltrekt zich de catastrofe rauw en bruut, zinder enige interventie, als in een Grieks drama.
Maar na een vulkaanuitbarsting begint het proces van erosie en herstel. Bij een psychose kan dat herstel een langdurig en moeizaam proces zijn, dat doorgaans gepaard gaat met de geleidelijke afbraak van de acute symptomen en de wederopbouw van het mentale landschap van de persoon. Dat landschap ontwikkelt zich dan bovenop de omgewoelde geologisch lagen van de geest .Mulisch heeft in zijn oeuvre de relatie tussen de mens en de natuur verkend, waarbij hij geologische fenomenen gebruikte om de kracht en onvoorspelbaarheid van de natuur te benadrukken.
In De ontdekking van de hemel wordt een groot deel van de plot gedreven door natuurlijke fenomenen, die fungeren als krachten die het menselijk lot beïnvloeden. Ook hier is de inslag van een meteoriet – dit keer bij sterrenwacht in Westerbork – de begin-explosie van een reeks dramatische gebeurtenissen. Met zijn focus op het ontstaan en de evolutie van de aarde, stelt de geologie fundamentele vragen over het bestaan en de plaats van de mens in het universum. Mulisch integreerde deze vragen op harmonische wijze in zijn werk , waarbij hij reflecteerde op de oorsprong van het leven, de betekenis van het bestaan, de catastrofale invloed van ed techniek en de onvermijdelijkheid van verandering en verval.
Tot slot, de richting van de tijd schiet ook in een psychose vaak heen en weer, stort in of vloeit ineen. Voorschouw en flashback wisselen elkaar af, of vallen samen, zoals ook een romancier kan spelen met de tijd. In Annekdoten rondom de dood schrijft. Mulisch: ‘Ieder woord dat iemand schrijft, dit woord, dit, is een moment het laatste sinds het eerste werd neergeschreven door de uitvinder van het schrift: de Babylonische Nabu.‘
In de psychotische ervaring lijken alle belevingen van tijd zich samen te ballen tot één sublieme extase, waarin er ook geen onderscheid meer is tussen licht en duisternis. Die ervaring lijkt Mulisch heel even met woorden aan te raken aan het slot van zijn roman De elementen. Zoals hij ook deed aan het slot van archibald strohalm, breekt hij nu zelf als auteur binnen aan het slot van het verhaal. Hij spreekt dan de hoofdpersoon rechtstreeks toe, waaruit blijkt dat hij hem in het leven heeft geroepen om hem iets van hemzelf te kunnen schenken. De val voltrekt zich in een razend tempo, maar lijkt zijn einddoel nooit te halen zoals de paradox van Zeno ooit had aangegeven.
Hoewel Achilles elke afstand snel kan overbruggen, lijkt de schildpad altijd een kleine voorsprong te behouden. Ons intuïtieve begrip van oneindig kleine stappen kan leiden tot schijnbaar onmogelijke situaties. Bij de catastrofale val in het vuur laat de auteur tenslotte aan zijn eigen geesteskind het volgende weten:
‘… want je hebt nog een oneindige weg te gaan, goede vriend, zodat ik nog een oneindig aantal bladzijden heb te schrijven. Aangezien dat niet mogelijk is, en jij nu niettemin sterft, zal ik je voor dit moment – na alles wat ik je heb aangedaan – de oneindigheid in een eindige vorm schenken. Dat ben ik je schuldig. Ik bied je daarom nu mijn intiemste bezit aan ,- een exaltatie, waarover ik nooit heb gesproken, hoeveel ik ook gesproken heb, en die mij een paar keer in mijn leven is overkomen. Iets bliksemends. Het gebeurt in een ogenblik, dusdanig ondeelbaar, dat ik eigenlijk onmiddellijk ben vergeten dat het is gebeurd. Het heeft iets met het licht te maken, het heeft werkelijk iets van de bliksem, maar dan een onzichtbare bliksem, die, aan een onbewolkte hemel, bliksemt bij volle zonneschijn, en die je zou kunnen omschrijven als
Want het is meer dan licht: voor jou nu het laatste en blijvende. Om je dat ten slotte te kunnen schenken, heb ik je dit alles aangedaan.’