Schrijven is vergeten

‘Pas wanneer de lezer duidelijk wordt waar en hoe die ervaring zich voltrok, krijgen we een beeld van iemand die ze wel ‘psychotisch’ noemen. Voor geïnteresseerden in de overeenkomsten tussen het onuitsprekelijke van mystiek en psychose is dit een aanrader. De jury vond dit een geweldig boek, schitterend geschreven, en zeer inzichtgevend in ‘hoe het is om….’. Echter, al bij al is het geheel net teveel verhalend en beschrijvend, en te weinig (zelf)kritisch en onderzoekend, om in de prijzen te vallen.’

Dat meldde de jury van de Van Helsdingen-prijsvraag in februari 2012 over het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose. Een mooiere afwijzing voor een prijs heb ik zelden gelezen. Bij de prijsuitreiking, die plaatsvond tijdens een symposium met als titel Transformaties, mocht ik nog als gastspreker een inleiding houden. Het had er alle schijn van dat deze uitnodiging was bedoeld als een soort ‘buiten categorie troostprijs’. Dat alles gaf het geheel toch een wat wonderlijke sfeer. Glorieus verliezen is een kunst waar ik niet zo goed in ben.

De oude mijnheer Van Helsdingen, die later dat jaar zou overlijden, was hierbij zelf nog aanwezig. Hij zat in een rolstoel op de eerste rij en na afloop heb ik hem nog naar de uitgang geleid, die hij in dat wonderlijke gebouw waar wij toen zaten even niet meer kon vinden. Mijn verhaal op dat symposium was ik als volgt begonnen; ’Heeft de psychose, die mij op jeugdige leeftijd trof, mijn leven getransformeerd?’ Ik denk het zeker, hoewel ik nooit zal weten hoe het anders was gelopen. Maar laat ik bij het begin beginnen.’ 

Daarna sprak ik er mijn verbazing over uit dat ik hierover niets had terug kunnen vinden in mijn medisch dossier, dat in Heiloo bewaard was gebleven, en dat ik drie jaar daarvoor onder ogen had gekregen. Daarin werd wel geconstateerd dat mijn ‘puberteitsdesintegratie’ door mij mogelijk als bevrijdend moet zijn ervaren, maar de vraag wat de aard van die bevrijding is geweest, werd in het midden gelaten. In alle rapporten en verslagen uit dat dossier, bleef een inhoudelijke duiding van mijn wanen en gedachtevluchten binnen een levensbeschouwelijk of religieus perspectief achterwege. Mijn behandeling was vooral gericht gewest op observatie en stabilisatie van mijn gedrag. De onderliggende ideologie van de behandelende psychiaters had maar één focus: de patiënt als Einzelgänger, als uitzondering. Ik was een ‘geïsoleerd individu’ dat in een volledig afgesloten laboratorium was beland, ver weg van wat er in de wereld daarbuiten gaande was.

Drie jaar daarvoor, in 2009, toen ik begon te schrijven aan mijn bijdrage aan Tegen de tijdgeest, was ik nog eens afgereisd naar de Willibrordus-stichting in Heiloo.  Met een bus over de Afsluitdijk naar Alkmaar, en daarna met trein naar Heiloo. Rijdend over de Afsluitdijk dwaalden mijn gedachten terug in de tijd, Ik moet denken aan gedicht van Vasalis over deze eindeloos rechte dijk: ‘Er is geen einde en geen begin aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden, alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.’

Het psychiatrisch ziekenhuis in Heiloo was inmiddels van naam veranderd en heette nu GGZ Noord-Holland-Noord. Ik had een afspraak met de geneesheer directeur, de heer Koetsier. Aan hem had ik een brief geschreven met de vraag of het manuscript, dat ik in de week voorafgaande aan mijn opname, in januari 1966, geschreven heb, nog bewaard was in het archief. Het bleek niet het geval te zijn. Destijds was dit manuscript in dit ziekenhuis uitgetypt om gebruikt te worden bij mijn behandeling. Wel werd mij meegedeeld dat mijn medisch dossier bewaard was gebleven. Ik had het recht om dit in te zien, maar ik moest wel mijn identiteitsbewijs meenemen.

Toen het zover was, werd ik keurig ontvangen in de directeurskamer met een kopje koffie. Na wat inleidende woorden kreeg ik mijn dossier te zien. Pagina voor pagina werden de stukken getoond en van commentaar voorzien. Verslagen van de behandelend psychiater, de psycholoog, het hoofd van de verpleging, de creatief therapeut, de motorisch therapeut, grafieken met hartslag, bloeddruk, een grafiek van het EEG- onderzoek met en dwarsdoorsnede van mijn schedel, verslagen van gesprekken met derden. In de eerste roerige weken van mijn opname blijkt er een dagboek over mij te zijn bijgehouden, dat eindigt op 24 januari 1966. Over die  dag las ik het volgende :  

De laatste dagen heeft hij tussendoor nog kans gezien het nodige op schrift te stellen. Ook hieruit blijkt zijn bezig zijn met doods- en  levensproblematiek, zijn identificatie met Camus en het haast lyrisch verkeren in romantische sferen. Hij beschrijft het ontdekken van de zee na een wandeling door de duinen in Zuid-Frankrijk, het overschrijden van een bergpas als het zien van nieuwe perspectieven, grootse en weidse mogelijkheden. Jeanne d’Arc komt ook nogal eens voor. Ook in het gesprek spreekt hij weer over het verkondigen en andere mensen helpen. Hij zegt nu niet meer aan suïcide te denken. Nee, zelfmoord is helemaal uit zijn hoofd. Hij vindt zichzelf er te laf voor. De toestand is zo, dat hij zeker rustiger genoemd kan worden.

Tot slot kreeg ik afschrift van mijn ontslagbrief onder ogen met begeleidend briefje  dat gericht was aan de psychiater die de nabehandeling op zich zou nemen. Hierin werd medegedeeld dat mijn uitgetypte manuscript als bijlage werd meegestuurd. Het briefje was gedateerd 9 mei 1966, één dag na de dood van mijn vader. Een kopie van mijn geschrift was niet achtergebleven in het dossier. Het originele manuscript ook niet. Ik mocht kopieën laten maken van de documenten die mij interesseerden. Hier werd een rode stempel KOPIE op geplaatst. Daarna moest ik tekenen voor ontvangst. Zo ging ik met een dikke envelop weer de deur uit. 

Al met al had de bijeenkomst nog geen uur geduurd. Ik was met veel zorgvuldigheid ontvangen en werd gewezen op mijn rechten, maar ook mijn plichten en op het uiterst vertrouwelijke karakter van de documenten die ik in kopie had meegekregen. Het verbaasde mij dat dossiers zo lang bewaard worden. Dit schijnt per instelling te verschillen. Als regel worden ze na tien jaar vernietigd, maar bij sommige instellingen worden ze langer bewaard. Ik kreeg nog een pasfoto van mezelf mee, die kort na mijn opname is gemaakt. Buiten nam ik zelf  nog wat foto’s genomen van het gebouw. Dat was niets veranderd in al die jaren. Ook de omgeving niet. Aan de Kennemerstraatweg in Heiloo schijnt de tijd stil te staan.

Over de Stationsweg liep ik terug naar de trein, maar ik had nog geen zin om naar huis te gaan. Daarom liep ik door, over de Zeeweg richting Egmond. Al gauw zag ik de duinen in de verte. Links en rechts tussen de bomen doken bollenvelden op, stralend van kleur in de zon. Deze wandeling had ik tijdens mijn opname in de winter van 1966 ook gemaakt. Het is al met al zo’n vijf kilometer lopen naar het strand. Daar aangekomen ben ik op het terras van een strandpaviljoen gaan zitten. Vroege badgasten liepen al in zwembroek rond. Het was voorjaar en ik begon te lezen in stukken van mijn dossier. 

Bladzijde na bladzijde over mij, maar geen woord meer van mijzelf. ‘Alles wat vroeger is geschreven, is geschreven om ons te onderwijzen, opdat wij door te volharden en door troost te putten uit de Schriften zouden blijven hopen.’  Dat schreef Paulus in een van zijn brieven aan de Romeinen. Maar wat ik als Messias geschreven had, was er niet meer. De oervorm van het schrift bevat een occulte betekenis, een magische inhoud die ooit uit de geest zelf verbannen is. Die occulte betekenis was ik ooit, al schrijvend op weg naar Heiloo, op het spoor gekomen. 

Misschien kun je alleen echt overleven door je van het schrift te ontdoen, zo dacht ik bij mezelf. Dagboeken kun je dus maar het beste verbranden. Blocnotes met notities moeten zo snel mogelijk in de prullenbak. Aantekeningen moeten verscheurd worden. Zo niet dan blijft de inhoud nog jaren rondspoken buiten je brein…

Vervolgens ben ik nog langs de vloedlijn gaan lopen. Ik hoorde het ruisen van de zee en probeerde te voelen wat ik voelde. Eigenlijk voelde ik niets. Schrijven is is in wezen een vorm van tijdverdrijf. Een mens schrijft niet alleen om de tijd te overwinnen, zoals zoals Mulisch bij hoog en bij laag beweerde. Een mens schrijft ook om wat hij schrijft uiteindelijk te vergeten, zoals alles uiteindelijk wegzakt in de grond.