Je kunt De ontdekking van de hemel (1992) lezen als de literaire vertaling van een roepingsvisioen. De dialoog tussen de twee engelen vertolkt de stemmen in een onbestaande ruimte van de geest. De werktitel voor deze roman luidde aanvankelijk ook De opdracht, zoals Mulisch laat weten in zijn postuum uitgegeven Logboek. Wie een opdracht uit de hemel krijgt, hoort vaak een stem uit de hemel komen. Maar het omgekeerde is ook waar. Wie stemmen gaat horen in zijn hoofd, interpreteert die vaak als een opdracht van boven. In de tijd van het Nieuwe Testament waren dit soort gewaarwordingen heel gewoon. Men sprak dan van een roepingsvisioen. Overigens spreken de overgeleverde verslagen van het roepingsvisioen van Paulus elkaar op verschillende punten tegen.
Bart D. Erhman wijst hierop in zijn studie De God van Galilea, hoe een verboden religie de wereld veroverde (2018). De ene keer horen de metgezellen van Paulus niet de stem, maar zien ze wel het licht. In de volgende versie horen anderen de stem wel, maar zien het licht niet. De ene keer storten ze met zijn allen vol ontzag ter aarde, in een andere blijven ze gewoon staan. In de ene versie wordt Paulus opgedragen naar Damascus te gaan voor verdere instructies, in een andere gebeurt dat niet en krijgt hij direct aanwijzingen van de innerlijke stem. Als schrijver van een roman over De opdracht kun je dus alle kanten op. Belangrijk is wel dat je een wisseling toepast in het vertelperspectief, om daarmee de innerlijke stem ook letterlijk een stem te geven. Omgekeerd, wie in een psychose belandt, kan in Mulisch’ roman De ontdekking van de hemel een blauwdruk zien voor zijn hemelse opdracht.
In 1965, het jaar voorafgaande aan mijn eigen psychose, schreef ik een drietal korte verhalen voor het schoolblad De Harpoen van het Ignatiuscollege. In al die verhalen was sprake van een wisseling van het vertelperspectief. De mythe van een golfbal ging over een duel russen God en de Duivel die besloten hadden om in de Hof van Eden hun krachten te meten in het golfspel. Ik was een golfbal en deed – eenmaal weggeslagen op weg naar een gat in de grond – verslag van mijn vlucht in de ik-vorm. In Spaans spiegelbeeld wisselt het vertelperspectief van de ik-figuur, die een zonnesteek oploopt bij het kijken naar een stierengevecht, naar het perspectief van de stier die gedood wordt door de toreador. Het laatste verhaal was een parodie op De val van Albert Camus. Tegelijk was het ook een interview met mijzelf, waarin ik veel van mezelf prijsgaf, zij het op een vertekende manier. Ik spreek de lezer aan in een kroeg.
In zijn novelle De val had Camus de lezer meegenomen op een nachtelijke wandeling over de grachten van Amsterdam, die aan de cirkels van Dantes inferno doen denken, op weg naar binnenste cirkel van schuld en boete. Dat is het einde van de val. De zondeval? De val van Icarus? Hoe dan ook, het is een val in de diepte. Vallen kun je op verschillende manieren. Je kunt vallen van een toren en van je eigen voetstuk. Maar je kunt ook vallen in de diepte van je eigen ziel. Daar op de bodem van je bestaan moet je dan worstelen om weer boven te komen. Ook de psychose is zo’n val in de diepte.
Het bestaan krijgt opeens een vreemde afgrondelijkheid waar het verstand geen vat op heeft. Er is geen verdwijnpunt meer in de verte, geen geruststellende verklaring meer voor de gapende afgrond. Een gevoel van een naderende ondergang kan voorafgaan aan de psychose. Het kan een subliem gevoel van ontreddering zijn, gelukzalig en panisch tegelijk, alsof men zich onherroepelijk op weg naar het einde begeeft en alleen nog de dood in de ogen heeft.
Je kunt dit vallen eenvoudig afdoen als een gevolg van het verliezen van evenwicht, maar er is ook een andere dimensie van de val. De val als mythe, als symbool, als een uitzonderlijke variant van de menselijke status quo, een variant die in feite een symbool is voor het leven zelf. Die mythische val is een belangrijk thema bij Mulisch.
De laatste val in het leven is definitief. Er is geen opstanding na de dood. De enige hoop zou kunnen zijn dat het leven zelf iets eeuwigs in zich heeft. Maar wat is er vluchtiger dan juist de val? Welke vorm van eeuwigheid zou zich in de val schuil kunnen houden? De val is de tragedie bij uitstek van het leven zelf, zeker sinds God dood is. Nietzsche schreef het al in zijn boek De vrolijke wetenschap: ‘Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden?’
Op een wat stormachtige dag bezoekt een ingenieur de bouwlocatie van een wolkenkrabber bij de bouw waarvan hij betrokken is. En zoals dat wel meer gebeurt, door één moment van onoplettendheid verliest hij zijn evenwicht. Hij valt vanaf de 55ste verdieping in de peilloze diepte naar beneden. Aldus begint de novelle Voorval van Harry Mulisch die in 1989 als boekenweekgeschenk verscheen. Deze novelle is in feite de geschiedenis van een val die slechts enkele seconden duurt.
Tijdens zijn val bedenkt de ingenieur met de luciditeit van een ter dood veroordeelde dat de natuur de kennis van hem en zijn leven niet zal vernietigen. Er moet iets zijn dat zal blijven bestaan. Alles verandert in de wereld en bij uitstek in de vliegende vaart tijdens een doodsmak. Zo bedenkt hij in een flits allerlei manieren waardoor hij niet te pletter zal vallen. Hij valt met zijn hoofd naar beneden, maar onderwijl rekent hij uit op bij welke verdieping hij weer rechtop in de lucht zal hangen.
En terwijl de gedachten hem zo in razende vaart door het hoofd schieten, krijgt hij versnelde fragmenten te zien van zijn leven. Het is befaamde levensfilm die een mens vlak voor zijn sterven voorgeschoteld krijgt als een laatste mentale bioscoopvoorstelling. Tenminste, als men de verslagen van bijna-dood- ervaringen mag geloven. Uiteindelijk wordt hij plotseling op de 49e verdieping door een harde windvlaag weer naar binnen gesleurd, waar hij op de vloer terechtkomt in een baal dikke glaswol-dekens. Niemand wil zijn wonderbaarlijke verhaal geloven. Daarom besluit de ingenieur zijn val als niet gebeurd te beschouwen.
Kan het soms zijn dat Mulisch bij het schrijven van dit verhaal geïnspireerd werd door zijn eigen psychotische ervaring rond 1950? Dat was ook een val in die diepte geweest, maar tegelijk was het een verhaal dat niemand wilde geloven, maar waar hij zelf mee verder moest leven, en bovendien telkens weer nieuwe vormen voor moest bedenken die geloofwaardig waren. Dat werden zijn romans en verhalen.