Spiegelbeelden

Pasfoto januari 1966

18 januari, 1966

Op zondag 16 januari werd patiënt opgenomen. Op maandag 17 januari hebben we het eerste contact met hem. Hij ligt dan te bed, met een vrij sterke bril op. Het is een schriele, asthene jongeman met nog een echt jongensachtig gezicht, stelt zich voor, reageert vrij adequaat en het verbale contact komt makkelijk tot stand. Hij weet te vertellen, dat hij zich goed bewust is waar de fout zit, en wat er de afgelopen dagen gepasseerd is, maar dat hij zichzelf nu weer volkomen in de hand heeft, en eigenlijk wel weer naar huis kan gaan. Als hij in de loop van de dag zijn kleding weer aan krijgt, valt weer op, hoe keurig verzorgd hij er wel uit ziet. Het pijpje in zijn mond doet studentikoos en een tikkeltje verwaand aan. Hij weet verbazend vlug contacten te leggen met de medepatiënten, kan goed luisteren, en weet in de algemene conversatie zijn steentje bij. Hij wordt door de jongere zowel als door de oudere patiënten dan ook al gauw geaccepteerd. Hij heeft een pocketboek bij zich met gedichten van Rimbaud. Als ik hem vraag waar het voor is, zegt hij dat hij aanstaande zomer na zijn eindexamen gymnasium B naar Frankrijk wil gaan zwerven, al liftend. Hij vertelt leerling te zijn van de eindexamenklas van het Ignatius College.

Ik vraag of hij mee naar mijn kamer gaat. Dit doet hij zonder enig bezwaar. Hij vertelt op verzoek ook met nogal omhalen en verbazing over wat er gebeurd is, terwijl  hij toch ondertussen probeert zoveel mogelijk een lijn in het verhaal te brengen en het – vanuit het moment als het ware – met distantie te ordenen. Het is een wonderlijke zaak. Het is allemaal net alsof het ging als in Het Proces van Kafka. Hij vertelt ongeveer een dag of 8 à 9 voor opname in de war geraakt te zijn. Af en toe is alles anders geworden, droomachtig onwezenlijk. Hij vertelt op een avond te zijn gaan schrijven, hij had daarbij een plaat opgezet: La Mer van Debussy. Toen de plaat was afgelopen, bleef de versterker aan en hoorde hij getik. Dit tikken was het symbool geworden van de tijd. En hij had de gedachte toen het eenmaal diep in de nacht was geworden dat op het moment dat hij de stekker uit het stopcontact zou trekken de tijd zou stilstaan en hij en zijn ouders die ook in huis waren, zouden overlijden. Hij heeft de stekker uit het stopcontact getrokken, merkte dat hij zelf bleef leven, ging naar beneden om te kijken hoe het met zijn ouders was, zag de slaapkamer open staan, maar durfde niet binnen te gaan uit angst zijn overleden moeder te zien. Hij schrok de volgende dag heftig toen moeder toch nog levend bleek en hem wekte.

Uit het medisch logboek van de St. Willibrordus-stichting in Heiloo.

***

Bestaat er een wezenlijk verschil tussen de bijzondere vorm van schrijven in de aanloop van en tijdens een psychose, en vergelijkbare vormen van automatisch schrijven in de literatuur? Wat is de rol van de taal bij het verbreken of het herstellen van het contact tussen de binnenwereld van de geest en de buitenwereld van de werkelijkheid? Dat zijn vragen die in mijn boek aan de orde moeten komen. Maar vooral ook de vraag wat het schrijven voor mijzelf heeft betekend bij het zoeken naar een verband van woorden voor het woordeloze dat mij ooit zelf in een psychotische ervaring is overkomen.

De menselijke taal wordt gestructureerd door simpele woordjes als ‘ik’, ‘jij’ en ‘hij’. Die kleine woorden zijn zo simpel dat we ons nauwelijks kunnen voorstellen wat er gebeurt als het brein deze woordjes door elkaar gaat halen. Wanneer ‘ik’ ‘jij’ wordt, of ‘jij’ ‘hij’. Of erger nog, wanneer ‘ik’ ‘jij’ en ‘hij’ tegelijk wordt. Toch is dat precies wat er gebeurt tijdens een psychose. De meest simpele structuurelementen van de taal worden door elkaar ge- gooid. Het brein gaat functioneren in een nieuwe structuur die op het eerste gezicht geen structuur meer heeft, maar in feite wel degelijk een vorm van orde vertoont.

In die nieuwe orde hebben de basale elementen van de ordening hun gebruikelijke posities verloren. Ze zijn op drift geraakt. De taal en daarmee het denken is in een andere werkelijkheid beland. De psychose is zoiets als een kortsluiting in het brein die ontstaat als het ik-ideaal zo hoog is gesteld, dat het in werkelijkheid onmogelijk te realiseren valt. De psychose creëert dan een nieuwe, absurde structuur voor de werkelijkheid, waarin dat ideaal wel verwezenlijkt kan worden. 

Zo’n toestand van het brein is hoogst vermoeiend. Een psychoticus put zichzelf uit. Zijn energie brandt heel snel op. De geest is voortdurend bezig orde te scheppen in iets wat ogenschijnlijk geen ordening meer heeft, in iedere geval geen normale ordening. Zo kunnen allerlei magische vormen van denken ontstaan, die ouder zijn dan het normale denken. Het is niet gezegd dat die oudere, magische denkvormen in alle gevallen op onzin berusten. In de waanzin schakelt de geest over naar een ander register van de rationaliteit.

Je zou het ook als volgt kunnen formuleren: in de psychose gaat de taal in haar uiterlijke gedaante het ‘presenteren representeren’. Dat is een mechanisme, dat kunsthistorici herkennen als het formele principe, dat eigen was aan het ontstaan van het modernisme. De beeldende kunst werd abstract, de literatuur werd een stroom van bewustzijn. Men ging niet langer verbeelden, maar béélden. Er veranderde iets wezenlijks in de wijze waarop ruimte en tijd werden opgevat. De presentatie van pure klanken en een talig woordbeeld kreeg de overhand ten koste van de traditionele representatie met zijn woordschilderingen en rijmschema’s. 

Of het nu gaat om de taal of om het beeld, in het modernisme was er sprake van een proces van objectivering en formalisering en tegelijk van een verschuiving van representatie naar presentatie. Daarmee komt een onderliggende intentie van het modernisme in beeld: de zuivering van alles wat vreemd is aan het eigen domein. Dat wil zeggen, het domein van ‘tijd & taal’ mocht niet besmet worden met elementen uit het domein van ‘beeld & ruimte’, en omgekeerd. Het modernisme was ontstaan in de periode tussen pakweg 1880 en 1920. Dat proces herhaalde zich na de Tweede Wereldoorlog in de periode van de wederopbouw, de tijd waarin Mulisch zich als schrijver ontwikkelde.

De vraag dient zich aan hoe je bij deze bijzondere vormen van schrijven nog onderscheid kunt maken tussen enerzijds de symptomen van een psychiatrisch ziektebeeld, en anderzijds bijzondere vormen van taalkundige creativiteit. De surrealisten kenden hun ‘écriture automatique’. Al eerder, in de tijd van de Romantiek, was een nieuw concept voor de dichterlijke inspiratie ontstaan. De dichter werd voortaan beschouwd als een ziener of een medium, iemand wiens creativiteit en inspiratie voortkomen uit een bron die buiten ‘het zelf’ ligt. 

Men ging geloven dat de dichter al schrijvend toegang kon krijgen tot het universele, en dat ware poëzie voortkwam uit een visionaire staat van het bewustzijn, een soort trance die de dichter in staat stelt om diepere waarheden te onthullen. Zo kon hij al schrijvend de indruk wekken van een soort etherische of geestelijke aanwezigheid, waarbij de zinnen hem ‘ontsnappen’, ondanks hemzelf, onvrijwillig en oncontroleerbaar, alsof ze een eigen leven gaan leiden buiten elke bewuste controle om. De jonge Arthur Rimbaud (1854-1891), wiens schrijftalent zich ontwikkelde op de drempel van zijn adolescentie, is daar het meest sprekende voorbeeld van. ‘Je est un autre,’ schreef Rimbaud. Is het ‘ik’ van de schrijver soms een ander? 

Mocht dat zo zijn, wat gebeurt er dan precies tijdens een proces dat ik voor het gemak ‘het psychotisch schrijven’ zal noemen? Aan welke taalkundige kenmerken is zo’n proces te herkennen? Wat is de relatie tussen de gebezigde taal en de geestestoestand van de schrijver, voorzover dit uit het geschreven valt op te maken. En dan, wat voor waanideeën kunnen er tijdens een dergelijke vorm van schrijven ontstaan? Wordt de schrijver profetisch, verlossend of alziend? Zo ja, hoe ontstaat zo’n bijzondere geestelijke toestand, voorzover dat valt op te maken uit het geschrevene? En wat gebeurt er mogelijk met de ervaring van tijd tijdens – of door toedoen van – dit soort schrijfprocessen?

Ik ben mij ervan bewust dat er een grijs gebied bestaat tussen enerzijds het ‘gewoon schrijven’ of ‘literair schrijven’ en anderzijds ‘het psychotisch schrijven’. Ook het gewone of literaire schrijven kan als een uitlaatklep dienen om zodoende innerlijke spanningen te uiten en te verwerken. Ook het schrijven als zodanig kan een bijzondere vorm van zelfexpressie zijn, waarbij de auteur in een andere mentale toestand kan geraken dan het alledaagse bewustzijn.

Aan deze nuances ga ik in mijn betoog grotendeels voorbij. Ik richt mij voornamelijk op de manier van schrijven, waarin een psychotische toestand zich gaandeweg aankondigt en zich uiteindelijk manifesteert. In mijn betoog zal ik mij beperken tot een essayistische, maar tegelijk ook multidisciplinaire benadering, waarbij ik ook verhalende en autobiografische elementen zal betrekken.

Het oeuvre van Harry Mulisch omvat een tijdspanne van zestig jaar. Dat zijn ook de jaren sinds 1950 die in mijn leven bepalend zijn geweest. Als een komeet trekt dit oeuvre  een lange staart van commentaren achter zich aan, soms verhelderend maar lang niet altijd. Dat laatste wordt wellicht mede veroorzaakt door de omstandigheid dat Mulisch zelf ook niet altijd even heldere systemen voor de wereld heeft ontworpen, of zelfs een muzikale structuur die niet alleen in een mensenleven, maar ook in de kosmos als geheel te herkenen zouden zijn. Bestaat er een beeld waarin dat alles wordt samengevat en telkens weer terugkeert? Ook die onmogelijke gedachte is in al die commentaren wel eens geopperd in verband met zijn werk. 

Op pagina 316 van zijn boek De compositie van de wereld staat een schema afgebeeld waar alles in voorkomt wat een mensenleven bepaalt: de lust, de kiemcel, de foetus, de harmonia matricis, de kinderjaren, de puberteit, de volwassenheid en het eeuwigheidsmoment van het sterven, de harmonia van de dood. Volgens E.G.H.J. Kuipers, die een diepgaand commentaar schreef op Mulisch’ werk uit de jaren vijftig, heeft dit schema de auteur gedurende zijn hele schrijversloopbaan vanachter de coulissen vergezeld. Het zou ook de samenvatting zijn van Mulisch’ chaotische openbaringsvisioenen uit 1950, waar zelfs het boek De compositie van de wereld dertig jaar later uit voort zou komen. 

Dat is een duizelingwekkende gedachte. Een psychose levert het schema voor een literair oeuvre. Kan dat? Uit eigen ervaring weet ik dat in een psychose zich iets kan aandienen als ‘een opdracht van elders’, een allesomvattend beeld dat zich vervolgens verder ontwikkelt en een leven lang meegaat. Alleen al om die reden leek het mij een uitdaging om het oeuvre van Mulisch als een spiegelbeeld te gaan zien.

Reageren is niet mogelijk.