Schrijven tegen de mainstream
Het schrijverschap van Harry Mulisch is bijzonder omdat het definitief op gang kwam na zijn psychotische periode. De ontsnapping leidde hem naar de mythe van het schrijverschap. Deze mythe is ooit kunnen ontstaan doordat een schrijver een bijzondere relatie onderhoudt met de tijd. In zijn essay Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1997) schrijft Mulisch: ‘Sommige dingen moeten twintig of dertig jaar of nog langer wachten eer zij zich met hun schaduw verenigen en de landing een feit is.’
Het geschreven woord laat je reizen door de tijd, maar ook het schrijven zelf kost vooral tijd. Dat essentiële aspect van de tijd lijkt bij een AI-programma’s afwezig omdat de tijd daarin vernietigd wordt. ChatGPT schrijft ook niet, maar spuugt woorden uit. Dat mag dan zo zijn, de ontwikkeling van het automatisch schrijven gaat nog altijd door en zelfs in een exponentiële versnelling. De nieuwe technologe zal het aureool van het schrijverschap uiteindelijk voorgoed doen verdwijnen. Mulisch zou zeggen: Daar helpt geen moedertje lief aan.
Er bestaan inmiddels al toekomstscenario waarin AI de menselijke intelligentie gaat evenaren en daarna exponentieel blijft doorgroeien. Dan kan het gebeuren dat AI zijn biologische oorsprong niet alleen verre zal overtreffen, maar uiteindelijk ook zal overgaan tot de vernietiging van elk leven, en wellicht zelf tot de zelfdestructie van het eigen intelligentie-systeem.
Wie vanuit dit soort redeneringen terugkijkt op de twintigste eeuw kan bevangen worden door het angstige vermoeden dat de Holocaust geen historisch incident is geweest, maar het ultieme symptoom van een drang naar vernietiging, die zich nu in breder opzicht openbaart in de macht die de techniek uitoefent op de mens. Door de techniek is het fenomeen ‘machine-mens’ kunnen ontstaan, een wezen dat steeds meer gaat denken in formele termen, zich uitsluitend baseert op een functionele rationaliteit en steeds minder gehinderd wordt door morele overwegingen. Hoe je het ook wend of keert, dat lijkt een proces te zijn van verval in plaats van vooruitgang.
Augustinus scheef zijn boek De Civitate Dei na de val van Rome, dat in het jaar 410 werd ingenomen door de oprukkende horde barbaren die Europa overspoelde. De gedachte was ontstaan dat het verval van Rome veroorzaakt was door de opkomst van het christendom. Om die bewering te weerleggen ontwierp Augustinus de kosmologie van de dubbele ruimte. De ruimte van de aardse stad en de ruimte van het eeuwige Jeruzalem: de Stad Gods. De tijd kreeg zo een tegentijd.
De stad van God was op aarde vermengd geraakt met de wereldse ruimte, zo beweerde Augustinus. De liefde voor God is gericht op het eeuwige Jeruzalem. De liefde voor de wereld op Babylon. Het was een strijd tussen de eeuwige vrede die in het verschiet lag, en ‘het rijk van de chaos’ dat zo kenmerkend werd getypeerd door de Babylonische spraakverwarring. Deze wereld was in ongerede geraakt en moest zich opnieuw richten op de eindtijd, het Laatste Oordeel, als alle doden zouden opstaan om geoordeeld te worden.
Voor het postuum verschenen boek De tijd zelf (2011) gebruikte Mulisch als motto het beroemde citaat van Augustinus: ‘Wat is tijd? Vraagt niemand het mij, dan weet ik het. Vraagt iemand het mij, dat weet ik het niet.’ Het verhaal van De tijd zelf bestaat uit drie delen en het tweede heeft als titel ‘Tegentijd’. Het onvoltooide verhaal had verschillende versies, en de laatste versie zou volgens Marita Mathijsen begonnen zijn met een zin waarin de ik-verteller tegelijk een hij-verteller is: ‘Mijn hoofd – schrijft hij – loopt om.’ Wederom lijkt dit een subtiele verwijzing te zijn naar de psychose, met zijn overstroming van gedachten en verstoring van het ik-besef. ‘Tijd en tegentijd ‘was ook het centrale thema geweest van Augustinus in De Civitate Dei.
De christelijke begrippen transcendentie en bovennatuur hadden alles te maken met het begrip tegentijd. In het spoor van de toenemende secularisatie is niet alleen de bovennatuur, maar ook de tegentijd inmiddels een verdwijnend begrip. Het is niet ondenkbaar dat de Kunstmatige Intelligentie een substituut gaat worden voor de de verdwijnende bovennatuur binnen het tweesteden-perspectief van Augustinus. Het heimwee naar die bovennatuur van weleer kan zich voortaan uitleven in de onbeperkte geheugenruimte van AI. Niet alleen de sciencefiction kan nu alle teugels van de verbeelding laten vieren, maar ook de New-Age-goeroes zullen de nieuwe pseudo-spirituele, ruimte van de kunstmatige Intelligentie gaan ontdekken. Voor de nieuwe gelovigen van AI kan de herontdekte bovennatuur een nieuwe thuishaven worden voor de ontheemde ziel. De tijd verdwijnt, maar de ruimte verdubbelt zich opnieuw.
Ook in de tijd van Augustinus veranderde er iets elementairs in de ervaring van de tijd. Het cyclische maakte plaats voor het lineaire. De voltooiing van de geschiedenis werd voortaan in een verre toekomst geplaatst. Die omwenteling had alles te maken met een voortschrijdend defaitisme. Het gemeenschapsideaal van het christendom heeft uiteindelijk kunnen zegevieren omdat de klassieke beschaving in een fase van verval verkeerde. De samenleving dreigde te bezwijken door machtswellust, geweld, agressie, hedonisme en het zich massaal verlustigen aan gruwelijke spektakels. De gladiatorenspelen in Rome waren bij uitstek het symptoom voor een beschaving in verval. Het was reality-tv in het kwadraat, maar dan zonder camera’s.
Dat spektakel van de gladiatorenspelen was in veel opzichten de voorloper van onze huidige spektakelmaatschappij, waarbij het ook gaat om de bevrediging van de primaire lusten en behoeften van de massa. Maar brood en spelen roepen als reactie ook een verlangen op naar mystiek en mysterie. Als het de aardse werkelijkheid te rauw wordt, ontstaat er vanzelf een onaardse ontsnappingsroute. De opkomst van AI is wellicht de laatste stap in de ontwikkeling van onze spektakelmaatschappij, en daarmee naar het definitief verdwijnen van de lineaire tijd.
De voortschrijden van de techniek is niet te keren, zoals ook het economisch leven voortraast volgens zijn eigen wetten en de levende natuur in de huidige door de mens gecreëerde constellatie onhoudbaar afstevent op een ecologische apocalyps. Ook in die zin verraadt onze hoogontwikkelde cultuur een geur van verval. De opkomst van het christendom in de late Oudheid is zo bezien te vergelijken met de huidige wereldwijde opkomst van AI. De grote revolutie, die deze technologische sprong voorwaarts teweeg zal brengen, zal ons realiteitsbegrip wellicht onomkeerbaar gaan veranderen. Niet alleen alle grenzen tussen nieuws en nepnieuws, maar uiteindelijk ook tussen waan en werkelijkheid kunnen zo gaan verdwijnen.
De psychose is dan mainstream geworden: geen ontsporing van de individuele psyche, maar een symptoom van de ineenstorting van het collectieve gezonde verstand. Daardoor zal het quasi-religieuze complotdenken, dat tijdens de pandemie van het coronavirus al even de kop opstak, een definitieve impuls kunnen krijgen, een ontwikkeling die wonderlijk genoeg vergelijkbaar is met de definitieve doorbraak van het christendom in de tijd van Augustinus. Credo quia absurdum, zei Keizer Tertullianus. De zoon van God was gestorven, beweerden de christenen. Tertullianus ging overstag omdat dit in zijn ogen letterlijk absurd was. Eenmaal begraven, was die Zoon van God zelfs herrezen uit het graf. Zoiets moest volgens Tertullianus absoluut waar zijn, omdat het onmogelijk is.
De hedendaagse complotdenkers beweren vergelijkbare dingen, maar nu met andere woorden: ‘Ik geloof in een complot omdat het een complot is’. Het irrationele wordt heilig, zoals ooit het absurde een reden werd voor geloof. In de laat-romeinse tijd ontstond er een tweede werkelijkheid, een tweede vorm van tijd ook, buiten de tijd van leven en dood. Zoals destijds voor de naderende ondergang een ontsnappingsroute werd gevonden in een vermeende bovennatuur, zo ontstaat er nu een mogelijke uitweg in het illusoire universum het complotdenken, en uiteindelijk in de illusoire wereld van AI. De collectieve waan kan niet alleen een wanhopige poging zijn om aan een sluimerend onbehagen te ontsnappen, maar ook een symptoom van een desintegratieproces in de cultuur, waar geen kruid tegen gewassen is.
Behalve dan het schrijven misschien. Want ook het schrijven kan de vorm aannemen van een tegentijd. ‘Tegen de mainstream’, kan het schrijven zelfs met een psychose gemeen hebben. Voor veel schrijvers is het schrijven een poging om te ontsnappen aan een wereld die als onleefbaar wordt ervaren. Zo ontstaat niet alleen het automatisch of psychotisch schrijven, maar ook de carrière van menig literator. Het faustisch worden van de mens – en vooral van de kunstenaar en de schrijver – werd als thema steeds belangrijker in het werk van Mulisch, naarmate hij zich verder ontwikkelde als schrijver.
Zijn gedachten hierover, en vooral zijn ideeën over het ontstaan van de machinemens, passen in een bredere context die in het volgende hoofdstuk aan bod komt. De vraag dient zich aan of Mulisch’ vroege gedachten over ‘autocratie’ en het psychotisch schrijven mede hebben geleid tot zijn ideeën over de machinemens en het psychotisch worden van de cultuur. De techniek was niet alleen het lijk van God, maar ook de oorzaak van de mechanisering van de psychose.