Deze foto laat een schilderij zien dat werd aangetroffen in de nalatenschap van mijn zus Cornelie die op 20 maart 2014 overleed. Ik schilderde het in 1976, zoals links onderin bij de signatuur is te zien: ‘Mous 1976’. Het doek heeft een behoorlijk formaat, ongeveer 100 x 120 cm. Het is geen meesterwerk, maar Cornelie was erg gesteld op dit schilderij. Ze wilde het meteen hebben toen ik het af had. Wellicht herkende zij er iets in. De symboliek van het beeld is ook niet zo moeilijk te vatten. Tenminste voor wie niet symboolblind is.
Het schilderij hing ergens op een kamer bij Cornelie thuis in Zevenaar. Toen ik de foto toegestuurd kreeg, had ik in jaren niet meer gezien. In de laatste jaren van haar leven zagen Cornelie en ik elkaar ook niet meer zo vaak. We gingen ieder ons eigen weg, eigenzinnig als we waren, en dat was zij misschien nog het meest. ‘Eigengereid’ zo noemde mijn moeder haar wel eens. In die laatste jaren was Cornelie ook het liefst alleen. Ze verdiepte zich in het boeddhisme en schreef veel brieven.
Nu ik het schilderij terugzie, komen allerlei beelden terug in mijn herinnering. Ik studeerde kunstgeschiedenis in die tijd, na twee eerdere studies die op niets waren uitgelopen. Vooral in die tijd heeft Cornelie veel voor mij betekend. Ze nam me elk jaar mee op vakantie, en hielp me als ik weer eens vastliep in mijn studie in de jaren na mijn opname in Heiloo, in de winter van 1966. Vaak denk ik nog aan de dag dat Cornelie mij toen wegbracht. De dagen voor mijn opname had zij veel met mij gepraat, in het laatste etmaal zelfs dag en nacht. Ik weet nog dat ze in huilen uitbarstte toen ze mij uiteindelijk moest achterlaten in Heiloo.
Het overlijden van Cornelie in 2014 liet een grote leegte bij mij achter, want het was een dierbare zus en bovendien een bijzondere vrouw. De eerste dagen na haar dood had ik sterk het gevoel dat ze nog altijd ‘om mij heen’ was. Maar haar dood wierp mij ook terug in mijn eigen verleden. Mijn psychose van 1966 is – hoe dan ook – een rijke ervaring geweest, maar heeft wel een lange slagschaduw over mijn leven geworpen. Ik beklaag me niet, integendeel. Maar die intense ervaring destijds heeft mijn hele denken en voelen in mijn verdere leven bepaald. Als er iemand wist wat er toen in mij omging, was Cornelie het. Er was nog zoveel wat ik haar nog had willen vragen.
Bijvoorbeeld: heeft mijn opname in 1966 mij goed wel gedaan? Was die opname eigenlijk wel nodig? Tegenwoordig zou men eerder geprobeerd hebben een en ander binnen de ambulante geestelijke gezondheidszorg weer in goede banen te leiden. Toch waren er wellicht ook goede redenen destijds om mij uit huis weg te halen. Mijn vader was ernstig ziek, hij had zes weken daar voor een beroerte gehad en zou vier maanden later overlijden. Thuisblijven was dus niet makkelijk. Bovendien zat ik voor mijn eindexamen. Het was dus redelijk om te denken dat een opname mij een tijdje van allerlei sores zou kunnen verlossen.
Tien jaar na Heiloo kwam mijn leven weer een beetje op het rechte spoor. Maar wat is het rechte spoor? Voor mij was alles nog onwerkelijk, clownesk zelfs zoals dit schilder laat zien. Ik liep nog altijd bij een psychiater die waakte over mijn ‘geestelijk evenwicht’. Maar wat betekent het om je evenwicht te bewaren, als je ooit naar de zon bent opgeklommen? Het leven daarna is dan zo’n beetje van bordkarton. Het vuur was weg.
‘Heimwee naar de zon’, dat zou een mooie titel voor dit schilderij zijn geweest. Ik hoefde het niet meer terug. Het was van Cornelie geworden en niet meer van mezelf. Ik heb het achter me gelaten, zoals je een ladder achter je weggooit zodra je omhoog bent geklommen. Na het overlijden van Cornelie is het schilderij uiteindelijk terechtgekomen in de kringloopwinkel van Zevenaar. Het is ook het laatste echte schilderij dat ik in mijn leven geschilderd heb. Ik ben ermee gestopt, maar Cornelie ging door.
Dit is mijn vader: Durk Manus Mous (1897-1966). Het is een aquarel die geschilderd is door Cornelie. Hij heeft nog lang bij mijn zus Lucie op de kamer gehangen toen ze in de laatste jaren van haar leven in het verpleeghuis in Laren verbleef. Het portret is redelijk goed getroffen, zeker wat de mond en de neus betreft. De ogen iets minder, die waren op die leeftijd ouder, vermoeider ook. Wat tekenen betreft had Cornelie waarschijnlijk meer talent dan ik. Ze schreef ook veel, maar vooral boetseren deed ze graag. In mijn tuin heb ik nog een paar keramiekbeeldjes staan, die Cornelie heeft vervaardigd: clowns en harlekijnen, maar ook trollen en kobolden.
Cornelie was een buitenbeentje, een vrouw met veel talenten, maar vooral ook met een groot hart. Ze bleef ook altijd bezorgd over mij. Zij belde altijd op gezette tijden of ze schreef vaak lange brieven. Zoals een zus van een broer kan houden, zo heeft zij van mij gehouden. Swiep, zo noemde ze mij. Eerlijk gezegd vond ik dat ook wel eens wat benauwend. Ik leefde inmiddels mijn eigen leven, sinds ik in 1974 trouwde en in 1977 naar Friesland vertrok. In 1979 heb ik haar zelfs een keer niet binnen gelaten toen zij met haar koffer voor de deur stond en ik weer eens ‘uit balans’ was en dreigde opnieuw psychotisch te worden.
Een foto uit de jaren vijftig. Ik sta met mijn vier oudere zussen voor de deur van mijn ouderlijk huis aan de Johannes van der Waalsstraat in Amsterdam. V.l.n.r. Mariet, Trees, Lucie en achter mij: Cornelie die haar verpleegstersuniform draagt. Later ging ze naar de sociale academie en ze heeft ook nog een tijdje in het leger gezeten als Milva, waar ze Rob leerde kennen. Cornelie had een vrolijk karakter, ze zong vaak, ook bij ons thuis. Green green grass of home.. . ik hoor het haar nog zingen.
Maar ze kon ook somber zijn en melancholiek, soms zelfs wat cynisch. Ze wist mensen exact in hun zwakke plek te raken. Daar was vaak ook alle reden toe want ze heeft geen gemakkelijk leven gehad. Ze had een helder verstand. In haar late leven sprak ze wel eens op een symposium en dat deed ze dan volledig uit haar hoofd. Ik was altijd jaloers op haar omdat ze zo snel kon lezen. Tot op de dag van vandaag ben ik een trage lezer. Ik lees de zinnen woord voor woord, maar zij las hele zinnen, misschien wel hele alinea’s tegelijk.
Onlangs heb ik een paar dia’s laten digitaliseren, die Cornelie eind jaren zestig en begin jaren zeventig heeft gemaakt. Dat is een periode waarvan ik haast geen foto’s heb. Het is een zwart gat in mijn verleden. Het was voor mij een hectische tijd. Ik was nog aan het bekomen van een manische fase waarna ik van de een op de andere dag weggleed in een diepe depressie. Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt, zo was het in die dagen. Cornelie begreep dat en nam me mee op vakantie. We kampeerden in een tent. Zij reed in haar kleine autootje, een Fiat 500. Door Cornelie heb ik zelf ook nog een tijd lang rijles kunnen nemen. Dat kostte toen 11 gulden per les en Cornelie betaalde dat. Zo’n dertig lessen heb ik gevolgd. Ik heb zelfs nog voor mijn rijexamen gestaan, maar mijn geestelijke toestand liet het niet meer toe om nog af te rijden. Daarna heb ik nooit meer autorijden geleerd, laat staan een poging daartoe ondernomen.
Bovenstaande foto, door Cornelie gemaakt, dateert van 1969. In 1969 nam Cornelie me mee naar Luxemburg en Trier. Het jaar daarop naar Noorwegen en Zweden. De nostalgie van de jaren zeventig moest nog komen. De eindeloze sixties waren voorgoed voorbij. Ik begon met mijn eigen leven en dat was maar goed ook. Mijn navelstreng moest nu eens eindelijk worden doorgeknipt, zei Cornelie wel eens. Dat kon dan zo zijn, maar juist Cornelie was misschien wel de laatste draad die mij innig verbond met mijn broeierige jeugd. Er kwam een tijd dat ik haar niet meer zo vaak wilde zien. Nu denk ik wel eens dat ik in al die jaren te weinig aan Cornelie heb gedacht. Ik zie nu pas hoeveel we op elkaar leken. We geloofden beiden in zoiets als ‘een bezield verband’, al was zij daar meer van overtuigd dan ik.
Cornelie en ik, juli 1970
Cornelie was niet alleen spiritueel begaafd, maar ook een beetje bijgelovig. Ik zelf ben – voor zover ik weet – niet erg bijgelovig. Of ik gelovig ben weet ik niet. Ik heb wel een vergelijkbare ontwikkeling als Cornelie doorgemaakt: van transcendentie naar immanentie, van geloof in een God daarboven naar verinnerlijking en mystiek. Evenals Cornelie denk ik dat er zoiets als paranormale verschijnselen bestaan, maar dat is iets anders dan geloof of bijgeloof. Mijn moeder was nogal bijgelovig en als het over zaken van levensgevaar of de dood ging was ze zelfs lichtelijk paranormaal begaafd.
De laatste jaren merk ik dat ik met diezelfde gave soms ook een beetje behept ben. ‘Behept’ zeg ik, en niet ‘begiftigd’, want het is niet altijd prettig om dingen te weten die je niet kunt weten. Op het moment waarop ik hoorde van het overlijden van Cornelie, gebeurden er wonderlijke dingen direct na elkaar. Het was een soort cluster van gebeurtenissen, die alleen door een uitzonderlijk toeval verklaard kan worden. De laatste jaren gebeurt me dat meer als er een bericht van overlijden van een naaste of een bekende tot mij komt.
Je zou daarbij een verband kunnen zien met het begrip ‘synchroniciteit’ van Jung. Maar je moet oppassen met het schrijven over dit soort ervaringen, want voor je het weet krijg je de lachers op je hand en denken mensen dat je een zweverig type bent die niet helemaal droog is achter zijn oren. ‘Na de moord op Kennedy in 1963 deed het gerucht de ronde dat dollarmunten, waar de beeltenis van Kennedy op stond, ongeluk brachten. Cornelie, kreeg zo’n munt in november 1965.
In de maanden daarop sloegen de rampen bij ons thuis toe. Binnen de tijdspanne van een paar maanden kreeg Lucie een ongeluk met de fiets, Trees brak haar pols, mijn vader werd getroffen door een beroerte, ik werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, mijn vader kreeg tenslotte een hartaanval en stierf kort daarop. Cornelie heeft lang geaarzeld, maar ze heeft de Kennedy-munt uiteindelijk weggegooid. Bijgeloof of niet, je moet het noodlot niet tarten.’
Zoals gezegd, Cornelie was een tikkeltje bijgelovig, net als mijn moeder dus. Het boek Spiritisme van professor Tenhaeff las ik in 1969, en ik herinner mij dat ik in die tijd ook wel samen met Cornelie met een ouijabord in de weer ben geweest om boodschappen te ontlokken aan de geesten van overledenen. We deden dat met de letters van een scrabble-spel die rond het ouijabord waren uitgespreid. Ik kan me niet meer voor de geest halen of we toen ooit een zinnige boodschap van gene zijde hebben mogen ontvangen. In de eerste maanden na het overlijden van mijn eerste vrouw heb ik nog wel eens geaarzeld om het scrabble-spel uit de kast te halen en met een omgekeerd glas op tafel contact te zoeken met het hiernamaals. Ik heb de verleiding kunnen weerstaan. Ik ben teveel een rationalist om nog in dit soort poespas te kunnen geloven. Wat niet wil zeggen dat ik ontken dat er meer is tussen hemel en aarde dan wij met ons kippenverstand kunnen bevroeden.
DE KUNST EEN SCHIP IN DE GOLVEN TE HOUDEN WORDT BEPAALD DOOR DE MATE VAN LIEFDE VAN DIEGENE DIE HAAR/ZIJN STUURWIEL BEHEERST.
Dit is een van de laatste mandala’s die Cornelie heeft geschilderd, in de zomer van 2013. Ze maakte er vele, geïnspireerd door alles wat Jung erover geschreven heeft. In de herfst van 1982 was zij een maand lang in Canada. Ze schreef mij een brief over hoe mooi de herfst was daar: ‘De Indian Summer heet dit seizoen. De Mapple Leaf verkleurt als een Talens-verfdoos in alle herfstkleuren die je maar kunt bedenken.’ In een boekenwinkel in een Toronto kocht zij de verzamelde werken van Jung. Cornelie was een beelddenker. Ze dacht in symbolen.
De blauwe vogel in haar laatste mandala verwijst naar een sprookje dat ooit werd bedacht door de symbolistische schrijver Maurice Maeterlinck. Cornelie schilderde vaak blauwe vogels. Ze verzamelde ze ook in keramiek en glas. Het verhaal gaat over zoektocht van Tyltyl en Mytyl, twee kinderen van een houthakker, die de blauwe vogel van het geluk en het raadsel van het bestaan willen opsporen. Ze worden daarbij geleid door het Licht. Ook zijn ze in het bezit van een diamant, waarmee ze de waarheid kunnen achterhalen. Zo komen ze bij de blauwe vogel in ‘Het Land van de Toekomst’. Daar leven de kinderen die nog niet geboren zijn.
Een mens leeft met de niet-levenden aan twee zijden van zijn leven. In het verleden waren de doden rond die ooit geleefd hebben. In de toekomt bevinden zich de niet-levenden die nog geboren moeten worden. Wat als de tijd een illusie is? Dan zijn de doden er nog, en wie nog geboren moet worden is al ergens aanwezig. De scheidslijnen tussen heden, verleden en toekomst berusten op een zinsbegoocheling. De doden zijn niet dood. Ze zijn ontwaakt uit het leven. Ook Cornelie was er heilig van overtuigd dat het leven slechts een droom is. Ze had ook alles gelezen van Jung die er vergelijkbare ideeën over leven en dood op nahield. Zijn carrière als psychiater was hij ooit begonnen met het bestuderen van spiritistische seances.
Cornelie in 1977
Als het waar is wat Cornelie tijdens haar leven vermoedde, dan ligt het in de rede te veronderstellen dat ze ook na haar dood alles in het werk heeft gesteld om contact te krijgen met de levenden. Helaas heb ik daar nooit iets van mogen vernemen. Misschien ligt het aan mij omdat ik hier te weinig voor open sta. Wel is het gitsreen nog gezocht naar brieven van Cornelie. Ik heb er een stuk of tien terug kunnen vinden uit de lange reeks die ze me door de jaren heen heeft toegestuurd. De laatste brief ontving ik op 30 november j.l. 2013, vlak voordat mijn boek Modernisme in Lourdes uitkwam. Dat boek heeft ze daarna met belangstelling gelezen, vooral omdat ik daarin veel aandacht had besteed aan Jung.
In die brief schreef ze niet alleen over Jung, maar ook over de Zwitserse psychiater Elisabeth Kübler-Ross die zij in de jaren tachtig een aantal malen persoonlijk heeft ontmoet en met wie – zo vertelde ze me later – ook over mij heeft gesproken. ‘Het leven is leren sterven’, dat had het levensmotto van Cornelie kunnen zijn. Ze hield intens van het leven en juist daarom kon zij heel goed luisteren naar mensen die wisten dat de dood nabij was. Het begeleiden van stervenden, dat was haar grootste talent. Ook mijn moeder, die langzaam dement werd, heeft zij jarenlang begeleid door haar in huis te nemen en naar haar te luisteren. Totdat het niet meer kon. In november 2013 schreef Cornelie:
‘Het herinnert mij aan een hele leuke tijd in mijn laatste baan, kreeg veel gelegenheid workshops te volgen in mijn taak in omgang met stervenden en de familie eromheen. Kern was steeds Elisabeth Kübler-Ross. Maar deze psychiater had vele lijnen met inspiratie en werk van Jung. Volgde ook weken met therapeuten van het Jung Instituut in Zwitserland. Ik bleek een zeer hoog intuïtieniveau te hebben uit testen door deze mensen. Vermoedelijk is dat een erfenis van mama. Ik herinner me zeer krasse uitspraken van haar. Ik heb niet veel van de Friese kant. Het schrijven misschien. Hoor graag als je boek uitkomt. Net als jij heb ik ook die schrijfkant. Altijd maar aan het schrijven….’
En dat schrijven is ze tot het laatst blijven doen. Op 2 januari 1984 schreef Cornelie mij in een brief over mijn moeder, die toen een jaar bij haar in huis was terwijl haar geheugen snel achteruitging. Het zijn woorden die ik geciteerd heb bij de uitvaart van Cornelie:
‘Weten op afstand heeft zijn eigen zwaarte, en zo heeft ieder zijn eigen weg om te gaan. Terugkijkend was het voor mij een goed jaar. We hebben zeer intens geleefd, zeer veel goedheid ondervonden. De vele tranen om een zo groot verlies getuigen van de woorden die ik nu aan het borduren ben:
leven leer mij
leven leer mij
stervenAlleen de liefde telt. Waar tijd, plaats of gisteren niet meer telt, is de eeuwigheid al begonnen.