The Circle-Game of Psychosis
In augustus 2019 werkte ik aan een verhaal voor het symposium Stranger in the city dat aan het eind van die maand in Rotterdam plaats zou vinden. Onderwerp van dit symposium was: ‘The circular relationship between alianation and psychose and the healing power of human reconnection.’ Vervreemding als oorzaak van psychose dus. Het was vreemd om daar nog eens mee bezig te zijn. Ik moest daar spreken over ‘Jihad en psychose’, een onderwerp dat mij een aar lang intensief had bezig gehouden. Die fascinatie leidde tot mijn boek Jihad of verstandsverbijstering. ‘Een boek is een huis, waar je een tijd lag in hebt gewoond.’ Dat heb ik Oek de Jong ooit horen zeggen. Dat is ook zo, maar ik woonde inmiddels in een ander huis. Ik moest spreken over vervreemding, maar dat was een onderwerp dat inmiddels voor mijzelf vreemd was geworden. Het was alsof mijzelf moest toespreken vanuit een ander deel van mezelf. Vanuit een andere tijd ook. Maar die tijd keerde terug in mijn verhaal. Het was een volle zaal daar in De Doelen, maar voor mij was hij leeg. De rest was stilte.
‘Ook voor jou heb ik nog met recht geofferd op het altaar van mijn behoud, Niet omdat ik belang had bij je dood, ditmaal net, maar omdat ik belang had juist bij je leven. Ik herken je zo goed. Jij , oude man, achter. Alle doodsformaties ben jij het leven. In de wijsheid van mijn onwetendheid heb ik je laten sterven, en weet nu waarom. Omdat jij weet wat het leven is, omdat jij weet dat men zonder het leven dood is, en omdat ik weet wat de dood is, daarom heb ik je hier laten sterven, zodat je nu onsterfelijk geworden bent: niet op dit papier, maar in het leven: in Amsterdam, in de Roeterstraat , waar je woont.’
Dat zijn woorden uit de laatste alinea van de roman Het zwarte licht (1956) van Harry Mulisch. De verteller (in casu Harry Mulisch) heeft zelf het nawoord. Al eerder in het verhaal had hij de hoofdpersoon persoonlijk toegesproken in diens droom, waarbij hij zijn dood had aangekondigd bij wijze van annunciatie van een verlossing die komen gaat. De roman zit vol christelijke symboliek. De dood is een hiernamaals omdat het verhaal van de roman een tweede leven krijgt in het ‘echte leven’ van de werkelijkheid na 1956. Zo ook is het met Mulisch zelf gesteld, want door zijn romans is hij blijven leven in de werkelijkheid waarin wij leven en dat zijn hiernamaals is. Zijn lege graf is nog altijd te zien in zijn werkkamer aan de Leidsekade 103 in Amsterdam, een ruimte die inmiddels ook virtueel te bezoeken is (zie de site De oneindige Mulisch)
In Mijn getijdenboek verwoordde Mulisch dit overleven middels je werk als volgt: ‘Ik wil dit mijn leven ieders eigendom wordt, zodat ik stilletjes door de achterdeur kan verdwijnen.’ Ook de hoofdpersoon in Het zwarte licht is stilletjes door de achterdeur verdwenen, maar is door Mulisch wel ‘levendgeschreven’. En dat zou Mulisch blijven doen totdat hij op zijn eigen graf zou staan en zijn eigen woorden boven zijn hoofd zou zwaaien, totdat hij stijf uit de stenen verrees en zou murmelen: ’Raak mij niet aan….’
Raak mij niet aan… , waar komen die woorden vandaan? Het zijn woorden van Christus: Noli me tangere…de woorden die de verrezen Christus sprak tegen Maria Magdalena. Zij was op Paasmorgen naar het graf gekomen om het lichaam van de gestorvene te zalven. Tot haar verbazing liep de dode Christus hier zomaar levend rond. Als zovelen in zijn tijd schilderde ook Titiaan dit tafereel. De Christus van Titiaan heeft een schoffel in zijn hand, omdat Magdalena hem voor een tuinman aanzag.
De aanraking van de aardse materie door de immateriële gedaante van God is een terugkerend onderwerp, niet alleen in de klassieke mythologie, maar ook in de christelijke iconografie. Je ziet het terug in de vinger van God die raakt aan de vinger van Adam in het fresco van Michelangelo in de Sixtijnse kapel. Het thema keert ook terug in de verbeelding van het Noli me tangere (Raak mij niet aan).
In de tijd van Titiaan werd de verbeelding van het bovennatuurlijke stilaan een probleem. De engel van de annunciatie werd tot in de late Middeleeuwen in de zelfde fysische ruimte afgebeeld als die waarin Maria zich bevond, zoals ook de verrezen Christus niet een ander materiële gedaante kreeg toebedeeld. In de loop van de zestiende eeuw echter wordt het domein van het bovennatuurlijke met schilderkunstige middelen afgescheiden van de materiële stervelingen. Er ontstond een duidelijke grens tussen geest en materie, natuur en bovennatuur, immanentie en transcendentie.
Volgens Salvador Dali, die zich in zijn werk intensief heeft beziggehouden met de grens tussen leven en dood, was die grenslijn door de ontdekkingen van de moderne natuurwetenschap volledig weggevaagd. Begrippen als ’transcendentie’ en ‘bovennatuurlijk’ zijn in een ander licht komen te staan, nu blijkt dat er op microniveau geen scheidslijn bestaat tussen de waarnemer en het waargenomene. De materie, zoals die door natuurkundigen in formules is vastgelegd, blijkt in werkelijkheid niet te bestaan. Maar wat is die werkelijkheid dan?
Salvador Dali was gefascineerd door de wisseling van paradigma die de kwantummechanica teweeg heeft gebracht. Geïnspireerd door Heisenbergs onzekerheidsprincipe schreef hij in 1958 zijn Anti-Materie Manifest. Zelf zei hij hierover: ‘In de surrealistische periode wilde ik de iconografie van het innerlijk en het wonderbaarlijke in kaart brengen, geïnspireerd door mijn geestelijke vader Freud. Vandaag de dag gaat mijn aandacht uit naar de uiterlijke wereld, de natuurkunde, die de wereld van de psychologie heeft overstegen.’
De grens tussen geest en materie had hem altijd al gefascineerd, maar nu zag hij verbijsterd toe hoe zijn fantasie werkelijkheid werd. Heisenberg ontdekte dat een meting altijd invloed heeft op het systeem dat gemeten wordt. Wordt bijvoorbeeld de plaats van een deeltje gemeten, dan zal hierdoor de impuls, en dus de snelheid, onzeker worden. Op microniveau bestaat er dus geen grens tussen subject en object.
Met de elementaire ontdekkingen in de wetenschap kwam de ware aard van de materie in beeld, zodanig dat een nieuw, bijna mysterieus licht werd geworpen op wat Dali de ‘psychomorfologische integratie’ noemde. Bestaat er wel zoiets als materie? Dat is de vraag, die ook in de religie en de metafysica de mens al eeuwenlang bezig houdt. Waar ligt de grens tussen geest en materie? Is er eigenlijk wel een grens? Dit soort basale vragen, die de hedendaagse natuurwetenschap opnieuw aan de orde stelt, heeft de kunst van Dali een tijdlang op een ander spoor gezet.
Het wordt ook wel zijn ‘mystiek nuclearie periode’ genoemd. Figuren uit de klassieke mythologie en de kunst van de Renaissance werden binnen een eigentijds en vervreemdend kader geplaatst, zoals zijn Rafaelesk hoofd in explosie en zijn Corpuluscaire Madonna, waarbij het hoofd of het lichaam meegesleurd lijkt te worden in een heftige turbulentie van elementaire materiedeeltjes.
Hoe zit het met die materiedeeltjes? Daaien zij rond in de tijd? Of is het draaien van al die die elementaire deeltjes soms de tijd zelf? Misschien lopen we wel in cirkels rond in het zand en komen we telkens weer onze eigen voetstappen tegen. Zoals een auteur in zijn fantasie zijn romanpersonages schept, door wie hij ook zelf mede wordt gevormd. Evenals het schrijfproces is elke schepping – ook de schepping waarin wij leven – een voortdurende kringloop van creatie en autocratie.
Mulisch dacht er vaak aan dat hij een oneindig verhaal zou schrijven over een schrijver, die een oneindig verhaal schreef over een schrijver die…. Misschien is het universum wel een droom van God, terwijl God op zijn beurt een product is van onze eigen dromen. Volgens mij heeft Mulisch die mogelijkheid niet voor onmogelijk gehouden. Het is niet ondenkbaar dat alles nog veel waanzinniger in elkaar steekt dan wij in onze meest waanzinnige dromen kunnen dromen. Misschien zal het inderdaad zoiets zijn als : ‘The circular relationship between alianation and psychose and the healing power of human reconnection.’