Mulisch en het keerpunt in een leven
‘Wie met een zucht van verlichting spreekt over ‘het verleden’, vergist zich. Het Europa van Rafael en Goethe heeft met het Europa van nu evenveel te maken als een emmer koeiemelk met de geschifte derrie, die ontstaat als er een scheut azijn in gekwakt wordt. Al hebben wij het zure water weer zo’n beetje democratisch gedestilleerd en de derrie tot welvaartsquark verwerkt, melk is het niet meer, en wij moeten oppassen dat van nu af aan niet alle wegen naar Auschwitz leiden.’
Dat schreef Harry Mulisch in in 1961 in De zaak 1949/61 over het proces van Adolf Eichmann, na een lange opsomming van de menselijke verschrikkingen die de nazi’s hadden aangericht en die in dit proces in getuigenverklaringen tot leven werden gewekt. Als ik Mulisch’ analyse van het nazisme nu teruglees, verbaas ik mij over zijn luciditeit die nog niet belast was met alle meta-discussies nadien over hoe je over Hitler kunt denken. Over de vraag bijvoorbeeld of Hitler nu demonisch was of dat het systeem van de nazi’s zijn eigen onafwendbare werking had.
In Mulisch’ woorden klinkt iets door van de geest van de tijd, het einde van de wederopbouw, waarin dit soort herinneringen aan het ultieme kwaad tot dan toe redelijk onder het tapijt was geveegd. In de jaren zestig ging dat niet langer. Er was een nieuwe generatie op het podium gekomen die dit met lede ogen aanzag. Toen Mulisch dit schreef was ik 14. Ik zat in de eerste klas van het gymnasium en zoog alles in mij op wat er in de wereld gaande was. De mythe van de absurde mens dook in de literatuur van na de oorlog op in allerlei varianten.
In Archibald Strohalm (1952) bijvoorbeeld, de debuutroman van Harry Mulisch, met een verhaal dat letterlijk verwijst naar Le mythe de Sisyphen van Albert Camus. Ouwe Opa geeft en poppenkastvoorstelling voor de toegestroomde jeugd, waar de beginselen van de christelijke godsdienst worden ingeprent. De existentialistische levensvisie werd in deze roman uitgespeeld tegenover de christelijke van ‘Ouwe Opa’.
De oorlog had het bestaan getransformeerd tot een zinloze onderneming. Wat restte was een grenzeloos cynisme. Het besef ook dat het vernis van de beschaving maar heel dun is. Dat vernis was slechts een tijdgebonden code. Of zoals Harry Mulisch het later verwoordde in Het stenen bruidsbed (1959): ‘Achter die code ligt een werkelijkheid die op de codemens lijkt als een mens op een museumharnas.’
Ik heb de eerste jaren na de oorlog niet bewust meegemaakt, maar de verwerking daarvan kreeg ik als nieuwsgierige puber wel voor de kiezen in de naoorlogse literatuur, waarin het desolate levensgevoel van het existentialisme hoogtij vierde. Als ik daar nu op terugkijk kan ik mij goed voorstellen dat men zo kort na de oorlog de gewaarwording had ontwaakt te zijn uit een boze droom. Tegelijk creëerde die gewaarwording het besef dat de afschuwelijke werkelijkheid van het nationaal-socialisme een mogelijkheid was die het moderne bewustzijn in petto had en voortaan altijd mogelijk zou zijn.
De religie hulde van oudsher de werkelijkheid in een sluier, maar toen die wegviel na de dood van God kwam het naakte bestaan als een natuurlijke waarheid bloot te liggen. In onze seculiere tijd behoort die sluier van de religie tot een verleden dat overwonnen is. Wij leven in een humane tijd met zijn gepaste scala van democratie, neoliberalisme en politiek-correct engagement. Maar het naakte bestaan als een natuurlijke waarheid ligt daaronder nog altijd bloot, klaar voor elke malloot die dat doorheeft en de helse machinerie opnieuw in werking zet.
‘Ieder mens heeft vermoedelijk zo’n keerpunt in zijn leven, het nachtelijke contractie-punt van zijn wezen; hij wordt door de nauwheid ervan heen geperst, en hervindt zich dan in de zekerheid van zichzelf, in de zekerheid van het gewone dagelijkse leven; en wanneer hij zichzelf ondertussen ongeschikt heeft gemaakt om daarin nog vervulling te vinden, hervindt hij zich in de zekerheid van een edeler innerlijk bestaan. – Gaat u rustig verder; alleen de wetenschap, die U in dit labyrint heeft geleid kan u er weer uithalen en genezen. ‘
Deze woorden van Wilhelm Reich citeert Mulisch in zijn boek Het seksuele bolwerk (1973). Hij deed dat omdat wat Reich beschrijft juist niet met Reich zelf gebeurde. Het keerpunt naar inzicht bleef bij hem uit. In plaats daarvan nam de waanwereld waarin hij gaandeweg belandde steeds vreemdere vormen aan. Voor Mulisch was zijn eigen keerpunt mogelijk zijn grote angst dat alle wegen voortaan terug naar Auschwitz zouden leiden. Wilhelm Reich was een spiegelbeeld voor hem. Dit gebeurde als een hoogbegaafd mens zijn verstand verloor. Maar was dat bij Auschwitz ook niet gebeurd?
Maar een keerpunt in het leven kan ook een plotseling hervonden bestemming zijn. Alsof een ruiter het paard weer volop de sporen geeft, nadat het paard eerst door zijn hoeven is gezakt en nu volledig op hol slaat. Het is dan een keerpunt tussen ‘het opgeschorte leven’ en de hervonden levenslust, de beslissende wending, de omslag tussen eb en vloed. Je zou het ook de peripetie in het drama kunnen noemen. Voor elk individu verloopt die omslag anders en nooit is zo’n keerpunt in algemene termen te beschrijven.
Ook Hitler had een keerpunt in zijn leven gekend. In 1916 raakte hij voor het eerst als soldaat gewond in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, waarna hij verpleegd werd in Berlijn. Daarna keerde hij terug naar het front om uiteindelijk bij een gasaanval opnieuw gewond te raken. Hij werd blind en belandde in het hospitaal van het Noord-Duitse Pasewalk.
Volgens historici zou Hitler in Pasewalk een messianistisch visioen hebben gehad dat een keerpunt vormde in zijn radicaliseringsproces. Hitler verloor zijn verstand door de ratio – los van alle moraal – op hol te laten slaan, inderdaad, als een paard dat door zijn hoeven is gezakt en nu van geen wijken meer weet. Bijna een heel volk volgde hem blindelings in deze dollemansdrift. Zoiets kon zomaar weer gebeuren. Dat was de angst van na de oorlog die Mulisch in zijn greep had gekregen.
Met De Aanslag en De Ontdekking van de Hemel liet Mulisch zien dat hij in staat was om complexe onderwerpen te benaderen en diepgaande inzichten te verschaffen. Met Siegfried wilde hij een geheel nieuwe benadering bieden om Hitler te begrijpen, en tegelijkertijd een diepgaandere reflectie op het kwaad teweegbrengen. Mulisch creëerde in Siegfried een hoofdpersoon die een beroemde schrijver was, maar tegelijk duidelijk een ironische karikatuur was van hemzelf. Hij begon een zoektocht naar een totaalbeeld van Hitler, waarbij disciplines als psychiatrie, filosofie en esthetica met elkaar in verband werden gebracht. Mulisch was vastberaden om de complexiteit van het kwaad en de figuur van Hitler te doorgronden, en gebruikte de kracht van romanfictie om deze zoektocht vorm te geven.
Siegfried verscheen in 2001 op de drempel van een nieuw millennium, toen iedereen nog bezig was om het boek van de twintigste eeuw voorgoed af te sluiten. Een nieuwe tijd leek in aantocht. In het decennium daarvoor had er nog een oorlog gewoed op de Balkan. Foto’s van uitgemergelde mannen achter prikkeldraad hadden opnieuw aan Auschwitz herinnerd. 2001 was ook het jaar waarin twee vliegtuigen de Twin Towers doorboorden, waarmee ineens een nieuw tijdperk van ‘botsende beschavingen’ was aangebroken. Die aanslagen in Amerika brachten voor veel mensen de mogelijkheid van een wereldoorlog weer in herinnering. Mulisch moet na 9/11 wellicht eens te meer aan Hitler hebben teruggedacht. Met zijn roman Siegfried wilde hij Hitler nog eenmaal tot leven wekken met alle toverkrachten die hij als romancier tot zijn beschikking had. De kracht van de romanfictie werd ingezet in een spiritistische seance.
Zo werd Mulisch’ onderzoek naar Hitler en het kwaad ook gevoed door de gebeurtenissen van zijn eigen tijd. De oorlog op de Balkan en de aanslagen op de Twin Towers hadden een wereldwijd gevoel van angst en onzekerheid teweeggebracht. Ze herinnerden aan de mogelijkheid van een nieuwe wereldoorlog en deden Mulisch wellicht nog meer terugdenken aan Hitler. In zijn zoektocht naar begrip en inzicht, besefte hij dat het verleden nooit volledig afgesloten is en dat de erfenis van het kwaad nog altijd aanwezig is in de wereld. Auschwitz zou nooit meer voorbijgaan.
Deze levenslange zoektocht naar een beter begrip van het kwaad was geen gemakkelijke weg. Het confronteerde Mulisch met de duistere kanten van de mensheid en dwong hem om moeilijke vragen te stellen. Hoe kan een ogenschijnlijk normaal persoon veranderen in een monster? Wat zijn de omstandigheden en factoren die tot zulke verschrikkelijke daden leiden? Terwijl hij diep in zijn onderzoek naar Hitler en het kwaad dook, ontdekte hij ook dat het begrijpen van het kwaad niet betekende dat men het kon rechtvaardigen of verontschuldigen.
Mulisch’ obsessie met Hitler en zijn zoektocht naar meer begrip van het kwaad maakten deel uit van zijn literaire en intellectuele missie. Hij geloofde in de kracht van literatuur om complexe onderwerpen te verkennen en diepgaande inzichten te bieden. Zijn oeuvre vormt een belangrijke bijdrage aan de discussie over de menselijke natuur, de geschiedenis en de ethische verantwoordelijkheid van elk individu. Uiteindelijk vond Mulisch in zijn zoektocht geen definitieve antwoorden, maar hij hoopte dat zijn werk een blijvende impact zou hebben op de lezers. Dat onderzoek is nog altijd niet gedateerd. Integendeel, het is hoogst actueel.
Maar wat is de literaire kwaliteit van zijn nalatenschap? Daarover zijn de meningen nog altijd verdeeld. ‘Het werk van Mullis, is niks als vullis, het werk van Reve, dat is Leven.‘ Dat was een favoriete uitspraak van Gerard Reve. Interessanter is de vraag wie Mulisch zelf eigenlijk was? Wat voor een man was hij? Hoogst intelligent en een tikkeltje ijdel, dat is zeker. Zelf wist hij dat als geen ander.
Maar was hij ook moedig? Had het leven van Mulisch wel een werkelijk keerpunt gekend? Zijn personages getuigen vaak van complexiteit en ambivalentie, waarbij ze zowel goede als slechte eigenschappen hebben. Die nuance weerspiegelt zijn literaire benadering van de complexe aard van de menselijke ervaring en het ontbreken van een duidelijke tweesprong tussen goed en kwaad. Maar stond hij zelf ooit voor een zo’n duidelijke tweesprong? Of is hij zijn leven lang op zoek geweest naar het mogelijke kwaad in zichzelf?
Stel dat Mulisch tijdens de oorlog een volwassen man was geweest, had hij net als zijn vader foute keuzes gemaakt? Of was hij in het verzet gegaan? Of anders: had hij – als zovelen in Nederland – zich vooral gericht op het overleven? Onderduiken en wegduiken, wat moest je anders doen in die waanzinnige tijd? Een onmogelijke vraag natuurlijk, maar hij bleef rondspoken in mijn hoofd.
Mulisch heeft tijdens zijn leven een grote interesse getoond in de geschiedenis en politiek, wat zou kunnen suggereren dat hij een sterk gevoel van rechtvaardigheid had en betrokkenheid zou kunnen tonen bij verzetsactiviteiten. Als een volwassen man zou hij mogelijk actief betrokken zijn geweest bij het verzet, waarbij hij zijn intellectuele vaardigheden en creativiteit zou kunnen hebben ingezet om te helpen bij het verspreiden van informatie, het vervalsen van documenten of het organiseren van verzetsacties.
Aan de andere kant moeten we ons bewust zijn van het feit dat overleven tijdens een oorlog een primaire menselijke drang is. Veel mensen hebben tijdens de oorlog gekozen voor overlevingsstrategieën in plaats van actieve betrokkenheid bij het verzet. Dit kan voortkomen uit de angst voor repercussies, het beschermen van familieleden of een gevoel van machteloosheid in het licht van de enorme uitdagingen waarmee ze werden geconfronteerd.
Het is mogelijk dat Mulisch, net als velen, zou hebben geprobeerd te overleven in plaats van actief deel te nemen aan het verzet. Maar dat zou niets afdoen aan zijn latere schrijven over de oorlog, omdat het meemaken van de oorlog en de nasleep ervan een diepgaande invloed op hem zou hebben gehad en zijn werk zou hebben beïnvloed, ongeacht zijn actieve betrokkenheid bij het verzet.