De Circle-game van taal en tijd

Zoals bij de Möbius-ring binnen en buiten moeiteloos in elkaar overgaan, zo is het wellicht ook gesteld met het universum als geheel. Wij kennen het universum door een verschijning in ons bewustzijn van beelden die wij als een getrouwe representatie van werkelijkheid ervaren. Maar hoe zitten ‘binnen’ en ‘buiten’ in elkaar verstrengeld? Wat is de link tussen bewustzijn en de werkelijkheid als geheel? Als we alleen maar onze eigen bubble kunnen  zien, dan is de kosmos dus oneindig veel groter dan wij denken dat hij is. Wij zien slechts een fragment van een veel groter geheel, dat zich uitstrekt buiten de grenzen van ruimte en tijd.

Dat vermoeden heb ik altijd al gehad. Ik weet nog goed dat ik in de vijfde klas van het gymnasium voor het eerst geconfronteerd werd met het feit, dat er in de wiskunde veel meer dimensies bestaan dan de drie die wij kennen in het dagelijks leven. Ik begon thuis met ijzerdraad een driedimensionale figuur te maken, dat je als het ware kon ‘uitklappen’ in de vierde dimensie. Zoals een triangulum (driehoek) de kleinste tweedimensionale figuur is die je uit drie lijnstukken kunt formeren, en een tetraëder (viervlak) uit vier driehoekige vlakken te maken is, zo zou – dacht ik – de hypertetraëder (vijfruimte), d.w.z.: de kleinste vierdimensionale figuur, te construeren zijn uit vijf tetraëders. Door die vijf viervlakken alvast tegen elkaar aan te monteren, zouden ze alleen maar ‘uitgeklapt’ hoeven te worden in de vierdimensionale hyperruimte.

In mijn verbeelding was een mentale doorbraak nodig om me deze operatie te kunnen voorstellen. Daarom hing ik het draadfiguur van de vijf viervlakken boven mijn bed, zodat ik het elke ochtend als eerste kon zien als ik wakker werd. Op een dag, zo dacht ik, zou ik met dit hulpmiddel in mijn verbeelding de sprong  naar de vierde dimensie kunnen maken. Zo zou ik voor mijn geestesoog kunnen aanschouwen, dat het leven veel groter is dan dat wij normaal ervaren. Groter dan de ruimte. Groter dan de tijd. Het heeft nooit zo mogen zijn. De draadfiguur heeft de tijd niet overleefd, en een paar maanden later raakte ik in een psychose. 

In Mulisch’ roman De Procedure (1998) vertelt de hoofdfiguur dat hij in zijn jonge jaren bezig is geweest met het bouwen van een model voor de vierde  dimensie. Dat deed hij niet uit ijzerdraad, zoals ik, maar door het vouwen van papier. Als de derde-dimensie-lijn topologisch samengeklapt kon worden met de twee andere, zou een vierde lijn zich in de vierde dimensie verheffen. De dwarsdoorsnede van dat model vormde een zogeheten limaçon, ook wel de slakrijn van Pascal genoemd, die volgens de verteller verwant is aan de Möbius-ring. Terwijl de Möbius-ring een unieke topologische structuur is met één rand en één vlak, vertegenwoordigt de slaklijn van Pascal een familie van krommen met verschillende vormen op basis van de parameters. 

Bericht bekijken

De Möbius-ring is vernoemd naar de Duitse wiskundige en astronoom August Ferdinand Möbius. Hij ontdekte deze speciale figuur in 1858. De Möbius-ring  is een fascinerend object in de topologie en heeft vele toepassingen, niet alleen in de wis- en natuurkunde, maar ook in mogelijke verklaringen voor het verband tussen geest en werkelijkheid. Die twee lijken verbonden te zijn op de wijze van een Möbius-ring, waarin het eindige naadloos overgaat in het oneindige. 

Voor een psychoticus geldt de metafoor van de Möbius-ring in versterkte mate. Het gegeven van ‘één zijde en één rand’ kan bij een psychoticus worden gezien als symbool voor de intrinsieke verwevenheid van gedachten en realiteit. Hun perceptie van de wereld is in hoge mate vervormd, waardoor ze voortdurend een andere ‘zijde’ lijken te ervaren dan die welke het gezonde verstand gewaar wordt. De Möbius-ring heeft ook geen duidelijk begin of einde, zoals psychotische waanepisodes vaak cyclisch van aard zijn, waarbij de psychoticus heen en weer wordt geslingerd in een voortdurende kringloop van helderheid en verwarring. 

Zo bezien is de psychose zoiets als een Circle-game van tijd en ruimte. Er is iets gaan ronddraaien wat niet zo hoort. Met dat gegeven voor ogen rijst wederom de vraag of ook een AI-programma psychotisch worden. Kan er iets gaan rondtollen in de machine, waardoor het AI-programma psychotische taal gaat uitslaan. Dat is een thema dat nog als eens voorkomt in sciencefictionverhalen. De machine slaat op hol met desastreuze gevolgen. 

In werkelijkheid zijn AI-systemen niet in staat om psychische aandoeningen te ervaren zoals mensen dat doen, omdat ze geen bewustzijn of emoties hebben. Ze simuleren menselijke taal en gedragingen op basis van algoritmen en geprogrammeerde instructies. Maar een AI-programma kan wel de indruk wekken van psychotische taal door een fout in het programmeren of door het leren van onjuiste patronen uit de gegevens waarmee het is getraind. Bijvoorbeeld, als een AI-programma getraind wordt op tekst van het internet zonder goede moderatie, kan het ongewenste taalgebruik oppikken en reproduceren. Dit kan leiden tot de productie van onsamenhangende, tegenstrijdige of zelfs verontrustende uitspraken die lijken op een psychotisch gebruik van de taal. 

Om dit te voorkomen, worden AI-systemen vaak voorzien van veiligheidsmaatregelen en moderatie-protocollen. Dit zorgt ervoor dat hun output binnen de grenzen van gepast en coherent taalgebruik blijft. Bovendien worden AI-programma’s regelmatig bijgewerkt en gecontroleerd door de ontwikkelaars om ervoor te zorgen dat ze correct functioneren en geen schadelijke content genereren. In een hypothetisch scenario waarin een AI-programma  ‘psychotisch’ zou worden, zou dit waarschijnlijk het gevolg zijn van een diepgaand defect in de algoritmes of een ernstige vervuiling van de trainingsdata. Het zou een technisch probleem zijn dat acuut opgelost moet worden, en niet zoiets als een gesimuleerde psychotische aandoening zijn.

Toen ik begon met het schrijven van dit boek, heb ik het programma ChatGPT het volgende gevraagd: ‘Schrijf een essay over de vraag of een AI-programma psychotisch kan worden of de indruk kan wekken dat het psychotische taal produceert.’ Er volgden een paar interessante alinea’s met argumenten enerzijds en anderzijds, uitmondend in een afgewogen eindoordeel. Maar toen ik door begon te vragen over dit onderwerp, sloeg onderliggende AI-programma op tilt. Telkens weer kreeg ik als antwoord: ‘Het spijt me, meer hierover kan ik verder niets mededelen.’ Of:  ‘Kies een ander onderwerp.’  

Ik vroeg me af wat dit te betekenen had. Blijkbaar had ik een code overtreden die verborgen zit in een of ander algoritme van het betreffende AI-programma. Maar hoe zit het dan als kunstmatige intelligentie taalgebruik gaat screenen op het voorkomen van psychotische symptomen in het taalgebruik? Wat is dan nog het verschil tussen de algoritmes van een machine en het kritisch vermogen van een mens? Is er dan soms ook sprake van een Circle-game? Welke onderliggende algoritmes spelen dan een rol? Is het gezonde verstand soms ook gebaseerd op een algoritme dat kan voorkomen dat men wartaal gaat uitslaan?  

In 2023 verscheen het proefschrift van de Janna de Boer, waarin zij het fenomeen hallucinaties onderzoekt vanuit een psycho-linguïstische benadering. In haar toespraak bij de  uitreiking van de KHMW-prijs voor Interdisciplinariteit, die haar voor dit proefschrift was toegekend, liet zij weten dat ze met haar onderzoek nu bezig is met het ontwikkelen van een app die op basis van het taalgebruik van mensen, die kans maken op een terugval in  een psychose, een nieuwe ‘aanval’ kan voorspellen. Haar met behulp van door AI ontwikkelde modellen liggen aan deze app ten grondslag.

Om de mate van coherentie in het taalgebruik te meten, maakt De Boer gebruik van wat zij noemt: ‘semantische ruimte-modellen’. Dat zijn modellen die horen bij een benadering binnen de computationele taalkunde, die de betekenis van woorden en zinnen modelleert door ze te vertegenwoordigen als punten in een meerdimensionale ruimte, ook wel ‘een semantische ruimte’ genoemd. 

Deze modellen maken gebruik van wiskundige technieken (zoals vectorruimte-modellen), om zo woorden en zinnen weer te geven als vectoren van numerieke waarden. In een semantische ruimte zijn woorden die vergelijkbare betekenissen hebben, in de buurt van elkaar geplaatst. Dit betekent dat de afstand tussen de vectoren, die de woorden vertegenwoordigen, een indicatie vormt voor de mate van semantische gelijkenis tussen de woorden.

In haar onderzoek combineert De Boer linguïstiek en medisch-psychiatrie met inzichten en methoden die zijn voortgekomen uit recente ontwikkelingen op het terrein van de kunstmatige intelligentie. AI-processen van taalverwerking en machine-learning hebben het mogelijk gemaakt om gesproken taal te screenen op symptomen van psychiatrische stoornissen. De afwijkende vormen van taalgebruik, die hierdoor worden veroorzaakt, zijn dan te herkennen aan afwijkingen in de structuur van de taal zoals de syntaxis, de grammatica, maar ook op vlak van de betekenis: de semantiek. 

Gebrek aan coherentie is daarbij een belangrijk symptoom. Dat gebrek kan zich manifesteren op het niveau van de woorden, maar ook tussen de zinnen, zowel in oppervlakte- als in dieptestructuren. Een afwijkend gebruik van voegwoorden als ‘want’ en ‘omdat’ kan bijvoorbeeld wijzen op storingen in het tijds- en causaliteitsbesef. Zo bezien hebben de inzichten van Chomsky uiteindelijk ook school gemaakt op het terrein van de psychiatrie.

Bij de stoornissen die De Boer onderzoekt, geeft de patiënt vaak blijk van een verminderde ‘remming’, wat resulteert in te veel ‘actieve’ woorden in wat zij ‘het mentale lexicon’ noemt. Zij gebruikt daarvoor de term ‘hyper-priming’. Dat is het fenomeen waarbij blootstelling aan één stimulus de verwerking van een volgende, gerelateerde stimulus in grotere mate beïnvloedt dan zou worden verwacht op basis van louter de herhaling van de stimulus. 

Het onderzoek van De Boer beperkt zich vooralsnog tot incoherenties in het mondelinge taalgebruik van psychiatrische patiënten met een stoornis in het spectrum van de schizofrenie. Daarbij richt zij zich niet alleen op uitingen van taal, maar ook op de hallucinaire waarneming van taal zoals ‘het horen van stemmen’. De taal van het geschreven woord komt in haar onderzoek niet aan bod. Dat is jammer, want voor de vergelijking tussen psychotische vormen van het zogeheten ‘automatisch schrijven’ en de literaire vertaling daarvan geeft haar betoog weinig concrete aanknopingspunten. 

De roman archibald strohalm zou een mooie testcase zijn geweest om eventueel onderzoeksresultaten vanuit de linguïstiek te toetsen. Overigens had Mulisch zelf niet zo’n hoge pet op van de linguïstiek. In zijn essay Soeplepelen met een vork (1971) stelde hij dat de moderne linguïstiek en het structuralisme niet alleen de spelling maar ook het schrift uit hun overwegingen hebben verbannen. Los daarvan rijst de vraag of de taalmodellen die De Boer hanteert ook de simulatie van de psychotische taal zouden kunnen herkennen die door een AI-programma worden gegenereerd. Welke algoritmes spelen dan een rol: die van de machine of die van het gezonde verstand? 

Toch werpt haar onderzoek een verrassend nieuw licht op de wijze waarop een psychose zich kan uiten in taal. Zo zou je inderdaad het eerste begin van een psychose kunnen aanwijzen door een eerste afwijking in het taalgebruik. Wat geschreven teksten betreft, is dat overigens al eerder gebeurd. In zijn tweedelige, uiterst minutieuze biografie van Nietzsche doet Curt Paul Janz een poging om exact het moment aan te wijzen in de geschriften van Nietzsche, waar de waanzin hij hem doorbrak. Rutger Kopland – zelf psychiater – heeft ooit beweerd dat hij precies de pagina kon aanwijzen in het boek Knielen op een bed violen, waar de vader van Siebelink medicijnen nodig had om uit zijn waan verlost te worden. 

Hoewel De Boer in haar proefschrift aandacht besteedt aan de temporele aspecten in het taalgebruik, zoals spreeksnelheid en pauze-patronen, gaat zij niet in op ‘het verschijnsel tijd’ als zodanig, zoals zich dat zich in de taal manifesteert. Taal en tijd zijn intrinsiek met elkaar verweven, zoals in het bewustzijn ruimte en tijd geweven zijn. De betekenis van de woorden manifesteert zich in de tijd, maar op welk moment precies? Dat gebeurt gaandeweg, maar altijd te laat. Dat wil zeggen, als de woorden al geklonken hebben of als woordbeelden al door de lezer zijn herkend. De betekenisherkenning is altijd een schaduw van het tegenwoordige. 

Maar wat is het tegenwoordige? Bestaat er wel zoiets als het tegenwoordige dat zich zou onderscheiden in het eeuwigdurende verdwijnen van het moment van voorbijgaan? Dat tegenwoordige lijkt als het eindige van de tijd intrinsiek verbonden te zijn met het oneindige ruimte van de eeuwigheid. Die presentie is de uitdrukking van een oorspronkelijk subject dat toegang heeft tot een – tot op zekere hoogte – kenbare of uit te drukken werkelijkheid. Die verbinding heeft het karakter van een Möbius-ring. Het bewustzijn is een Circle-game dat zich voortdurend herhaalt in de tijd. In het alledaagse leven wordt dat als heel gewoon ervaren, maar in een psychose wordt de rondtollende cirkel van tijd en ruimte ineens heel ongewoon. Zo ongewoon als het universum, dat het gezonde verstand als gewoon ervaart.  

Reageren is niet mogelijk.