Dagdromen in Venetië

Voor wie wil dwalen in Venetië lijkt de verwarring soms compleet. Het is me wel eens overkomen dat ik tijdens zo’n dwaaltocht hardop in mijzelf begon te praten. Tegen wie sprak ik toen? Was het mijn eigen schaduw, mijn ‘onderziel’ in het onbewuste, of was het een stem van een ander die ik hoorde in mijzelf? Was het de stem van mijn moeder misschien? Mijn ‘keelstem’ die opklinkt vanuit de diepste diepte van mijn ziel? Is het in het heden waarin ik dan dwaal, of ben ik elders in de wereld? Of ben ik dan boven de wereld? Is het hiernamaals soms al in dit leven te ervaren? 

Zo’n ogenschijnlijk absurde vraag kan opkomen tijdens het dwalen in Venetië. Zoals die vraag ook kan opkomen in het grensgebied van de waanzin. Een droomwandeling op de rand van waanzin en poëzie, waarin het hiernamaals in het hier en nu ervaren kon worden. Zoiets als de dwaaltocht van Breton en Nadja door Parijs. Maar dwalend in Venetië ben ik Breton en Nadja tegelijk. Goddelijk en tegelijk goddeloos. Sinds de tijd dat ik zelf dagenlang op de rand van een psychose door de straten van Amsterdam dwaalde, hou ik nog altijd van het dwalen door een goddeloze stad. In Amsterdam kan dat, maar bovenal in Venetië, de stad die als een warm bad als enige mijn diepste heimwee doet vergeten. Leeuwarden is hiervoor niet goddeloos genoeg. In ieder geval te klein. Ik ben geen dichter, maar soms probeer ik het wat meer poëtisch te verwoorden:

Dit weblog bestaat voor een groot deel uit een verknoping van reeds bestaande tekstfragmenten die ik eerder op mijn weblog produceerde. Alles is er al. Er is niets nieuws onder de zon. Het bewerken en combineren van reeds bestaande teksten van mijzelf is een principe dat ik een paar jaar geleden heb ontdekt. Het is zoiets als een détournement van je eigen verhalen, waardoor een ‘verhalenmachine van nieuwe verhalen’ ontstaat. In feite gebeurt op internet niets anders. Google bijvoorbeeld wil alle bibliotheken van de wereld op internet zetten. Dan is het ‘verhaal van alle verhalen’ compleet. Het combineren en verknopen kan dan pas goed beginnen. De bibilotheek van Babel komt dan tot leven. Internet is een gigantisch brein dat op het punt staat geboren te worden.

Alles wat op internet staat is een organisch gegroeid weefsel van teksten, dat uiteindelijk gereduceerd wordt tot die ene pagina die op je scherm verschijnt. Vanuit deze ene pagina kun je straks indalen in alle teksten die op een ander niveau op het web staan opgeslagen. Zo ontstaat een kunstmatig giga-geheugen dat niet alleen op vergelijkbare wijze functioneert als het brein, maar waarschijnlijk ook op vergelijkbare wijze is ontstaan. Dat wil zeggen: door een organische samenvoeging van reeds bestaande eenheden in een groter geheel van informatie.

Binnenkort ben ik weer in Venetië. Twee weken nog wel. Dat wordt dan een mooie gelegenheid om enkele locaties te bezoeken waar ook Mulisch vaak kwam. Zoals Hotel des Bains aan het Lido, Harry’s Bar, waar ook Hemingway veel placht te komen, en Caffè Florian, dat zich al meer dan driehonderd jaar aan het San Marco-plein bevindt . Probleem is wel dat al deze locaties nogal prijzig zijn. Een paar jaar geleden ben ik al eens eerder in Caffè Florian geweest. Voor twee kopjes Cappuccino ben je daar zo’n dertig Euro kwijt. Maar dan heb je ook wat. Helaas ben ik niet zo kapitaalkrachtig als Mulisch in zijn goede jaren.

Harry’s Bar in Venetië

Elk jaar ging Mulisch in de nazomer enkele weken op vakantie in Venetië, waar hij logeerde in Hotel des Bains, waar Thomas Mann Der Tod in Venedig schreef. Zijn laatste roman, waaraan Mulich begonnen was na het voltooien van Siegfried in 2001, zou aanvankelijk Het literaire offer heten. Tijdens het schrijfproces werd hij onderbroken door de aanslagen van 9/11. Hij was toen – net als ik een paar dagen later – in Venetië. Daar logeerde hij ook in augustus 2002, toen hij de titel van zijn laatste roman omdoopte in De tijd zelf. Over de tijd schreef Mulisch in De tijd zelf onder meer het volgende: ‘Als je ‘nu’ zegt, dan is ‘n’ op een bepaald moment al in het verleden, terwijl de ‘u’ nog in de toekomst is, dus allebei zijn ze nergens. ‘

Met de tijd is het wonderlijk gesteld. Als je denkt dat hij voortgaat, is hij er niet. En als je denkt dat hij er niet is, begint hij te lopen. Bij het schrijven gaat het precies zo. De tijd ontsnapt voortdurend aan je bewustzijn. Maar juist dat ontsnappen heb je nodig bij het schrijven. In Voer voor psychologen (1961) was Mulisch al op die vreemde paradox gestuit: ‘Wie bestaat, maakt niets. De schrijver moet leeg zijn, niet bestaan, zoals de schepper van hemel en aarde. (Het orgasme is het ogenblik van niet-bestaan, waarin de mens scheppend is).’ Vanuit de kunstenaar ontstaat het kunstwerk zoals uit de liefdesdaad een nieuw individu voortkomt. Het oeuvre is het nieuwe lichaam van de schrijver. Als schrijver moet je verdwijnen om opnieuw verwekt te kunnen worden in de eeuwige stilstand van de kunst. 

Als in geen andere stad verdwijnt de tijd in Venetië, waar hij tegelijk ook voor eeuwig stilstaat. De futuristen hadden geroepen: ‘Weg met Venetië!’ Zij hadden de spot gedreven met de gondels, die ze beschreven als ‘de schommels voor debielen.’ Paul Morand laat dat weten, de schrijver die zelf ook tijdens zijn leven vaak terugkeerde naar deze stad, waar hij telkens weer moest constateren dat alles hetzelfde was gebleven, op wat kleine decorwisselingen na, zoals de kleedhokjes van het Lido die met het klimmen der jaren ontelbaar zouden worden.

In zijn boek Venetiës (1971) vertelt Morand het verhaal van zijn leven aan de hand van alle bezoeken die hij ooit aan Venetië heeft gebracht. Net als Mulisch kwam hij er altijd weer terug. De stad wordt voor hem een soort plattegrond van de tijd. De tijd staat hier stil of draait in cirkels rond, wie zal het zeggen. Venetië is een labyrint, waarin alles weer terugkeert zoals het altijd geweest is. De stad voelt telkens weer als sterven en geboren worden. Morand voelt zich weduwnaar van Europa, zo laat hij weten in zijn boek. Maar Venetië vat in zijn beperkte ruimte zijn levenstijd op aarde samen… ‘zoals het gesitueerd is te midden van de leegte, tussen het vruchtwater en dat van de Styx.’

Tussen baarmoeder en graf verdwijnt de tijd, maar groeit ook het heimwee. En met het heimwee kan ook een hang ontstaan naar het gevoel en het irrationele. Venetië is een stad waar de gedachte aan de waan altijd dichtbij is. ‘Wat is het verschil’ schrijft Mulisch tussen de Doge die zegt hij de Doge is, en de Doge. Het verschil is, dat de ene in het gekkenhuis wordt gestopt, en de tweede in het Doge-paleis. En Morand: ‘Venetië is aan  de grond gelopen waar dat eigenlijk niet kan: dat was zijn talent.‘ Venetië is één grote maskerade. 

Mulisch blijkt gehecht te zijn aan de maskers en de maskerade, de fenomenen. waar Venetië om bekend staat. Juist in het verhullen, onthult zich ook iets, al is het moeilijk benoembaar. In zijn roman Hoogste tijd laat de schrijver van het toneelstuk zien hoe hij denkt over maskerades: ‘Ik spreek nu dus over maskers (het is niet helemaal ongevaarlijk om over maskers te spreken, daarom kan dit beter onder ons blijven). Alleen in de maskerade schuilt blijkbaar de vrijheid, de menselijkheid, de cultuur.’ Ook schrijven is uiteindelijk een vorm van maskerade. En zelfs de waan kan tot op zekere – en soms ook onpeilbare – hoogte ‘een gespeelde waan’ blijken te zijn. De maskerade is het spelen met de waan en de verhullingen van het irrationele. 

Maar men kan ook te veel waarde hechten aan het irrationele en het gevoel, ook al is het gevoel misschien wel het eerste criterium waaraan alle denkbeelden getoetst moeten worden. Uiteindelijk zijn er geen andere manieren van ontmaskeren dan die welke door de ratio worden gelegitimeerd. Alle andere manieren zijn – zoals Rudy Kousbroek dat ooit formuleerde -: ‘verbonden met genotsgevoelens in het maagdarmkanaal’. Dat schreef Kousbroek in 1970 in zijn boek Het avondrood der magiërs, dat een reactie was op het tien jaar daarvoor verschenen Le matin des magiciens van Pauwels en Bergier. Nogmaals, gaat deze kritiek ook op voor Mulisch? Hechtte hij niet teveel waarde aan het irrationele en het gevoel? 

De auteurs van het boek De onderkant van het tapijt (1992) legden een verband tussen Mulisch’ onconventionele inspiratiebronnen, zoals zijn fascinatie voor het oude Egypte en de attributen daarvan (sfinx, piramides), en zijn manier van schrijven. Zij constateren dat Mulisch belangstelling had voor ‘occultisme, mystiek en alchemie, maar ook voor getallensymboliek, naamsymboliek, synesthesie, synchroniciteit, paradox, vervaging van de grenzen van ruimte en tijd en persoonlijkheid en een verbondenheid met vele, zo niet alle gebeurtenissen uit de wereld en de wereldgeschiedenis.’ Wie zich zo breed in de wereld en de traditie oriënteert en bovendien zoveel ruimte laat voor het irrationele, loopt het gevaar voor charlatan te worden uitgemaakt. 

De wereld mag dan rationeel in elkaar zitten, de beschouwingen over de wijze waarop de wereld in elkaar zit, zijn dat vaak allerminst. Er wordt beweerd dat een AI-programma als ChatGPT geen onderliggend wereldbeeld heeft. Alles wordt alleen maar opgezocht, er is dus geen semantisch begrip. Was dat bij Mulisch soms ook zo? Hij zei vaak dat het schrijven een proces is dat vanzelf moet gaan. De schrijver diende volgens hem volledig te verdwijnen achter zijn tekst. Maar als je ‘als vanzelf’ gaat schrijven, krijg je dan niet ook ‘vanzelf’ zoiets als een verzameling van losse woordjes? Dat is ook precies wat ChatGPT doet.

Er zijn van Mulisch getekende schema’s bekend, die hij gebruikte voor de structuur van zijn roman. Zo vanzelf ging het schrijven voor Mulisch dus ook weer niet. Maar los daarvan, hoe verzamelde Mulisch zijn losse woordjes? Want elke zin die je schrijft moet telkens opnieuw worden opgebouwd met woorden uit het woordenboek. Hoe bedrijf je die vorm van alchemie? Hoe breng je dingen tezamen in een ander verband van tijd en ruimte? Om te beginnen kun je dan gaan sleutelen aan het alledaagse het concept van tijd en ruimte. Je kun een ander frame suggereren, waardoor de dingen die gewoon gebeuren zich anders gaan voordoen dan gewoonlijk. Sleutelen aan de tijd dus. 

In De procedure (1998) beschrijft de hoofdfiguur, wiens levensloop tal van parallellen vertoont met het leven van Mulisch, in een brief een wonderlijk moment dat hij in Venetië had beleefd. Het duurde maar even, maar hij was boven zichzelf opgetild boven zijn eigen leven en neergezet in een andere ruimte, waar alles van hem afviel en wat hij ooit had gedaan en alles wat hem ooit overkomen was, wat allemaal anders geweest had kunnen zijn: ‘Dat ik degene ben die ik ben. Mijn pure Ik, zonder verleden, zonder toekomst. Een mysterieus moment.’

Misschien was ‘het stilstaan van de tijd’ uiteindelijk waar het diepste verlangen van Mulisch naar uit ging. Die gewaarwording van een ultieme chrono-stasis kan zich ook aandienen in een psychose. Het is dan of de wereld steeds trager om zijn as draait en uiteindelijk volledig stilvalt in een leeg heelal.

En temidden van duizend mensen zit ik, bijvoorbeeld op de Piazza San Marco, – want sinds mijn vaders dood is iedere dag een afwezigheid van een V A N D A A G geworden, – ik zit er dag aan dag, ik zit er voorgoed: mijn buik vol ambrosia, de opdracht in mijn knoopsgat en boven mijn hoofd een boze droom.’

Dat schreef Mulisch in 1960 in Venetië – drie jaar na de dood van zijn vader – in het laatste hoofdstuk van Voer voor psychologen (1961). Hij dacht na over de dood. Venetië was een gepast decor daarvoor. In deze stad liet hij zijn gedachten graag de vrije loop: ‘Zoals de God het zijn van het niet-bestaan is, zo is de mens het zijn van zijn niet-bestaan – maar bij de mens is dit gemaskerd: en dit masker is het bestaan.’ Venetië biedt troost juist door zijn voortdurende maskerade, Elders citeert hij een regel van Calderon: ‘ Wonden en ogen zijn monden die nooit liegen.’

Venetië is de stad van de maskers. Zoals ook het bestaan van de mens een masker is van het niets. Zoals ook onze gezichten maskers zijn van steeds dezelfde doodskop. Hij denkt aan Dresden, want Venetië is voor hem ‘het masker van Dresden’. Het masker is geen schijn die het gezicht bedekt, maar het is de werkelijkheid zelf, de werkelijkheid die het niets bedekt. 

In Venetië wilde Mulisch sterven, zegt hij tegen zichzelf, het liefst aan de Zwarte Dood, die zich hiervandaan over Europa heeft verspreid doordat de Tataren, onder wie de pest was uitgebroken, de stad hadden bestookt met lijken. Mulisch leek geïnteresseerd in de menselijke neiging om een ‘gat’ in de tijd te creëren na de dood van God. Zo’n gedachte kan alleen in Venetië bij je opkomen. De stad van water, maskers, de dood, het niets… en het kwaad.

Reageren is niet mogelijk.