We leven in een psychotische tijd, maar is het eigenlijk wel legitiem om de psychose telkens weer als een passende metafoor te gebruiken om zo een hoognodige, nieuwe wijze van denken te propageren waarmee we de verknoopte cirkels van het antropoceen met al zijn dreigende catastrofes beter kunnen begrijpen? De psychose wordt zo een passe-partout, een wondersleutel die op alle sloten past. Zelfs op het slot van de ondergang. Dat neemt niet weg dat de metaforiek van de psychose tal van toepassingen heeft.
Een psychose is een verstoring van de bestaande orde, een breuk die kan uitmonden in het scheppen van een nieuwe ordening. De gemeenschappelijke basis van het ‘gezond verstand’ wordt in de psychose achtergelaten, waardoor het bewustzijn in een chaotische wereld terechtkomt die gekenmerkt wordt door een permanente vlucht vooruit. Er ontstaat een gevoel van voortdurende beweging, een onbeperkte vrijheid in een onbegrensde wereld van tekens, die nooit hun bestemming bereiken maar zich steeds weer verknopen met andere tekens.
Als er geen regels meer bestaan voor taal en teken, vloeit alles in elkaar over. Zo ontstaat de toestand van de extase, het uitstijgen buiten jezelf, waarna een nieuwe quasi-ordening ontstaat in de wereld van de waan. Deze beschrijving van de psychose als een gedachtevlucht die het karakter krijgt van een stroom, heeft een zekere gelijkenis met het ecologische denken van Gilles Deleuze (1925-1995).
Ik ontdekte Deleuze eind jaren tachtig, waarna ik zijn boeken ben gaan lezen. Dat is geen gemakkelijke opgave, want hij is niet bepaald een filosoof van het heldere denken. Samen met Felix Guattari schreef Deleuze al in het begin van de jaren zeventig Anti-Oedipus: Capitalism and Schizophrenia. In dat boek bekritiseren zij het traditionele psychoanalytische model dat zich richt op het oedipale complex en de repressie van verlangens. Ze introduceren daarbij het “schizo-analytische” model, waarin ze de psychose – maar vooral de schizofrenie – beschouwen als een manifestatie van een bredere maatschappelijke dynamiek.
Schizofrenie zien ze daarbij niet zozeer als een ziekte, maar vooral als een potentieel aan creatieve krachten die de gestandaardiseerde vormen van denken en leven kunnen doorbreken. Hoewel Deleuze het een en ander heeft bijgedragen aan het begrip van het fenomeen psychose, bestaan er over hem geen aanwijzingen dat hij zelf ooit psychotisch is geweest.
Het hoofdwerk van Deleuze verscheen in 1980 – in hetzelfde jaar als Mulisch’ hoofdwerk De compositie van de wereld -, met wederom Guattari als co-auteur: A Thousand Plateaus, Capitalism & Schizophrenia. Dat is bijna zeshonderd pagina’s loodzware kost. Meerder malen ben ik er aan begonnen, maar vaak ben ik ook weer gestopt. En als ik het weer ter hand nam, begon ik in het midden of helemaal achteraan. Dat is overigens ook wat de auteurs zelf aanbevelen. Er is geen begin of eind, het midden is overal. Niet zelden creëert dit boek verwarring door een radicaal andere manier van denken. Vreemde begrippen komen aan bod, het rizoom bijvoorbeeld.
Wat is precies een rizoom? Volgens Deleuze verbindt een rizoom voortdurend semiotische schakels met elkaar. Het is vergelijkbaar met een onderaardse stengel die bestaat uit grote en kleine wortels. Het rizoom is niet onderworpen aan een structureel of generatief model. Het is een metafoor die past bij een ‘decentrering’ in het denken die in het postmodernisme school zou maken.
Door de afwezigheid van een centrum of oorsprong kan alles een discours worden. Er is geen middelpunt. Geen macht. Geen vertrekpunt en geen bestemming. In tegenstelling tot het hiërarchische en gecentraliseerde denken heeft het rizomatische denken geen centrum, maar een gedecentreerde ‘non-locatie’ waardoor een oneindige uitwisseling van tekens plaats kan hebben. Voor Deleuze is het verlangen intrinsiek verweven met het rizomatische denken dat altijd beweeglijk en voortdurend productief is.
Deleuze is de filosoof van het mengen, besmetten, verknopen en koppelen. De gevolgen van de corona-pandemie waren in wezen deleuziaans van aard. Opeens werden we ons bewust van het feit dat in de wereld alles met alles te maken heeft. Het was niet de mens die vanuit zijn centrum stuurt en bestuurt, maar een ongrijpbaar virus op de grens van leven en niet-leven, dat de mensheid als een wereldwijd web van organismen kan bedreigen en besmetten.
De grens tussen het organische en het anorganische is daarmee aan het vervagen. Maar vooral ook de grens tussen subject en object. Het is niet meer de eenheid van het menselijk subject met zijn geabstraheerde concepten van de wereld, dat centraal staat. Ook dit menselijk subject wordt aangestuurd door het organische substraat van het lichaam dat bij uitstek vatbaar is voor besmetting. Wij zijn zelf natuur, net als het virus, niet meer en niet minder. Die natuur ‘natuurt’, als de natura naturans van Spinoza. Wij zij niet ‘wat’. De natuur is ook niet ‘wat’. Wij zijn ‘dat’, net als de natuur. Wij zijn deel van één en dezelfde branding van golven die onophoudelijk komen en gaan. Ook diep in onszelf, het onbewuste is geen eenduidig begrip, zoals Freud dacht, maar een voortdurende ‘veelheid’ van roerselen.
Het rizomatische denken van Deleuze verzet zich ook tegen elke vorm van autocratie en totaliserend denken. Tegenover het westerse redeneren in termen van hiërarchie, identiteit en oorsprong plaatste Deleuze de filosofie van de nomade, het verschil en het centrum-loze netwerk. Door de coronacrisis zijn we met een schok in dat centrumloze netwerk terechtgekomen. Het virus is door zijn nomadisch karakter bij uitstek een deleuziaans fenomeen.
Veel hedendaagse gedachten over de vruchtbare ‘besmetting van culturen’, het mixen van traditie en experiment, van het allochtone en autochtone zijn van oorsprong deleuziaans. Ook de meltpot van beeldcultuur en nieuwe media is een ‘rizomatisch universum’, dat een nieuw soort intelligentie vereist. En niet in de plaatst is de psychose een deleuziaanse staat van de geest.
Als je Deleuze nu herleest en opnieuw kennis neemt van zijn radicale verzet tegen het totaliserend en hiërarchisch denken, is het niet moeilijk om je daar de politieke consequenties bij voor te stellen. Die zouden volgens Deleuze ook vanzelf gaan komen. Zo niet goedschiks, dan kwaadschiks. Deleuze wist dat hij gelijk zou krijgen. De westerse structuren van de macht passen niet bij een ontwikkeling die ook in het westerse denken zelf gaande zou zijn. Bij totalitaire structuren al helemaal niet, al zou je daar nu anders over gaan denken als je even rondkijkt in de wereld. Het deleuziaanse gelijk lijkt in een pauzestand te zijn beland.
Deleuze zette Nietzsche opnieuw op de troon van de filosofie. Hij zag de grote leugen die aan ons rationele denken ten grondslag ligt, en in de recente ontwikkeling van de wetenschap zag hij een bevestiging van zijn eigen ‘rizomatische denken’. Een rizomatisch proces is van nature zeer complex. Het bestaat uit verknopingen van onvermoede verbanden die voortwoekeren in de actualiteit, zoals ook een psychoticus voortdurend bezig is betekenissen uit de echte wereld en een waanwereld met elkaar te verbinden.
De ratio is dan aan het dwalen geraakt en gaat onvermoede verknopingen aan in nieuwe lagen van teken en betekenis. Heel anders dan Jung ontwikkelde Deleuze begrippen als ‘synchroniciteit’ en ‘veelvoudigheid’ (multiplicity). Hij nam daarmee afscheid van het lineaire denken en omarmde het non-lineaire denken. Ook in de huidige wetenschap dienen zich nieuwe benaderingen aan, waarbij een permanent proces van verandering en verknoping centraal komt te staan. Of in de woorden van Deleuze:
‘De wetenschap richt zich hoe langer hoe meer op de beschrijving van feiten, in plaats van structuren. Zij stippelt lijnen en trajecten uit, zij maakt sprongen, in plaats van axioma’s op te stellen.’
Evenals Deleuze verwierp Mulisch het logische principe van ‘de uitgesloten derde’. Dat deed hij in zijn boek De compositie van de wereld (1980), waarbij hij uitging van het perspectief dat de werkelijkheid niet volledig kan worden begrepen met behulp van de binaire logica. Mulisch verwerping van het principe van ‘de uitgesloten derde’ kwam voort uit zijn diepere overtuiging dat de werkelijkheid niet strikt dualistisch is, maar gelaagd en vol paradoxen. Je zou ook kunnen zeggen, Mulisch was een ecologisch denker avant la lettre, die vanuit zijn vroege psychose uiteindelijk tot dit soort ‘irrationele inzichten’ was gekomen.
Hoewel Mulisch goed op de hoogte was van de eigentijdse filosofie, zijn er geen aanwijzingen dat zijn denken direct door Deleuze is beïnvloed. Mulisch verlangde wel altijd terug naar Venetië, de stad die met zijn labyrintische structuur in stedenbouwkundig opzicht het deleuziaanse rizoom het dichtst benadert, al wijzen Deleuze en Guattari wonderlijk genoeg niet Venetië maar Amsterdam aan als ‘de stad van het rizoom’.
Met Deleuze deelde Mulisch ook een sterke belangstelling voor de mythische figuur Oedipus. In zijn toneelstuk Oidipous Oidipous (1972) laat Mulisch Oedipus de klok uitvinden. De figuur Oedipus was voor hem de man die het eenrichtingverkeer van de tijd vermoordde door met zijn moeder naar bed te gaan. Later pakte hij het Oedipus-motief weer op zijn roman De pupil (1987). Die roman speelt zich af in 1945. De hoofdfiguur is 18 jaar, even oud als Mulisch in dat jaar was. De vader van de hoofdfiguur zit in de gevangenis en zijn moeder is vertrokken. Ook dat gegeven komt overeen met de situatie van Mulisch zelf in de jaren voorafgaande aan zijn psychotische periode in ’49-’50. Je zou deze roman dan ook kunnen lezen als een gefingeerde psychoanalytische duiding van Mulisch’ eigen adolescentie-problematiek die aan de uitbraak van zijn psychose ten grondslag lag. Maa. met die duiding gaat er iets mis.
De hoofdfiguur in de roman valt op een vermogende oude dame, Madame Sasserath. Hij wordt letterlijk ‘haar pupil’, wat voor de mannen in haar omgeving de indruk wekt dat hij uit is op haar vermogen. De oude dame is puissant rijk geworden door een zeer lucratieve uitvinding van haar inmiddels overleden echtgenoot: de veiligheidsspeld. De structuur van die speld geeft iets Möbiusiaans omdat hij zichzelf bijeenhoudt door de veerkracht van zijn gebogen structuur. Professor Möbius verschijnt aan het slot van de roman zelf ook even ten tonele, al is zijn voornaam niet August, zoals bij de echte Möbius, maar Harry, zoals bij Mulisch.
Möbiusiaans is ook de structuur van de kabelbaan die de oude dame heeft laten aanleggen naar de top van de Vesuvius. Bij de feestelijke ingebruikname van die kabelbaan gebeuren vreemde dingen, met als hoogtepunt de plotselinge verdwijning van de oude dame. Zoals ook de blinde Oedipus volgens Sofocles in Colosus plotseling van de wereld verdween. De tijd lijkt heen en weer te gaan, op weg en weer terug naar de krater van de Vesuvius, die in deze context als een oersymbool fungeert voor de moederschoot bij de geboorte.
Mulisch heeft er meerdere malen op gewezen dat precies negen maanden voor zijn geboorte een grote uitbraak van de de Vesuvius plaatsvond. In de roman De pupil schrijft hij, als de hoofdpersoon zittend in het eerste stoeltje van de kabelbaan, plotseling gewaar wordt dat Madame Sasserath!’ niet meer naast hem zit. het volgende:
‘Oog in oog met dat monsterachtig gat, die met stilte en duisternis volgestorte ruimte, waar de zon in scheen, als in een pupil, dacht ik vertwijfeld aan mijn weldoenster. ‘Madame Sasserath!’ schreeuwde ik.’
Commentatoren hebben gewezen op de fonetische gelijkenis tussen de naam Sasserath en het Franse ‘Ca sera’. Hoe dan ook, met haar raadselachtige verdwijnen verwijst Madame Sasserath naar het lot van de figuur Oedipus, die niet alleen een overwinning boekte op de tijd, maar ook op de dood omdat alles ineen schoof tot dat ene moment de van de verboden vereniging met de moeder. Mulisch’ belangstelling voor het Oedipus-motief leidde soms tot vergaande interpretaties en generalisaties. Zo beweerde Frans C. de Roover dat al het schrijven van Mulisch erop gericht was de moeder op een of andere manier te bereiken en het afscheid tussen zoon en moeder ongedaan te maken.
Mulisch’ toneelstuk Oidipous Oidipous was geënt op twee stukken van Sofocles, Koning Oedipus en Oedipus in Colonus. Het element van de herhaling stond daarbij volgens Mulisch centraal: ‘Aan de buitenkant de herhaling van de Oidipous-mythe, aan de binnenkant de eeuwige herhaling in het thema van het stuk.’ Dat thema was de terugkeer. Oidipous was voor Mulisch een omkering, een tegentijd, het teruglopen van de tijd in een eeuwigdurende cirkel: ‘De krakeling, de in zichzelf terugkerende 8, waarin de tijd door mijn constructie raakt, is het eigenlijke thema van mijn stuk – met alle consequenties van simultaan toneel en personen in meervoud.’
Ook die krakeling zou je kunnen zien als een mythische verwijzing naar de Möbius-ring. Oedipus was de mythische verbeelding van het verboden oerverlangen naar de tijdloze symbiose van de moederschoot, dat volgens psychoanalytische theorieën ook aan de basis zou liggen van de psychose. Maar als je Deleuze mag geloven is die psychoanalytische verklaring op basis van de Oedipus-mythe een verwerpelijke vorm van reductie, waar Freud zich aan bezondigd had. Een psychose zou ook niet te reduceren zijn tot de krampachtige onderdrukking van incestueuze verlangens. Er is altijd meer aan de hand, vooral als je het anders en vooral ook breder gaat zien tegen de achtergrond van de ontwikkelingsgang in een mensenleven.
Maar wie heeft uiteindelijk gelijk, Freud of Deleuze? Who shall decide when doctors disagree? Mijn verstand zegt Freud, maar mijn gevoel kiest voor Deleuze die je hoe dan ook anders naar de werkelijkheid laat kijken. Op haast bedwelmende wijze laat Deleuze je telkens weer gelaagdheden zien, uiterst complexe structuren die zichtbaar worden in de tijd of onder het oppervlak van het maaiveld, alsof je bewustzijn een boost krijgt door een overdosis drugs. Ook de psychose is zo’n dramatische gewaarwording, waardoor het leven een geheel andere wending kan krijgen, in een gedachtevlucht op een nieuw plateau.