Vlinders in Venetië
Vannacht droomde ik dat ik een vlinder was in Venetië. Ik weet niet eens of daar vlinders zijn. Krekels wel, want. die heb ik daar vorige week nog gehoord. Hoe dan ook, in mijn droom was ik daar als vlinder. Ik ben er altijd vanuit gegaan dat vlinders geen weet hebben van hun bijzondere vermogen om te vliegen waarheen zij maar willen. Wonderlijk genoeg was ik me dat vannacht wèl bewust. Sterker nog, ik was me bewust dat ik droomde. Ik wist dus dat ik eigenlijk helemaal geen vlinder was, maar een mens die droomde dat hij een vlinder was. Ik was in mijn droom getransformeerd in iets anders dat tegelijk toch ook mezelf was. Vreemd, dacht ik, als ik weet dat ik droom en dus niet écht vlieg, waarom ben ik er dan zo zeker van dat ik vlieg? Is het wel vliegen wat ik hier doe? Toch was over dat laatste was geen twijfel mogelijk. Ik bewoog mijn vleugels, steeg op, daalde neer, rustte uit op een bloem en vloog weer verder.
Alles was licht geworden. Alle zwaarte leek uit de wereld verdwenen. En terwijl ik mij verheugde op dit vlinderachtig bestaan, waarvan ik diep in mijzelf wist dat het slechts van korte duur zou zijn, dacht ik terug aan de zwaartekracht die mij straks weer in zijn greep zou krijgen. Ik vroeg me af hoe ik mij dit vlinderbestaan zou herinneren als ik weer wakker zou zijn. Zou ik ernaar terugverlangen of niet? Misschien zou ik wel blij zijn weer met beide benen op de grond te staan. En terwijl ik mijn vlindergedachten zo liet gaan, vloog ik hoger en hoger tot de wind mij meenam naar een oord, waarvan ik helaas geen beelden meer in mijn geheugen terug kan vinden.
Een ding was zeker, zo heb ik als vlinder geleerd: de natuur gaat kwistig met kleuren om. Bloemen en planten maken er helemaal een potje van. Je kunt het zo gek niet bedenken, elke oogverblindende combinatie is uitgeprobeerd. Harmonie? Ho maar! De natuur vloekt. Het is een organische janboel die groeit en bloeit en altijd maar weer de kleuren verknoeit. De evolutie tendeert naar een totale kleurenexplosie van alle denkbare dissonanten. Het kan niet anders of de Schepper moet kleurenblind zijn geweest.
Kun je alle kleuren van de wereld keurig naast elkaar plaatsen als in een doos kleurpotloden van Caran d’Ache en vervolgens van een naam te voorzien? De Eskimo heeft veertig woorden voor wit. De Arabier zestig voor bruin, maar wij moeten ons behelpen met de zeven woorden van de regenboog. Een oneindig spectrum van subtiele schakeringen, verfijnde variaties van toon, timbre, helderheid en verzadiging worden in de taal van alledag teruggebracht tot een paar simpele etiketten.
We roepen maar wat als we de zon zien ondergaan of gewoon uit het raam kijken, naar het licht dat op een schoorsteen valt. Wat het meest voor de hand ligt klopt vaak niet, en dat geldt voor het zien van kleur zelfs in hoge mate. Ongemerkt leggen we voortdurend een grauwsluier over de werkelijkheid. Alles wordt een beetje gedempt, versimpeld, in hokjes geduwd. Alleen de vlinders zien de wereld zoals hij werkelijk is. Daar worden wij aan herinnerd door de kleuren in het vlinderseizoen.
Vannacht vloog ik hoog boven Venetië dat zich opmaakte voor een nieuwe dag onder de zon. Twee vlinders vlogen daar. In de verte golven van muziek. Paganini en Bach, afgronden diepten, een giraf en een hinde. Op de dunne lippen de smaak van klaverhoning. Achter transparant cellofaan zag en proefde ik een oceaan van champagne. Maar met een schok werd ik wakker. Er zijn geen vlinders in Venetië. Maar als zelfs vlinders moeten sterven, laat ik niet mijn vreugd bederven. Ooit vlieg ik er weer.