‘Seksuele driften revolteren tegen Oedipus, maar die opstandigheid hoef je niet te verklaren vanuit angst voor Oedipus of uit zwakheid van de genitale aandrift. Lust aan de deeldriften verklaart seksuele opstandigheid. Seksueel perverse voorkeuren zijn geen reactieve fenomenen die het gevolg zijn van een reactie tegen Oedipus. Het verzet tegen Oedipus is niet wat perverse voorkeuren verklaart. De revolte vloeit voort uit wat ze zijn: alle seksualiteit is verbonden met niet te integreren genietingen die oedipale seksualiteit saboteren.’
Zo vat Paul Moyaert de kritiek samen, die Deleuze en Guattari hebben geuit op het Oedipuscomplex zoals dat door Freud is geformuleerd. Dat doet Moyaert in zijn boek Hoe schizofrenie zich redt, Deleuze en Guattari in discussie met de psychoanalyse (2019). In navolging van Deleuze en Guattari beweert Moyaart dat waanzin niet slechts wijst op wat in de geest niet werkt, kapot of beschadigd is, maar ook een bijzondere vorm van gezondheid kan inhouden. De psychoanalyse legt vooral de nadruk op wat waanzin allemaal niet kan. Zo wordt waanzin voornamelijk in negatieve termen beschreven. In plaats daarvan benadrukken Deleuze en Guattari dat waanzin een bijzondere poging kan zijn om zichzelf overeind te houden en op die wijze ook zinvolle antwoorden kan bieden op de problemen die het individu bestoken.
Daarbij introduceren Deleuze en Guattari het begrip ‘lichaam zonder organen’, een begrip dat een centrale rol speelt in hun werk, vooral in het boek Anti-Oedipus (1972). Het ‘lichaam zonder organen’ verwijst naar een toestand waarin een systeem (zoals een lichaam of een samenleving) niet langer functioneert volgens de traditionele, hiërarchische structuren. In plaats daarvan opereert het op een meer vloeibare, niet-hiërarchische manier. Het ‘lichaam zonder organen’ is een toestand waarin de delen van het systeem niet dienstbaar meer zijn aan een groter geheel, maar vrij zijn om ieder voor zich op nieuwe en creatieve manieren te functioneren.
Dit concept beschrijft dan ook een bijzondere dynamiek, waarin de delen van een machine of een lichaam zich losmaken van hun functionele logica, wat zowel gevaarlijke, anti-productieve als uiterst creatieve energie kan vrijmaken. Moyaert probeert ook een therapeutisch perspectief te bieden door in navolging van Deleuze en Guattari te onderzoeken hoe waanzin ‘gezonder’ gemaakt kan worden. Dit betekent niet dat we de waanzin moeten gaan romantiseren, maar dat we alert moeten zijn op signalen die schizofrenie boven een simpel gevecht met het leven kan uittillen.
Wat betekent dit voor deze tijd? Elke tijd geeft ruimte aan een nieuw ziektebeeld. Dat psychiatrische ziektebeelden tijdgebonden zijn is sinds Freud bekend. Zo rond 1900 werden vrouwen vaak hysterisch wat alles te maken had met de Victoriaanse onderdrukking van de seksualiteit. Hele tijdperken lijken gekenmerkt te worden door specifieke ziektebeelden.
Soms denk ik wel eens dat Adolf Hitler het ziektebeeld van de moderne tijd op perfecte wijze belichaamd heeft. Hitler werd psychotisch en stak een heel volk aan met zijn eigen geestesziekte. Het was een soort collectieve identiteitscrisis die zich ontlaadde in een waanwereld langs de geleiders van een extreme vorm van nationalisme. Er was één gek nodig die het lont in het kruitvat stak. Maar er zijn meer mensen die beweerd hebben dat onze moderne tijd iets psychotisch heeft. Louis Sass bijvoorbeeld in zijn boek Madness and Modernism (1992) en meer recentelijk Iain McGilchrist die in zijn boek The Master and his Emissary (2009) verbanden legt tussen modernisme (inclusief postmodernisme) en het ziektebeeld schizofrenie.
We leven in een extatisch heden van ‘tijdloze tijd’ en ‘plaatsloze ruimte’. Of zoals De Spaanse mediasocioloog Manuel Castells het formuleert: ’De ruimte van de stromen […] lost de tijd op doordat we de volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvinden desorganiseren en gelijktijdig maken en daarmee de samenleving in een eeuwigdurende vluchtigheid plaatsen.’ Ook de psychose heeft het karakter van een voortdurende vlucht in het domein van de vlottende tekens waarin tijd en ruimte zich transformeren tot iets anders.
De psychose is een verstoring van de bestaande orde die kan uitmonden in het scheppen van nieuwe, vreemde ordening. De gemeenschappelijke basis met zijn gedeelde kennis, gedeeld gedrag en gedeelde waarden, wordt door de psychoticus achtergelaten en zo komt het brein in een chaotische wereld terecht die gekenmerkt wordt door een permanente vlucht vooruit. Het is een bezeten wereld die soms demonische trekken kan krijgen.
Er ontstaat een gevoel van voortdurende beweging, een onbeperkte vrijheid in een onbegrensde wereld van tekens die nooit hun bestemming bereiken, maar zich steeds weer verknopen met andere tekens. Als er geen regels meer voor taal en teken bestaan, vloeit alles in elkaar over. Zo ontstaat de toestand van de extase, het uitsteken buiten jezelf, waarna een nieuwe quasi-ordening ontstaat in de wereld van de waan. De beschrijving van de psychose als een gedachtevlucht die het karakter krijgt van een stroom brengt het rizomatisch denken van Gilles Deleuze (1925-1995) in herinnering.
Ik ontdekte Deleuze eind jaren tachtig, toen ik voor het eerst over hem las in het boek van Arie Graafland: Esthetisch vertoog en ontwerp, theorie en methode van betekenisverlening in architectuur en kunst (1986). Daarna ben ik boeken van Deleuze zelf gaan lezen. Dat is geen gemakkelijke opgave, want Deleuze is geen heldere denker, om het zacht te zeggen. Samen met Felix Guattari schreef hij in het begin van de jaren zeventig Anti-Oedipus: Capitalism and Schizophrenia (1972). Maar zijn hoofdwerk verscheen in 1980 wederom met Guattari als co-auteur: A Thousand Plateaux, Capitalism & Schizophrenia (1980). Vijfhonderd pagina’s loodzware kost. Ik ben er vaak in begonnen, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik het boek nooit helemaal heb uitgelezen. Het lezen van Deleuze bezorgt je koppijn. Soms stijgt er een soort mist op in je hoofd die maar niet op wil trekken.
Ook met Louis Le Roy sprak ik wel eens over Deleuze. Niet dat Le Roy ooit iets van Deleuze gelezen had, maar hij wist wel heel veel van wortelstelsels en organische netwerkstructuren. Als hij voor het raam in zijn atelier zat, kon hij soms wel een uur lang uitweiden over de wortelstructuren die ondergronds voortwoekerden in zijn achtertuin. Le Roy was eigenlijk nog het meest geïnteresseerd in wortels en vogels. Beiden hadden voor hem iets ongrijpbaars en fascinerends.
Toen ik gastcolleges gaf op de avond-academie van Minerva hadden mijn verhalen over Deleuze altijd veel succes. Studenten wilden er alles van weten. Ik herinner me nog dat iemand eens na afloop van mijn verhaal uitriep: ‘Eindelijk een filosoof waardoor ik iets van mezelf begrijp. Zoiets heb ik hier op de kunstacademie nog nooit van iemand gehoord!’ Het rizomatische denken van Deleuze past kennelijk bij de kunst, bij het denken in beelden. Mensen, die van nature creatief zijn, begrijpen zijn ideeën vaak beter.
Zij denken met sprongen of langs grillige wegen, volgens een logica die niet logisch lijkt maar het op zijn eigen manier wel degelijk kan zijn. Het is niet de logica van de fysica, eerder de patafysica. De uitzondering is de regel en er is geen uitgeloten derde. Als A =B en B = C dan is A nog niet C. Er worden rare koppelingen gemaakt en ondergrondse paardensprongen. De lijn van de redenering waaiert voortdurend uit. Het figuurlijke is letterlijk en het letterlijke figuurlijk. Zo ontstaat uit de meest wonderlijke ordeningen een spetterend vuurwerk van gedachten dat voor even straalt aan het firmament.
Het is een gemeenplaats om te zeggen dat de grenzen tussen het gezond verstand en de waanzin vaak flinterdun zijn. Poppenkast en het werkelijke leven, waanzin en gebrek aan humor… er lopen grillige verbindingslijnen tussen de absurditeit en de logica. Hoe is de puzzel te leggen waarin dit een totaalbeeld wordt? Er is geen totaalbeeld. De puzzel is op duizenden manieren opnieuw te maken en telkens weer ontstaat er een ander beeld. We ordenen de wereld met ons verstand, maar we vragen ons nooit af of dat wel verstandig is.
De schrijver Louis Borges heeft eens op het bestaan gewezen van een ‘Chinese encyclopedie’ waarin geschreven staat dat de ‘dieren kunnen worden verdeeld in: a) die de Keizer toebehoren, b) gebalsemde, c) tamme, d) speenvarkens, e) sirenen, f) fabeldieren, g) loslopende honden, h) die in deze indeling voorkomen, i) die in het rond slaan als gekken, j) ontelbare, k) die met een fijn kameelharen penseeltje getekend zijn, l) et cetera, m) die juist een kruik gebroken hebben, n) die uit de verte op vliegen lijken’.
Ik heb me altijd verbaasd over deze exotische vorm van taxonomie. De ordening van het dierenrijk volgt hier een geheel andere logica dan de onze. Een absurde logica zo te zien, maar wie zegt dat dat inderdaad zo is. ‘Wie vond ooit door te zoeken,’ schreef Slauerhoff in zijn verhaal Larrios. ‘Ik zoek niet, maar ik vind’, zei Picasso. Die ontdekking heeft misschien wel aan de basis gelegen van de kunst van de twintigste eeuw. Het is een geaccepteerde vorm van schizofrenie, de ontdekking dat je niet gebonden bent aan strakke patronen van het verstand om de werkelijkheid te begrijpen of te verbeelden, maar dat je die werkelijkheid misschien wel veel beter begrijpt door die patronen juist los te laten en je eigen intuïtieve spoor te volgen.
Ik heb Laurens ten Cate bij de opening van een tentoonstelling ooit het volgende horen zeggen: ‘Wij doen allen wat wij moeten, omdat wij het moeten, zonder te weten waarom wij het moeten en wat er zou gebeuren als wij het niet deden.’ Je hoeft wereld niet op te vatten, zoals je haar in de logische wetten krijgt voorgeschoteld. Je kunt ook een andere leidraad volgen: het toeval, je eigen emotie, de deconstructie, de montage, de collage, het rizoom…..
Wat is een rizoom? Volgens Deleuze verbindt een rizoom voortdurend semiotische schakels met elkaar en is vergelijkbaar met een onderaardse stengel die bestaat uit grote en kleine wortels. Het rizoom is niet onderworpen aan een structureel of generatief model. Het is een metafoor die past bij de ‘decentrering’ in het denken, die in het postmodernisme school zou maken. Door de afwezigheid van een centrum of oorsprong kan alles een discours worden.
Er is geen middelpunt. Geen macht. Geen vertrekpunt en geen bestemming. In tegenstelling tot het hiërarchische en gecentraliseerde denken heeft het rizomatische denken geen centrum, maar een gedecentreerde ‘non-locatie’, waardoor een oneindige uitwisseling van tekens plaats kan hebben. Voor Deleuze is het verlangen intrinsiek verweven met het rizomatische denken, dat altijd beweeglijk en voortdurend productief is. Het rizomatische denken verzet zich tegen de macht van de staat die zichzelf representeert in theorie en ideologie.
Deleuze is de filosoof van het mengen, besmetten, verknopen en koppelen. Zijn ideeën zijn zeer omstreden. Ze worden verguisd als cryptisch en duister of bewonderd als profetisch en visionair. ‘De volgende eeuw zal deleuziaans zijn’, zei Foucault. Tegenover het westerse redeneren in termen van hiërarchie, identiteit en oorsprong plaatste Deleuze de filosofie van de nomade, het verschil en het centrum-loze netwerk. Veel hedendaagse gedachten over de vruchtbare ‘besmetting van culturen’, het mixen van traditie en experiment, van het allochtone en autochtone zijn van oorsprong deleuziaans. De meltpot van beeldcultuur en nieuwe media is een ‘rizomatisch universum’ dat een nieuw soort intelligentie vereist. De generatie Einstein denkt rizomatisch, dat wil zeggen: out of the box en ondergronds.
Als je Deleuze nu herleest en opnieuw kennis neemt van zijn radicale verzet tegen het totaliserend en hiërarchisch denken, dan is het moeilijk om je daar de politieke consequenties van voor te stellen. Toch zouden die volgens Deleuze vanzelf gaan komen. Zo niet goedschiks, dan kwaadschiks. Linksom of rechtsom, Deleuze wist dat hij vanzelf gelijk zou krijgen, want de westerse structuren van de macht passen niet bij de ontwikkeling die ook in het westerse denken zelf gaande is. Bij totalitaire structuren al helemaal niet.
Deleuze verzette tegen elke vorm van totaliserend denken, maar hij zag ook dat een gevaar school in de totalitaire verleiding van het rizoom. De hedendaagse terreur wordt gekenmerkt door de structuur van het rizoom. Deleuze zette Nietzsche opnieuw op de troon van de filosofie. Hij zag de grote leugen die aan ons rationele denken ten grondslag ligt en vreemd genoeg zag hij juist in de recente ontwikkeling van de wetenschap een bevestiging van zijn eigen ‘rizomatische denken’.
Deleuze dacht ook na over de verknoping van ruimtes, reële en virtuele ruimtes, openbaar en privé, niet alleen in de semiotiek, maar ook in de virtuele wereld van de nieuwe media. Hoe die ruimtes precies met elkaar verbonden zijn is nog altijd niet helemaal duidelijk. Het is een raadselachtige verknoping die we doorgaans heel normaal vinden. Om vat te krijgen op dit soort wonderlijke fenomenen zou een nieuwe theorie over media nodig zijn. In feite zijn er twee soorten mediatheorieën:
(1) Klassieke media theorieën, waarbij werd uitgegaan van: [Zender] > informatie/ruis > [Ontvanger], met onderscheiden begrippen en een scherpe grens tussen bewustzijn en realiteit.
En: (2) Nieuwe mediatheorieën, waarbij wordt uitgegaan van één integraal gebeuren: [ Zender <proces > ontvanger].
Dat wil zegen: van een communicatieproces dat alle deelnemende actoren voortdurend transformeert en waarbij er sprake is van een diffuse grens tussen bewustzijn en realiteit. Een schizoïde of psychotisch bewustzijn dus.
Dit soort verknopingen van betekenisruimtes zijn al eerder beschreven in de filmtheorie. Lang is gedacht dat het filmische beeld een afspiegeling was van de echte wereld. Wie een film ziet kijkt naar een scherm en dat scherm fungeert als een spiegel. Deze spiegel weerkaatst niet het licht uit de echte wereld, maar vervormt haar in de ondoorzichtige mediale barrière die eigen is aan het medium zelf (in dit geval het bewegende filmbeeld). Deze theorie is mimetisch van aard. In essentie komt deze theorie neer op een proces van representatie. Ik zie een auto door de straat rijden. Die auto heeft ooit in de echte wereld gereden en verbeeldt nu iets anders in een filmverhaal.
Deze theorie klopt niet volgens Gilles Deleuze. Het gaat bij het filmbeeld niet om de tegenstelling tussen ‘filmbeeld als spiegel van de echte wereld’ en de ‘echte wereld’, maar om de tegenstelling tussen ‘een actueel veld’ (bewustzijn) tegenover een ‘virtueel veld (bewegend filmbeeld). Tussen die twee polariteiten kunnen zich allerlei verknopingen gaan voordoen, als een film daadwerkelijk wordt vertoond. Dan voltrekken zich nieuwe processen tussen het bewegende filmbeeld en het actuele bewustzijn van de kijker. Deze nieuwe processen zijn zeer complex en rizomatisch van aard. Het zijn een soort verknopingen die voortwoekeren in de actualiteit, zoals ook een psychoticus voortdurend bezig is betekenissen uit de echte wereld en een waanwereld met elkaar te verknopen.
In aansluiting hierop introduceert Deleuze begrippen als ‘synchroniciteit’ en ‘veelvoudigheid’ (multiplicity). Hij neemt daarmee afscheid van het lineaire denken en omarmt de non-lineaire denken. Als het gaat om nieuwe media – zoals internet – zijn dergelijke non-lineaire verbanden van groot belang. Ook internet heeft in feite een psychotische structuur, omdat de informatie hier voortdurend op de vlucht is. De betekenissen komen nooit aan, maar verknopen zich voortdurend in nieuwe netwerkstructuren. De invloed van nieuwe media, zoals het internet, heeft niet alleen betrekking op een uitbreiding van het zenuwstelsel (zoals McLuhan beweerde over een elektronisch medium als televisie), maar ook op iets nieuws dat zich onttrekt aan de logica.
Internet is interactief en voortdurend online. In de actualiteit van dat mediale proces voltrekt zich een gebeuren, dat niet logisch of causaal van aard is, en dat moeilijk te benoemen is. Een tekst publiceren op internet levert telkens weer iets nieuws op door de verknopingen die zich kunnen voordien in de actualiteit. Ook in de wetenschap dienen zich nieuwe benaderingen aan, waarbij het permanente proces van verandering en verknoping centraal komt te staan. Of in de woorden van Deleuze:
‘De wetenschap richt zich hoe langer hoe meer op de beschrijving van feiten, in plaats van structuren. Zij stippelt lijnen en trajecten uit, zij maakt sprongen, in plaats van axioma’s op te stellen. De verdwijning van de boomvormige schema’s ten gunste van rizomatische bewegingen is hiervan een teken. De geleerden houden zich steeds meer bezig met bijzondere gebeurtenissen van onstoffelijke aard, en die zich effectueren in lichamen, lichaamstoestanden en onderling volledig heterogene koppelingen (vandaar interdisciplinariteit). De wetenschap zal steeds meer als gras zijn, in het midden, tussen de dingen en te midden van andere dingen, hun vlucht vergezellend.’
Kortom, zelfs de wetenschap wordt rizomatisch. Foucault had gelijk toen hij in 1970 voorspelde dat de twintigste eeuw wel eens de eeuw van Gilles Deleuze zou kunnen worden. Ook onze eeuw is deleuziaans. Het rizomatisch denken heeft de toekomst. Poetin is in wezen de belichaming van de krampachtige afweer tegen de woekering van het rizoom. Het is een achterhoedegevecht van de autocratie. Maar de wortelstructuren nemen vroeg of laat de overhand. We leven in een schizofrene tijd. Maar is dat in de afgelopen honderd jaar ooit anders geweest?