Zwart is een kleur die vaak wordt geassocieerd met mysterie, kracht en elegantie. Het is de afwezigheid van licht, wat het een oneindige en mysterieuze kwaliteit geeft. Psychologisch gezien kan zwart een beschermende kleur zijn, die een barrière vormt tussen de drager en de buitenwereld. In de mode en marketing wordt zwart vaak gebruikt om luxe, kracht en verfijning uit te stralen. Soms zijn de tijden zwart. Als ik voor mij persoonlijk aan een zwarte tijd terugdenk, zie ik het jaar 1966 voor me.
Op 8 mei 1966 overleed mijn vader. De eerste vier maanden van dat jaar verbleef ik in de Sint- Willbrordusstichting in Heiloo. Ik had stenen in de lucht gegooid en kennelijk de zon geraakt. Die zon was op drift en mijn gedachten konden vliegen. Ik zag alles, wist alles en had geen enkele twijfel meer. Die storm van de zon behoort tot een ontwikkeling die in grote lijnen zichtbaar wordt in de geestelijke klimaatsverandering die zich in de jaren zestig voltrok, het aggiornamento, de pop art, de situationisten, de ontheiliging van het heilige, de ontmythologisering van de kunst en – vreemd genoeg – de bekering van Gerard Reve, de spookrijder van dat vreemde decennium.
Als ik het medisch rapport dat in Heiloo van mij als psychiatrisch patiënt werd opgemaakt nu herlees, vind ik mezelf helemaal niet zo waanzinnig als de behandelende artsen destijds beweerden dat ik was. Mijn gedrag werd beschreven als ‘rebellerend, eigenwijs, recalcitrant, obsessief, monomaan en dwingend’, allemaal trekken in mijn karakter die pas later in mijn leven echt tot ontwikkeling kwamen. Ik was niet dat verlegen jongetje van daarvoor. Mijn gekte kwam te vroeg in de tijd, maar paste achteraf bezien wel in de geest van die tijd. Om mijn herinneringen te ordenen is geen kalender nodig, maar een weerkaart van de tijd, een patroon van grillige lijnen dat gelijke barometerstanden met elkaar verbindt, een stramien van grote oorzaken met kleine gevolgen en omgekeerd. Een stramien waarbinnen oorzaken kunnen bestaan zonder gevolg en gevolgen die geen oorzaak hebben.
We schrijven 28 juni 1966. Op de radio klinkt Paint it black van de Rolling Stones, de nieuwe nummer één op de Nederlandse hitparade. Ik zit op het hoofdkantoor van de Amro-bank in de Vijzelstraat in Amsterdam. Een vakantiebaantje. Twee weken tevoren had het bouwvak-oproer plaatsgevonden, waarbij een dode viel bij het kantoor van de Telegraaf op de Nieuwezijds. Later beek het een hartpatiënt te zijn. De dag daarvoor was Gerard Reve toegetreden tot de Rooms-katholieke Kerk. Het doopsel vond plaats in alle stilte, maar de media maakten er al gauw een hype was. Niets wist ik op dat moment van wat er die dag in Friesland gaande was. Amsterdam was immers de navel van de wereld, het magisch centrum van het heelal. ‘Halleluja Amsterdam!’, zong Ramses Shaffy.
De zogeheten ‘Telegraaf-rellen’ begonnen als een protest van bouwvakkers die meer vakantiegeld eisten. De rellen markeerden een belangrijk moment in de Nederlandse geschiedenis, omdat ze de spanningen tussen de arbeidersklasse en de autoriteiten blootlegden. Een en ander leidde tot een bredere discussie over arbeidsomstandigheden en de rol van de politie in het handhaven van de orde. Met de komst van de Provo’s, die op 10 maart daarvoor rookbommen hadden laten ontploffen bij het huwelijk van Beatrix en Claus waren the roaring sixties voorgoed van start gegaan.
Er zijn momenten in de recente geschiedenis waarin alles in een gebeurtenis lijkt samen te vallen. 1966 was het jaar van de grote schoonmaak, de wisseling van de wacht. Het oude dat te lang had bestaan verpulverde onder je ogen en het nieuwe dat te lang genegeerd was diende zich aan met brutaal geweld. Oude regenten en notabelen kwamen plotseling in de problemen.
In het westen waren dat mensen als burgemeester Van Hall, Joseph Luns en Mr. G.B J. Hiltermann. In Friesland werd de oude garde gepersonifieerd door de toenmalige hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant, Jan Piebenga, maar ook door mensen als Hendrik Algra, Fedde Schurer en E.B. Folkertsma. In Friesland was die breuk van de jaren zestig onlosmakelijk verbonden met een reeks ingrijpende ontwikkelingen zoals de modernisering van het platteland, de ondergang van het regionalisme als breed gedragen cultuurideaal, de opkomende mobiliteit en massamedia, een snel veranderende seksuele moraal en de secularisering.
Er moest radicaal gekozen worden tussen heden en verleden, tussen God of goddeloosheid. Tussen traditionele waarden of een moderne moraliteit. Voor orthodoxe christenen was dat geen makkelijke keuze. Zij voelden zich bedreigd door een vloedgolf van immoraliteit die de moderne tijd met zich mee leek te brengen, en vooral in de moderne literatuur hoogtij vierde.
Wie op zoek gaat naar de grote veranderingen die zich midden jaren zestig in Friesland voltrokken, mag over de snelle secularisering, die zich juist in die tijd voltrok, niet zwijgen. Secularisering is primair een proces geweest van ‘ontzieling’ en heeft alles met het verlies van mienskip te maken. Toen God uit Jorwerd verdween, kwam mij menig ontheemde Fries het verlangen op om weer een echte Fries te zijn die leeft in een Fryske mienskip.
De Friese identiteit heeft sinds de jaren zestig in veel opzichten de trekken aangenomen van een vaag religieus gevoel dat mensen samenbindt, terwijl de traditionele gemeenschapsbanden stilaan verdwijnen. De tegenwoordige roep om mienskip en sociale cohesie is alleen begrijpelijk in het licht van het verdwijnende religieuze besef. Het woord religie stamt af van het Latijnse woord ‘religare’ dat ‘verbinden’ betekent. Ook identiteit verbindt, zeker als de religie is weggevallen.
Het verdwijnen van het geloof gaat niet zelden gepaard met een formalisering van de geloofstellingen. Wat ooit echt en authentiek was verflauwt tot een schaduw of een schijngestalte. In feite is deze omslag van geloof naar de schaduw van een geloof een antropologisch proces dat zich voltrekt in culturen die zich in een fase van transitie bevinden.
Dat kunnen primitieve culturen zijn, maar ook agrarische en (pre)moderne culturen. Er zijn vele parallellen te trekken tussen transitieprocessen als modernisering, secularisering en globalisering. Telkens weer verdwijnt er een geloof dat de traditionele gemeenschap samenbond. En telkens weer verschijnt er een nieuw geloof dat niet zelden een flauwe afschaduwing is van het oude geloof, maar dan in een meer abstracte of formele gedaante.
Dit soort antropologische processen werden in de hoogtijdagen van de geesteswetenschap, toen de teloorgang van de religie zich aandiende uiteindelijk zorgwekkende vormen aannam, intensief bestudeerd in disciplines als de culturele antropologie en de wijsgerige antropologie, waarbij ‘het fenomeen mens’ zowel op macroniveau van primitieve culturen als het microniveau van de eigen psyche tot studieobject werd genomen. Zo dacht men dat de mythen en riten van primitieve volkeren op dezelfde wijze geanalyseerd konden worden als de dromen van de moderne stadsmens of de gedragingen van de boer in de agrarische regio. Maar de slinger van de pendule sloeg plotseling door. Voor wie het niet meer bij kon fietsen, werd alles zwart in de wereld.
De tekst van de song Paint it black van de Rolling Stones is voor velerlei uitleg vatbaar. Vaak wordt beweerd dat Mick Jagger deze tekst geschreven heeft vanuit het standpunt van depressieve man die wil dat alles in zijn leven in zwart verandert, zodat de buitenwereld geheel overeenstemt met zijn eigen sombere gemoedsstemming. Het zou over de dood gaan, een eclips, een totale verduistering van de zon. Maar zeker is dat niet. Zeker is dat er iets dood ging in de jaren zestig. Het oude maakte plaats voor iets nieuws. Maar wat was de winst en wat het verlies?