Toeval is fictie
Na de moord op Kennedy in 1963 deed het gerucht de ronde dat dollarmunten, waar de beeltenis van Kennedy op stond, ongeluk brachten. Cornelie, een oudere zus van mij, kreeg zo’n munt in november 1965. In de maanden daarop sloegen de rampen bij ons thuis toe. Binnen de tijdspanne van een paar maanden kreeg een andere zus van mij een ongeluk met de fiets, weer een andere brak haar pols, mijn vader werd getroffen door een beroerte, ik werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, mijn vader kreeg tenslotte een hartaanval en stierf kort daarop. Cornelie heeft lang geaarzeld, maar ze heeft de Kennedy-munt uiteindelijk weggegooid. Bijgeloof of niet, je moet het noodlot niet tarten.
In zijn boek De zin van het toeval geeft de wetenschapsfilosoof Ilja Maso een aantal frappante voorbeelden van wat hij noemt ’serialiteit’. Dat fenomeen behelst een opeenvolging van onwaarschijnlijke gebeurtenissen die door gezond verstand noch wetenschap te verklaren zijn. Zo is het geval bekend van een trein die op 24 augustus 1984 vertrok van het station van Miami naar New York en achtereenvolgens een vrouw schepte met dodelijk gevolg, 25 kilometer verderop op een vrachtwagen botste die total loss werd achtergelaten, vervolgens – nadat het onthutste treinpersoneel vervangen was – een andere trein raakte, waarbij meer dan twintig gewonden vielen. Om tenslotte met een nieuwe machinist aan boord, op dezelfde route nog eens frontaal op een auto te knallen. Zoveel onheil op één traject kan geen toeval zijn denk je dan. Maar tussen de rails zijn Gods wegen kennelijk duister en ondoorgrondelijk.
Behoudens bovengenoemde reeks van calamiteiten in het jaar 1966 heb ik nooit meer een ervaring van serialiteit gehad. Gebeurtenissen kunnen om allerlei redenen toevallig worden genoemd. Iemand verschijnt niet op een afspraak, of juist wel, maar hij is een dag te vroeg. Je hebt een afspraak met twee mensen tegelijk en die vergeten de afspraak beiden, onafhankelijk van elkaar. Of nog onwaarschijnlijker: twee mensen komen opeens zomaar opdagen in de veronderstelling dat ze een afspraak met jou hebben, terwijl dat in beide gevallen niet het geval is. Mijn vader is het ooit overkomen dat hij zich versliep en daardoor de trein van Amsterdam naar Maastricht miste. Toen hij twee uur later alsnog in de trein zat, kwam zijn collega – die zich ook verslapen had – precies tegenover hem zitten.
Ik zelf heb ooit eens mijn portemonnee verloren in een bus. Gelukkig had ik mijn strippenkaart in het zakje van overhemd gestopt zodat ik wel weer terug kon reizen. Toen ik op dezelfde bank ging zitten als op de heenreis, zag ik dat mijn portemonnee in een spleet tussen de bank zat. Een andere herinnering. Bij een bezoek aan Rotterdam raakte ik mijn portemonnee kwijt – helaas gebeurt mij dat wel meer. Toen ik op het station in paniek de rampzalige gevolgen van deze gebeurtenis in ogenschouw nam, stapte Michaël Zeeman uit de trein. Hij zag de ontreddering waarin ik me bevond, leende mij acuut een briefje van honderd en snelde weg in de menigte.
Nog een herinnering. Midden jaren zeventig maakte Nederland kennis met het fenomeen Uri Geller. Er was een speciale live televisie uitzending, waar het experiment werd uitgeprobeerd om oude horloges weer aan de praat te krijgen. Ik had een oud horloge van mijn vader en die ging opeens weer lopen, wat niet zo verwonderlijk is. Veel oude horloges gaan weer lopen als je ze na jaren oppakt. Wonderlijker was het volgende experiment, waarbij Uri Geller de kijkers vroeg een lepel uit de kast te halen en deze goed vast te pakken, om daarna – net als hij – geconcentreerd te ‘denken’ dat de lepel zich krom zou trekken. Ik concentreerde mij, maar er gebeurde niets.
Het experiment werd herhaald en u zult het geloven of niet, maar op het toppunt van mijn concentratie, zakte ik opeens door mijn stoel. Deze stoel was nog geen jaar oud. Het was weliswaar geen topkwaliteit, maar het was en nieuwe stoel geweest toen ik hem kocht. De zitting was compleet losgescheurd van de stalen buis waaraan hij vast zat. Je zou het toeval kunnen noemen, of misschien een ontlading van geestelijke energie. Komen dit soort fenomenen voort uit een soort collectief onderbewustzijn, zoals Jung dacht, of wijzen ze misschien op een onderliggend stramien dat de materie verbindt met de psyche? Je zou ze ook als een bewijs kunnen zien van de theorie dat alles wat een mens doet verbonden is met een groter energieveld. Hoe het ook zij, ik heb het nooit kunnen verklaren.
Een laatste voorbeeld. Beeldend kunstenaar Henk van Gerner, die drie jaar geleden overleed, vroeg mij ooit een tekst te schrijven over zijn werk. Hij vertelde mij dat hij sterk geïnteresseerd was in de filosoof Hans Vaihinger , een neokantiaans Duits filosoof die ook wel de ‘filosoof van het fictionalisme’ wordt genoemd. Hij ging er vanuit dat alles wat de geest ter verklaring van de wereld bedenkt in feite verzinsels (ficties) zijn. Maar die ficties zijn wel broodnodig. Zonder ficties kunnen we niet leven. Ik had nog nooit eerder van deze man gehoord, maar ik werd terstond bevangen door een grote nieuwsgierigheid naar hem. Henk vertelde mij dat hij al jaren op zoek was naar het hoofdwerk van Vaihinger – Philosophie des Als-Ob (1911) – dat volgens hem in geen enkele Nederlandse bibliotheek te vinden was, zelfs niet in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Ik kwam in die tijd – het was midden jaren tachtig – vaak bij boekhandel De Tille in Leeuwarden. Ze hadden daar de bovenverdieping net omgebouwd tot een antiquariaat waar je soms de raarste boeken kon vinden. In het weekend dat ik met de tekst over het werk van deze kunstenaar aan de slag zou, ging ik eerst naar De Tille. Ik liep naar boven naar het antiquariaat en – door een onbekende drang gedreven – stapte ik op een kast af, waar ik op de bovenste plank een boek zag met een fraaie leren band op octavo-formaat met gouden letters op de rug. Ik trok het eruit en zag opeens dat de titel me bekend voorkwam. Het was een exemplaar van Philosophie des Als-Ob van Vaihinger. Ik heb het gekocht en Henk vervolgens heel gelukkig gemaakt.
Soms lijkt in het toeval een soort predestinatie schuil te gaan. Neem een boek uit de kast en lees! Je kunt dan de raarste dingen beleven. Ik loop naar mijn boekenkast en zoek naar een boek dat ik nu – op dit moment – wil inzien. Het is een boek van Arthur Koestler, genaamd De wortels van het toeval. Ik sla het open en lees het volgende:
‘Eddington heeft dit samengevat in zijn epigram: ‘De stof van de wereld is geestesstof’. De harde tastbare verschijning van de dingen bestaat alleen in onze middelmatige grote wereld, gemeten in ponden en meters, waarop onze zintuigen zijn afgestemd. Zowel op kosmische als op subatomaire schaal blijkt deze intieme, tastbare verhouding een illusie te zijn.’
En opeens snap ik het allemaal. Toeval bestaat niet. Of beter gezegd, toeval ontstaat door het leggen van verbanden in de geest. Dit verhaal is ook niet toevallig ontstaan, maar door verbanden te leggen tussen allerlei verslagen van toevallige gebeurtenissen. De geest maakt de wereld en niet andersom. Niet alleen onze zintuigen, maar ook ons verstand is afgestemd op de toevallige schaal van deze tastbare wereld. Vaihinger had gelijk. Welke verklaring we ook voor de wereld bedenken, we doen maar alsof. Echt snappen zullen we het nooit. We leggen verbanden en zeggen dan dat we het snappen. Elke verklaring is uiteindelijk een fictie. En zonder fictie kunnen we niet leven. De ware werkelijkheid bestaat niet. Er zijn altijd raakvlakken met fictie. So what, it’s summer in the city. Hoewel…