‘Er bestaat een betekenis van heilig waarin de nevenschikking met het profane en de polariteit ermee opgeheven is. Het heilige in religie en cultuur krijgt een transcendente zin en daarom een zin die tegelijk voor het profane in cultuur en maatschappij kan gelden. Het heilige houdt dan op pure intentie te zijn, een wil tot een heiligheid die zich tegenover de wereld van het profane bevindt. Het is nu heiligheid die nog in geen van beide sferen werkelijkheid is en daardoor in staat is die beide sferen te verlossen. Het heilige heet nu daad Gods, openbaring in tegenstelling tot religie, tot cultuur, tot kerk en tot maatschappij. Heilig zijn betekent in die spanning te leven, in de religie boven de religie en in de cultuur boven de cultuur, dat wil zeggen, de profane vormen met het gehalte van het heilige te vervullen en het gehalte van het heilige uit te drukken in de profane gestalte. ’
Dat zijn woorden van de theoloog Paul Tillich. Het woord heilig is niet heilig meer, letterlijk en figuurlijk. Als het heilige uit het leven verdwijnt, ontstaan er nieuwe vormen van heiligheid in de intensiteit van het leven zelf. Dat wil zeggen: in de ultieme daad, de terreurdaad, daden die het leven direct verbinden met de dood en het sterven. Het heimwee naar het heilige keert zich dan om naar een verlangen naar het sublieme. En de dood is het meest sublieme wat het leven te bieden heeft.
Maar ook het sterven zelf is aan verandering onderhevig. De ars moriendi – de kunst van het sterven – is een vergeten kunst aan het worden. We hebben het leven zelf heilig verklaard en alles is er tegenwoordig op gericht om dit biologisch leven te verlengen. Maar de vergrijzing maakt de medische zorg die daarvoor nodig is uiteindelijk onbetaalbaar. De bakens moeten dus worden verzet. We moeten weer leren te sterven, omdat de het in standhouden van leven onbetaalbaar wordt.
Op het eerste gezicht is er in deze redenering geen speld tussen te krijgen. En toch klopt er iets niet. Wie dit beweert baseert zich op een instrumentele redenering, terwijl voor een waarlijke herleving van de ars moriendi veel meer nodig is. Aan de kunst van het sterven gaat een visie op leven en dood vooraf. En juist daar schort het hem aan tegenwoordig. De hedendaagse medische biopolitiek overwin je niet met een verlichte vorm van ’thanato-politiek’, maar alleen door een nieuwe metafysica.
Na de dood van God is die nieuwe metafysica er nooit gekomen. Anders gezegd, het ontstaan van de hedendaagse medische biopolitiek houdt rechtstreeks verband met het vacuüm dat na de dood van God is ontstaan. Je zou zeggen: het heilige is uit het leven verdwenen. Maar het tegendeel is waar. Het leven zelf is heilig verklaard. Voor wie de ars moriendi in ere wil herstellen, heeft dus een grondiger analyse nodig. Dat moet een analyse zijn die zich niet alleen richt op het verdwijnen van God, maar ook op de redenen waarom het leven en het lichaam na de dood van God heilig konden worden.
We zijn iets kwijtgeraakt, maar wat? Je zou het ‘een verlies van horizon’ kunnen noemen. Die woorden ‘verlies van horizon’ ontleen ik aan Charles Taylor. In zijn boek Bronnen van het zelf, de ontstaansgeschiedenis van de moderne identiteit beweert hij het volgende:
‘Maar het lijkt bij voorbaat uiterst aannemelijk dat er een verband bestaat, en dat de betrekkelijk recente verandering in vormen van pathologie de veralgemenisering en popularisering weerspiegelt van dat ‘verlies van horizon’ in onze cultuur, dat enkele heldere geesten sinds meer dan een eeuw aan het voorspellen zijn.’
Bestaat er een verband tussen secularisering en nieuwe vormen van geestesziekte? Het is een onderwerp waar ik vaak over heb nagedacht en ook eerder over geschreven heb. (zie: hier) De vraag is makkelijker gesteld dan beantwoord. Wat is een geestesziekte? Zodra je die gaat definiëren gaat er iets in werkelijkheid bestaan wat algauw aan je definitie beantwoordt. In de DSM-5, het telkens bijgewerkte handboek van psychiatrische stoornissen staan tal van ziektes en kwalen waarvan het nog maar de vraag is of ze in werkelijkheid bestaan. Vaak zijn het modekwalen, ADHD bijvoorbeeld. Vroeger bestonden die niet. Kinderen waren wel eens druk. Maar hoeveel ouders zijn niet opgelucht dat ze een etiket krijgen aangereikt, waardoor blijkt dat hun kind ‘iets heeft’.
Is wat Charles Taylor veronderstelt dan een spookbeeld? Naarmate de secularisatie verder om zich heen grijpt, blijkt dat de meeste mensen heel goed zonder religie kunnen leven. Ze hebben er geen last van, laat staan dat ze psychische kwalen ontwikkelen. Je zou hooguit kunnen stellen dat een te snelle ontstijging aan een religieus wereldbeeld een geestesziekte kan veroorzaken, je zou dit de metafysische caissonziekte kunnen noemen.
Maar dat geldt niet alleen voor religieuze wereldbeelden maar voor elke ideologie. Veel mensen in het voormalige Oostblok ontwikkelden een bijna ziekelijk vorm van nostalgie in de jaren na de val van de Berlijnse muur. De overgang ging te snel en de onzekerheid die ervoor in de plaats kwam werd niet als gezond ervaren. Maar de balans herstelt zich na verloop van tijd. Er komen nieuwe zekerheden voor in de plaats en het besef neemt de overhand dat het bestaan per definitie onzeker is. Zo gaat het wellicht ook met het verdwijnen van de religie. De onzekerheid die ervoor in de plaats kwam wordt draaglijk omdat hij eigen is aan het bestaan zelf.
Maar er is een ander aspect van religie dat in deze vergelijking niet tot uiting komt. Religie zou beantwoorden aan een menselijke behoefte om een domein van het gewone leven af te zonderen voor wat als ‘heilig’ wordt ervaren. Dat domein wordt gereserveerd voor datgene wat onbegrijpelijk is en boven alles uitgaat. Noem het het mythische, het geheimzinnige, het ontzagwekkende. Dat afgezonderde domein wordt gevuld met vaststaande rituelen.Het wordt geconsacreerd als een domein waar alles anders is dan anders.
Je zou ook de kunst zo’n domein kunnen noemen. Met het verdwijnen van de religie lijkt de kunst ook steeds meer de functie van de religie over te nemen, zeker nu de kunst een geheim verbond is aangegaan met de cultuurindustrie en de allesbepalende krachten van de economie. Het heilige wordt opnieuw afgeschermd als ‘de wereld van de kunst’, een afgesloten domein dat andermaal gevuld wordt met rituelen.
De scheidslijn tussen het heilige en het seculiere (of het profane) ligt niet vast. Die grens is voortdurend in beweging. Er is een tijd geweest waar in de kunst de grenzen tussen het heilige en het profane wilde opheffen. Efface the boundaries between art and life! Zo klonk het adagium van de avant-garde. De mythe van de kunst zelf moest worden opgeheven. Sterker nog, alles moest kunst worden. Het profane zelf moest heilig worden. Kunst moest grensverleggend worden en uiteindelijk geheel gaan samenvallen met het dagelijks leven.
Dan zou de utopische opdracht van de kunst uiteindelijk zijn vervuld. ‘Ieder mens is een kunstenaar!’ zei Joseph Beuys. zoals Novalis ooit heeft gedacht dat er een tijd zou komen ieder mens een dichter zou worden. Inmiddels weten we beter. Ieder mens is geen dichter. De man in de straat is ook geen kunstenaar. Kunst is een vak waar je talenten voor moet hebben. En zelfs als je dat hebt is het nog een hele kunst om echt goede kunst te maken.
In de jaren zestig verkeerde de avant-garde in zijn laatste levensfase en leek het er heel even op dat de grenzen tussen het profane en het heilige wat de kunst betreft geheel zouden verdwijnen. In diezelfde periode zagen theologen een nieuw soort religie opbloeien na de dood van God. Het seculiere domein werd een braakliggend terrein waar ‘het Koninkrijk Gods’ als vanzelf zou gaan opbloeien als een heilig onkruid dat niet vergaat. Sterker nog, juist het verdwijnen van het heilige, zou vrij baan maken voor de volledige manifestatie van het heilige.
‘Verlies van horizon’ betekende het wenkend perspectief van een nieuwe horizon. In die zin bracht de secularisatie geen geestesziekte voort, eerder een collectief gevoel van euforie. Een massale bevrijding uit het afgesloten domein, waarin het heilige te lang zat opgesloten en wegkwijnde. Zo zijn theologen gaan denken de scheidslijn tussen het heilige en het profane niet een vastliggend gegeven is maar veranderlijk is in de tijd.
Er is ooit een tijd geweest waarin het heilige in alle sectoren van het leven te ervaren was. Het heilige was toen soeverein. Alles stond in het teken van God en zelfs de koning was zijn plaatsvervanger. In deze theocratische staatsvorm was er nauwelijks een scheidslijn tussen kerk en staat. Het rooms-katholicisme was van oudsher uitstekend geschikt om in dat systeem te functioneren. Niet alleen de macht kwam van bovenaf en drong tot alles door, ook het heilige drong door tot in de haarvaten van de samenleving.
Katholicisme is in wezen heimwee naar de Middeleeuwen. Het had iets moois zo’n systeem en als je de nadagen ervan nog hebt meegemaakt blijf je er altijd naar terugverlangen. De protestanten kennen die heimwee niet. Sterker nog, ze hebben het alomtegenwoordige heilige ooit zelf om zeep gebracht. De protestanten staan aan de basis van het proces van aanhoudende ontheiliging in de moderne tijd.
Ook de islam kent dat heimwee naar de alomtegenwoordigheid van het heilige in de Middeleeuwen. De radicale islam streeft naar een radicale terugkeer van het heilige. Zelfs het lichaam wordt dan de prooi van het heilige. Het heilige kan er vrijelijk over beschikken. Je kunt dan het lichaam van de ander, die het heilige ontkent, onthoofden. Je kunt bommen laten ontploffen in het openbare domein dat ontheiligd is. Een daad van terreur sanctioneert elk geweld in dienst van het heilige. De radicale islam is in feite een wanhopige gevecht tegen de ontheiligde moderniteit.
Ook het nationaalsocialisme van Hitler was zo’n wanhopig protestbeweging die twaalf jaar lang in Europa de wind in de zeilen kreeg. Maar met zo’n vergelijking tussen moslimfundamentalisme en Het Derde Rijk moet je oppassen tegenwoordig, want hij is niet politiek correct. Hitler is nog steeds de nulgraad van de moraal, de ultieme maat voor onmenselijkheid. Zolang dit taboe bestaat blijven basale kwesties over de ethiek omtrent het heilige en het profane onbespreekbaar. Het is bekend dat de nazi’s een immorele – of beter gezegd a-morele – opvatting hadden over het menselijk leven.
Het leven en het lichaam waren in laatste instantie onderworpen aan de totalitaire macht van de staat. Dat was een totalitaire macht die religieus beladen was. Wat de nazi’s in feite deden was de uiterste consequenties trekken uit het proces van de moderniteit. Zij bedachten de hypermoderne ‘a-morele moraal die past bij het moderne lichaam. Daarmee keerde er iets radicaal om. In de extreme ontheiliging van de moderniteit werd ‘het lichaam’ opeens weer heilig verklaard. Het lichaam werd intrinsiek eigendom van de geheiligde staat die alles in bezit nam. Heil Hitler, betekende in feite: ‘Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed!’ Het heil van de nazi’s was geen geestelijk heil, maar allesomvattend en dus puur lichamelijk. Anders gezegd: hypermodern.
Deze opvattingen over het ‘heilige lichaam’ zijn bij de overwinning op de nazi’s niet uit de westerse wereld verbannen. Integendeel. Het ‘heilige lichaam’ zweeft nog altijd tussen twee wereldbeelden: enerzijds het wereldbeeld van de vergoddelijkte mens, anderzijds het wereldbeeld van de onthoofde God. Daartussenin spookt nog steeds de gedachte rond aan de mogelijkheid van een nieuwe religie die in feite zo oud is als de wereld zelf. Het is de religie het heilige lichaam, waarin het lichaam de bron van de lust en het leven is. Een Nietzscheaanse, Batailliaanse religie dus, waarbij begrippen offer geweld en verkwisting in dienst staan van een nieuwe mens. Een mens die zich ontdoet van zijn moderne beklemming. Het is de religie van het heilige lichaam die de nazi’s heel even tot het systeem van de staat hebben kunnen verheffen.
In dat licht bezien krijgt de hedendaagse heiligheid een nieuwe aura. Heiligheid is niet langer een religieuze staat van afzondering, waarin een bevoorrecht individu geestelijk contact kan krijgen met een bovennatuurlijke wereld. Het bovennatuurlijke heeft zich teruggetrokken in het lichaam zelf. Heiligheid is tegenwoordig het laatste taboe dat het lichaam scheidt van het volledig opgaan in de sfeer van de biopolitiek. In de soevereiniteit van het opstandige lichaam worden de contouren zichtbaar van een nieuw soort religie. Dat is niet de religie van de huiverende overgave aan van een creatuur aan een onpeilbaar en numineus heelal – zoals Rudolf Otto heeft gemeend – nee, de kern van deze religie ligt tegenwoordig besloten in de trance van de diepste, fysieke extase.
Het is het laatste opgloeien ook van het zielloos organisme – dat ‘lichaam’ heet – in een ogenschijnlijk bezield heelal. Dat alles is begonnen met het sterven om de grenzen tussen het heilige en het profane op te heffen. Om de ontheiligde wereld heilig te maken en het heilige te bevrijden uit zijn afgesloten domein. Dan gebeurt er iets eigenaardigs. Dan voltrekt zich de omkering van alle waarden, de doorbraak van het absolute, de verschijning vanuit ‘iets vreemds’ op aarde, ‘iets’ dat daar niet thuishoort en er beter ver uit de buurt kan blijven.
Je zou ‘dat vreemde’ de openbaring van een nieuwe God kunnen noemen. Een absolute doorbraak van het heilige waar elke religie naar uitkijkt en die juist na het verdwijnen van de religie zich voltrekt. Een religie hoort een ophanden zijnde onthulling te zijn die zich niet voltrekt. Als die onthulling zich toch voltrekt, openbaart zich een ander soort God en is het gedaan met de religie.
Die andere God die zich dan openbaart kan immers ook een wrede God zijn. En meestal is die andere God dat ook. De ervaring van ‘het heilige’ die met die andere God gepaard gaat heeft dan niets met de manifestatie van het goede van doen. Maar hoe zit het dan met het opheffen van alle grenzen tussen het heilige en het profane? Is er dan niets meer heilig?