Stel je voor dat er geen hemel is
‘Het is een betreurenswaardige eigenschap van de westerse geest om uitdrukkingen en handelingen te koppelen aan externe of transcendente doeleinden, in plaats van ze te evalueren op het vlak van consistentie op basis van hun intrinsieke waarden.‘
Gilles Deleuze en Felix Guattari, A Thousand Plateaus, Capitalism & Schizophrenia.
Harry Mulisch had een grote belangstelling voor de zich almaar versnellende ontwikkeling van de techniek. De belangrijkste bron van deze belangstelling was zijn eigen levenservaring en achtergrond. Mulisch groeide op tijdens de Tweede Wereldoorlog, een periode waarin technologie en wetenschap een cruciale rol speelden in zowel de vooruitgang als de vernietiging. Daarnaast was hij geïnteresseerd in de filosofische en ethische implicaties van de technologie. Hij zag de snelle ontwikkelingen op dit terrein als een kracht die de menselijke natuur en samenleving fundamenteel kan gaan veranderen. Dit thema komt vaak terug in zijn werk, zoals in zijn roman De ontdekking van de hemel, waarin hij de relatie tussen wetenschap, technologie en het lot van de mensheid onderzoekt.
Kan het zijn dat er overeenkomst bestaat tussen enerzijds de ontsporingen die kunnen optreden als gevolg van de zich almaar versnellende ontwikkeling van de techniek, en anderzijds het zich aandienen van een psychose? Die twee fenomeen spelen zich af op verschillende schaalniveaus: cultuur en samenleving versus het het brein van het individu. Freud vroeg zich af of een fase in de ontwikkeling van een de cultuur de symptomen van een geestesziekte kan gaan vertonen. In 1930 publiceerde hij zijn beroemde essay Het onbehagen in de cultuur, waarin hij zich allerlei verreikende speculaties veroorloofde. Zo legde hij verbanden tussen de ontwikkelingsgeschiedenis van het individu en het ontstaan van cultuur als zodanig, waarbij een centrale rol zou zijn weggelegd voor de verdrongen, met schuld beladen moord op de oervader. Evenals de menselijke psyche leek ook een cultuur als geheel zoiets als een geestelijke verschijningsvorm te hebben.
In die lijn redenerend kun je een overeenkomst veronderstellen tussen de psychose en de mogelijke ontsporingen door de technologische versnelling. Een systeem – of dat nu een individu is of een samenleving – gaat dan de controle verliezen over zichzelf, waardoor dingen als vanzelf gaan gebeuren met alle mogelijke kwalijke gevolgen van dien. Zo’n gebeuren kun je op twee manieren benaderen. Ten eerste, als een ziekte of het verlies van een innerlijke balans, iets wat hoe dan ook genezen of verholpen moet worden. Maar je kunt dit gebeuren ook zien als een proces dat zijn eigen – wellicht irrationele – logica heeft, en niet benaderd moet worden vanuit de logica van het systeem als zodanig, vanwaaruit dit gebeuren zich juist verwijdert of zelfs wegvlucht.
Zo kom je op een fundamenteel verschil in benaderingswijzen, tussen enerzijds het zoeken naar een rationele duiding die zich conformeert aan het systeem waarin het gebeuren zich aandient, en anderzijds een zoektocht met oog voor een eigen laag waarin het gebeuren plaatsvindt, met een eigen consistentie op basis van intrinsieke waarden.
Die twee benaderingswijzen staan haaks op elkaar. Ze zijn niet alleen van toepassing op de wijze waarop je het werk van Mulisch kunt duiden, al of niet onder invloed van zijn eigen psychotische ervaring die hij rond 1950 in zijn adolescentie heeft opgedaan, waarover later meer. Maar ze zijn ook van toepassing op de exponentiële versnelling van de Kunstmatige Intelligentie, die zich aandient in de actualiteit en die in de nabije toekomst gevolgen kan hebben, die nu al tot zeer uiteenlopende beschouwingen en analyses hebben geleid.
Over die tegenstellingen gaat dit boek.