In 1961 publiceerde Fokke Sierksma zijn boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Het was een antropologische studie naar messianistische verschijnselen bij primitieve culturen, die bedreigd worden met de ondergang door toedoen van een dominante cultuur. Sierksma doet daarbij onder meer verslag van het leven van de Raruro, dat door de antropoloog Petrullo is opgetekend. De Raruro was een kleine indianenstam in Venezuela, die een kwijnend bestaan leidde – en zelfs de ondergang tegemoet zag – maar volledig in harmonie met zijn omgeving voortleefde.
De mannen rookten sigaren, die hun vrouwen hadden gerold, en ze keken naar de nachtelijke sterrenhemel, wetend dat de naderende ondergang onherroepelijk was, maar wat geeft dat als je rookt… De verwachting van het paradijs op aarde, dat is het onderwerp van dit fascinerende boek, dat gaat over heilsverwachtingen en messianistische uitbarstingen op Hawaï, in Venezuela, in Noord-Amerika, in Australië en Nieuw-Guinea. Maar het eigenlijke onderwerp is de vergelijking die Sierksma maakt tussen deze primitieve messianistische bewegingen en het christendom, dat in oorsprong ook een messianistische beweging is.
Sierksma beschrijft in dit boek ook de ‘cargo-cult’ van de Papoea’s, waarvan begin jaren zestig beelden te zien waren in de film Mondo Cane. Daarin zie je Papoea’s die een primitief vliegtuig in elkaar knutselen als een soort magische bezwering van het tover-vliegtuig van de blanke man. Dat begrip ‘cargo-cult’ is sindsdien een eigen leven gaan leiden. Willem Frederik Hermans schreef erover. Maar ook Geert Mak, die beweert dat het hedendaagse Friesland in de ban is geraakt van de cargo-cult, dat wil zeggen: een primitieve imitatie van de Randstedelijke welvaart-cultuur. Omgekeerd zijn er heel wat Friezen die allerlei angstige vergezichten zien als ze aan de toekomst van deze provincie denken.
Geert Mak herkent in deze bijna existentiële identiteitscrisis – en de vlucht vooruit die daaruit voorkomt – voor Friesland de bron van al het kwaad. Cargo-cult heet tegenwoordig volgens hem ‘stuntbestuur’, zoals het aanleggen van onnodige aquaducten en vierbaans snelwegen die van niets naar nergens leiden. Dit ‘stuntbestuur’ komt voort uit een diepe onzekerheid over wat Friesland voor provincie zou moeten zijn, zo liet hij in augustus 2015 in een interview in de Volkskrant weten: ‘Wat dat betreft is de crisis nog even diep als in Hoe God verdween uit Jorwerd. Voortdurend hoort en leest Mak zinnen als: “We hebben behoefte aan een markeringspunt, we moeten ons zelf neerzetten.” Maar wat dan markeren en neerzetten? En waarom?’
Zo biedt Sierksma’s beschrijving van de Cargo-cult nog altijd een passende metafoor voor het Friese probleem met de moderniteit dat ook na de jaren zestig is blijven bestaan. Maar is die vergelijking terecht? ‘No man is a land, entire of itself,’ schreef John Donne. Die wijze woorden zijn in feite op elke cultuur van toepassing. ‘No culture is an island.’ Er is altijd en overal sprake van een wisselwerking tussen binnen en buiten, tussen behoud en vernieuwing, tussen vertraging en moderniteit. Soms, als de ontwikkelingen te snel gaan, heeft die interactie dramatische gevolgen.
Zoiets was het geval in de jaren zestig, toen de behoudende Friese cultuur verzeild raakte in een radicaal proces van modernisering. De tegenstelling stad versus platteland, die voorheen identiek was met de oppositie Fries versus niet-Fries ging plotseling vervagen. De Friese cultuur kwam in een stroomversnelling die je nog het best kunt benoemen als een acculturatieproces. Ook de term ‘acculturatieproces’ is overigens geijkt door Fokke Sierksma in zijn boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
In 2006 verscheen Joop Boomsma’s boek over Sierksma: Om fan dit lân te hâlden, Fokke Sierksma oer Fryslân yn brief en petear. In het daarin opgenomen uitvoerige interview met Sierksma uit 1974 komt de acculturatietheorie ook ter sprake in relatie tot de Friese geschiedenis. Boomsma stelt dan dat je deze theorie ook op de Friese geschiedenis kunt toepassen, maar hij heeft daarbij alleen de botsing tussen de oorspronkelijk heidense, Friese cultuur met het christendom op het oog. De clash van Bonifatius dus. Jammer genoeg wordt de stelling niet doorgetrokken naar de moderne tijd, d.w.z naar het acculturatieproces tussen de agrarische cultuur van voorheen en de stadscultuur van de moderniteit. Die clash voltrok zich in de jaren zestig en de gevolgen daarvan zijn in Friesland nog steeds niet verwerkt. Sierksma zegt over het acculturatieproces van het oorspronkelijk heidense Friesland het volgende:
‘Ik haw ris in artikel skreaun yn Het Parool yn ferbân mei de Bonifatiusbetinking. Dêr binne in heel soad minsken luIk om wurden. Ik hie ’t ek in bytsje pesterich skreaun, om de Hollanners te narjen. Want Bonifatius waard doe huIdige as de grutte sendeling, dy’t net allinne it Kristendom brocht hie, mar ek de kultuer. Hawar, jo witte dat wol. En doe haw ik skreaun dat it my spiet dat ik dy fent sels net deaslein haw! (laket lûd) Want dat barde mei alle mooglike missionarissen yn frjemde kulturen, dy’t har bemuoiden mei saken dêr’t se neat mei noadich hiene. Dat stik haw ik skreaun as Fries en as godstsjinsthistoarikus, as kultureel-antropolooch. Mar ik miende der fansels wol in part fan. Dat it hielendal sa frjemd net wie dat Bonifatius fermoarde is. Dy man woe in frjemd leauwe opkringe en dat spruts net fansels.’
Aan het slot van dit betoog komt de romanticus Sierksma in beeld, de man die de grote wereld was ingetrokken, de kosmopoliet die een zwak bleef houden voor Friesland. Daarom was het voor Sierksma wellicht ook zo moeilijk om zijn eigen theorie op het hedendaagse Friesland toe te passen. En dat terwijl hij in de jaren zestig de ingrijpende transformaties, die zich in Friesland voltrokken, van nabij had beleefd. Het was ook Sierksma die steeds de juiste keuzes had gemaakt in de conflicten rond Bauke de Jong, E.B. Folkertsma en Trinus Riemersma. De Friese literatuur was in die tijd in de greep geraakt van de moderniteit. ‘Het land van mest en mythe’ dreigde zijn wortels te verliezen. De wereld van het woord, die voorheen traditie en mienskip had weerspiegeld, werd een wereld op zichzelf.
Onze toekomst ligt in het verleden verankerd, maar dat wil niet zeggen dat het heden op slot zit. Tussen de cargo-cult en het cultiveren van de eigen identiteit ligt een smalle weg, die echter niet onbegaanbaar is. Fokke Sierksma was zich dat terdege bewust toen hij in 1974 tegenover Joop Boomsma verklaarde:
‘Wy kinne ús yn ferbân mei de skiednis fan de hele wrâld ôffreegje yn hoefier it westen in seine is of in ramp. Dan moat ik heel earlik sizze, ik leau net dat it westen sa’n grutte seine is foar de wrâld. It hat mear stikken makke as opboud. Wy kinne yn ús tiid wol tinke dat wy it no better hawwe omt wy no mear witte. Mar wy witte neat fan de âlde Fryske kultuer, fan foar Bonifatius. It Kristendom is in part fan ús wurden. Wy kinne it Kristendom net samar as in jaske útlûke. Dat bestiet net.’
Fokke Sierksma had ontdekt dat een volk, dat zich machteloos weet en ervaart dat zelfs de hemel geen hoop meer biedt, zich overgeeft aan het geloof in een Messias of aan de euforische aanvaarding van het tragische lot. Zo had ook de westerse mens na de dood van God de existentialistische bestaansmodus ontdekt, toen Sartre en Camus het absurdisme gepredikt hadden.
Voor wie alles op één kaart wil zetten, een eeuwig hiernamaals bijvoorbeeld of een in taal, historie en volksaard verankerde volksidentiteit – zoals respectievelijk de christenen en de Friezen dat doen – staan twee wegen open. Men blijft in de eeuwigheid geloven of men verliest al het geloof en daarmee de zin van het leven. Zelfdestructie wordt dan een wanhopige vlucht vooruit.
***
Op 29 november a.s. wordt in Tresoar een symposium gehouden met als titel: ‘Bezeten bruggenbouwer’ Leven en werk van prof. dr. Fokke Sierksma. Er is nog een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Wie belangstelling heeft kan zich opgeven op de site van Tresoar. Zie HIER