Het proces van het schrijven van een boek kan een persoonlijke transformatie teweegbrengen. Schrijven vereist hoe dan ook toewijding, zelfreflectie en doorzettingsvermogen. Voor de schrijver zelf kan het een rite de passage betekenen, een belangrijke overgang naar een volgende levensfase. Dat is een proces dat niet zelden met pijn en moeite gepaard gaat. Het schrijven van dit boek ging voor mij niet vanzelf, al mag het dan grotendeels gaan over het schrijven dat ‘vanzelf gaat’ in de aanloop van een psychose, maar ook over leven en werk van Harry Mulisch.
Het oeuvre van Mulisch nodigt nog altijd uit tot allerlei diepzinnige interpretaties. Die interpretaties kunnen hun weg vinden binnen een psychoanalytisch kader, en daar zijn met Mulisch’ persoonlijke problematiek, die zich al kort na de oorlog aandiende, ook tal van argumenten voor aan te dragen. Je kunt de psychoanalytische benadering met zijn fixatie op het Oedipus-complex ook links laten liggen en je toevlucht zoeken in een meer literaire of filosofische wijze van benaderen.
Die tweede weg geniet mijn voorkeur, al herken ik in mijzelf ook wel iets van Mulisch’ vroege fixatie op het vertrek van zijn moeder en zijn bijna oedipale gerichtheid op ‘het omkeren van de tijd’, dat in het proces van het schrijven zijn beslag kan krijgen. Dat is een grondpatroon dat wellicht ook aan de basis lag van mijn eigen psychotische waan, die zich manifesteerde in mijn vroege adolescentie tijdens een uit de hand gelopen schrijfproces.
Maar welke benadering je ook kiest, je zult je altijd aan moeten aansluiten in een lange rij van Mulisch-onderzoekers, waarbij vooral duidelijk wordt dat het laatste woord in het Mulisch-onderzoek nog altijd niet is gezegd, en waarschijnlijk ook nooit gezegd zal worden. Mulisch creëerde een eigen vorm van literatuur en heeft zich daarmee voorgoed gehuld in de mythe van het schrijverschap. Maar evenals de mythe van de schrijver is ook de mythe van de artistieke creativiteit een historisch fenomeen, zoals ook de definitie van de psychiatrische patiënt zijn coördinaten heeft in het wereldbeeld van zijn tijd.
Waanzin en creativiteit hebben een historische dimensie, die niet alleen in de handboeken van de kunstgeschiedenis, maar ook in die van de psychiatrie nog al eens over het hoofd wordt gezien. Ik ben geen psychiater en ook geen filosoof, maar een eenvoudig kunsthistoricus. Maar zoals gezegd, mijn eigen ervaringen met het fenomeen psychose heb ik wel. Een psychose kan een plotselinge doorbraak zijn naar een andere denk- en levenswijze, wat zijn uitwerking kan hebben een heel mensenleven. In dit boek ben ik op zoek gegaan naar zo’n andere benaderingswijze van de psychose.
Daarbij heb ik me laten inspireren door basale veranderingen die zich kunnen voordoen in het denken. Een van de grote veranderingen die ons te wachten staan, is de recente doorbraak van de kunstmatige intelligentie. Daarbij komen ook allerlei ‘AI-tools’ beschikbaar, waarop je als schrijver een beroep kunt doen en zelfs teksten als vanzelf kunt laten ontstaan.
De eigentijdse mythe over ‘De psychose van Prometheus’, die als korte tekst aan dit boek vooraf gaat ( zie: hier ), is niet door mijzelf geschreven maar door het AI-programma Notebook-LM. Deze mythe werd door dit programma gegenereerd op basis van de eerste versie van mijn boek, dat ik in zijn totaliteit als ‘prompt’ had ingevoerd. Ik stelde dit programma de vraag hoe ik mijn tekst kon verbeteren, waarna ik een vernietigend antwoord kreeg met een lange reeks van verbeter-punten. Daarna ben ik mijn boek volledig gaan herschijven, maar eerst nadat ik dit programma ook deze ‘de eigentijdse mythe’ had laten genereren op basis van die eerste versie van mijn boek. Zo werd voor mij ineens het grote verband duidelijk, dat ik in grote lijnen wel al gezien, maar nooit zo expliciet verwoord had.
Dat grote verband is enerzijds de link Harry Mulisch en de schrijvende psychoticus , en anderzijds de snelle ontwikkeling van de hedendaagse technologie. Die snelle ontwikkeling roept de gedachte op aan de maalstroom van een psychose, waarin ‘echt’ uiteindelijk niet meer van ‘nep’ te onderscheiden is. Juist die razendsnelle ontwikkeling van de techniek had bij Mulisch het beeld van een Prometheus-achtige mythe opgeroepen, de mythe dat de mens ooit een geheim uit de hemel heeft gestolen. Dat beeld kreeg uiteindelijk zijn beslag in Mulisch’ opus magnum, De ontdekking van de hemel (1992).
Uit eigen ervaring weet ik dat in een psychose zich iets kan aandienen als ‘een opdracht van elders’, een allesomvattend beeld dat zich vervolgens verder ontwikkelt en een leven lang meegaat. Alleen al om die reden was het voor mij een uitdaging om het oeuvre van Mulisch als een spiegelbeeld te gaan zien. Dit boek is niet alleen een zoektocht geworden naar de bronnen van wat je ‘de creatieve psychose’ van Mulisch kunt noemen, maar ook een reis naar mijn eigen verleden.
Maar er is meer. In een psychose verdwijnt gaandeweg de grens tussen waan en werkelijkheid. Met dat gegeven voor ogen rijst tegenwoordig de vraag of alle bestaande theorieën over de psychose niet hopeloos gedateerd zijn geraakt, nu de grenzen tussen waan en werkelijkheid alom aan het vervagen zijn. Kunstmatige intelligentie gaat straks het realiteitsgehalte van vrijwel alles ondermijnen. Maar is dat nu ook al niet zo?
Wie kan met zekerheid bepalen of de uiteindelijke tekst van dit boek ook niet door mijzelf is geschreven, maar door een AI-programma? De bodem onder elke zekerheid wordt weggetrokken door de razendsnelle technologische ontwikkelingen die onze ziel aantasten. En wie kan de mensheid nog redden als er iets mis gaat met de ziel? De paranoia sluipt binnen tussen de kieren van de nieuwe technologie. Die paranoia is er al.
De zeven hoofdstukken die na dit inleidende hoofdstuk zullen volgen, worden telkens voorafgegaan door een autobiografisch intermezzo dat als inleiding dient voor het bredere kader waarin de psychose opnieuw wordt bezien. Dat bredere kader is het principe van ‘het automaton’, het machinale ‘als vanzelf gaan’, dat tegelijk ook het wezenskenmerk is van ‘de machinemens’ – een kernbegrip bij Mulisch. En dat alles in een tijd, die gekenmerkt wordt door een proces van psychotisering door toedoen van de almaar voortschrijdende techniek.
Tenslotte zal een haast kosmische ervaring van eenheid, die een psychose teweeg kan brengen, een ander licht kunnen werpen op de natuur, maar ook het heelal, zijn ontstaansgeschiedenis en mogelijk uiteindelijke bestemming in een apocalyptisch proces van ondergang en vernietiging. Bij Mulisch kwam dit soort gedachten niet alleen naar voren in zijn roman De ontdekking van de hemel , dat in zijn metaforiek van ‘een goddelijke opdracht’ ook als een oermal voor een psychotische waan kan worden gezien.
Maar Mulisch’ fascinatie voor ondergang en vernietiging kwam ook naar voren in de hang naar ‘het nietsende niets’ bij Adolf Hitler, zoals beschreven in zijn laatste roman Siegfried (2001). Mulisch had ook een sterke belangstelling voor het esoterische en het wonderbaarlijke, dat nog stamde uit zijn eigen esoterische periode aan het eind van de jaren veertig, die uitmondde in een aantal psychotische ervaringen die werden bezworen in zijn debuutroman archibald strohalm (1951). Die roman eiste dan ook een centrale plaats op in mijn betoog.
De gedachte dat de psychose niet zozeer een verstoring is van het bewustzijn is, maar eerder een terugkeer naar een oudere, magische verhouding tussen geest en werkelijkheid, loopt als een rode draad door mijn boek. Het alledaagse bewustzijn is mogelijk gebaseerd op een toenemende ontkenning van dit soort magische betrekkingen, mede door toedoen van de techniek. Zo bezien is de psychose een radicale ‘ontkenning van die ontkenning’, en daarmee een extatische vorm van herontdekking, die problematisch is omdat hij niet strookt met de eigentijdse en alledaagse ervaring.