Ik had altijd gelijk

Condoomgebruik staat in de optiek van het Vaticaan haaks op het begrip van natuurlijke kuisheid dat door Augustinus is ontwikkeld. Volgens deze kerkvader is de olifant het meest kuise dier in de natuur. Eens per jaar trekt hij zich terug in het oerwoud om te paren. Volgens Augustinus was vóór de zondeval de mens (Adam dus) in staat om een erectie te krijgen wanneer zijn wil daar een commando toe gaf. Na de zondeval gaat dat rare ding tussen de benen van de man zo maar staan, zonder dat zijn wil daar iets over te zeggen heeft. Voluntas en libido zijn na de zondeval uit elkaar gedreven. Zo is alle ellende in de wereld ontstaan. Kuisheid zou de enige remedie zijn.

Ook Thomas van Aquino was een dergelijke mening toegedaan. Hij was zo kuis dat hij om zich heen de geur van ozon verspreidde. Net als een stofzuiger dus. Uit medelijden of uit plaagzucht hadden zijn broers op een avond een lichtekooi naar zijn kloostercel gestuurd om hem te verleiden. Thomas van Aquino sprong overeind en greep een brandende tak uit het haardvuur om haar uit de cel te verdrijven. Vervolgens viel hij in slaap en droomde hij dat engelen zijn geslachtsdelen afbonden ten teken van eeuwige kuisheid. Vanaf dat moment had hij de gewoonte om de aanblik van vrouwen te mijden – behalve wanneer het nodig en nuttig was – zoals een man slangen uit de weg gaat. Ook van Paus Paulus VI is bekend dat hij panisch reageerde als hij een schaars geklede vrouw op de tv voorbijzag komen. Hij sloeg dan de handen voor zijn ogen uit angst dat zijn geest vertroebeld zou worden. De vrouw is voor een paus een slang. Het paradijs ligt niet zo ver weg van Rome.

Seks is een ongecontroleerde reflex van het lichaam, waarmee de mens na de zondeval is behept. Seks moest dan ook zoveel mogelijk vermeden worden. Veel katholieke echtparen pasten al ver voor de oorlog anticonceptie toe, hetzij middels periodieke onthouding, hetzij middels coïtus interruptus. Ook condooms werden door veel katholieken gebruikt, ondanks het verbod van de Kerk. Mijn (katholieke) vader gebruikte al condooms in de jaren dertig. Hij verwekte vijf kinderen, met telkens een tussenpoos van exact vier jaar. Dat was wat je noemt gezinsplanning met de precisie van een Friese staartklok. Hij handelde daarbij volgens zijn eigen geweten en niet volgens de richtlijnen van het Vaticaan, zoals die waren vastgelegd in de encycliek Casti connubii uit 1930. Daarin nam Paus Pius XI stelling tegen het gebruik van anticonceptie die de seksuele gemeenschap zou reduceren tot een vervulling van lustgevoelens in plaats van het krijgen van nageslacht.

Periodieke onthouding was volgens de katholieke geloofsleer in sommige gevallen toegestaan, maar het doelbewust voorkomen van nageslacht was een overtreding van de goddelijke wet, zelfs wanneer zwangerschap een bedreiging vormde voor de toekomstige moeders. Bovendien werd door veel pastoors tot ver in de jaren vijftig het verwekken van kinderen in katholieke gezinnen aangemoedigd. Ze werden daar ook van hogerhand toe aangespoord. Hoe meer katholieken hoe meer macht. Dat was de katholieke bevolkingspolitiek die hiermee werd gepropageerd, een strategie die niet geheel ten onrechte bij menigeen bezorgdheid wekte.

Waarom begin ik hierover? Onlangs las ik de roman Ik heb altijd gelijk (1951) van Willem Frederik Hermans. Ik had dat boek nooit eerder gelezen. Ten onrechte zo blijkt nu, want het si een prachtig boek. Alleen al vanwege de verhalen over Debora – die zoals we nu weten uit de Hermans-biografie van Willem Otterspeer – vrijwel letterlijk verwijzen naar de oudere zus van Hermans, die kort na het uitbreken van de oorlog, in de meidagen van 1940 zelfmoord pleegde.  De titel van deze roman was oorspronkelijk Zuster en superego, meldt Otterspeer. Maar die titel was onverkoopbaar in de ogen van de uitgever. De titel Ik heb altijd gelijk is ontleend aan een uitspraak van de hoofdfiguur Lodewijk Stegman:

“Ik wist altijd alles. Ik heb altijd gelijk. Maar als je gelijk hebt, heb je niets. Ik heb veel te lang geleefd! Alleen wie dood is, heeft eindelijk ongelijk. Als je altijd zou blijven leven, komt er altijd weer een ogenblik dat je gelijk hebt. Dat is verdomd vervelend.”

Hermans heeft nadien vaak verklaard dat wat de hoofdpersoon Lodewijk Stegman zegt niet gelijk te stellen is met zijn eigen mening als auteur. Dat mag dan zo zijn, Lodewijk  Stegman is voor een groot deel Hermans zelf, dat is duidelijk. Het eeuwig gelijk willen hebben was een belangrijke karaktereigenschap van Hermans, hoe je het ook wendt of keert. Eigenlijk herken ik wel iets van mijzelf in hem. Ik groeide niet zoals Hermans op met één oudere zuster die alles altijd beter wist, maar met vier! Als opgroeiend kind stelde ik dan ook alles in het werk om altijd gelijk te krijgen. Thuis, in discussies aan tafel, nam ik nooit iets terug, ook als ik overduidelijk ongelijk had. Ik lulde al die oudere zusters van mij de oren van hun kop. Ze werden horendol van mij.

Als ik op mijn achttiende jaar geen psychose had gehad, dan had ik deze strategie mijn hele verdere leven voortgezet. Daar ben ik heilig van overtuigd. Ik had – puur uit zelfbehoud – een manier van leven ontwikkeld waarin ik altijd gelijk had moeten krijgen. Net als Hermans, zo bedenk ik mij nu. Hermans kreeg niet een psychose toen hij achttien was. Maar zijn zuster pleegde wel zelfmoord, toen hij net zo oud – of beter gezegd, zo jong was. Daarna had hij het spel voorgoed verloren. Voortaan zou hij, hoe dan ook, altijd gelijk moeten krijgen. Zijn hele werk is achteraf beschouwd een poging tot wraak op zijn oudere zuster, die hem een loer had gedraaid door er vroegtijdig tussenuit te knijpen. Hij moest en zou zijn gelijk halen, in de wetenschap dat hij het nooit meer zou kunnen krijgen. Ikzelf kwam op mijn achttiende tot de conclusie dat gelijk hebben zinloos is. Net als gelijk krijgen overigens. Na het overlijden van mijn zus Cornelie, twee maanden geleden, realiseerde ik mij eens temeer dat het leven er eigenlijk niet zoveel toe doet.

Maar los daarvan. Ik ben het boek Ik heb altijd gelijk vooral gaan lezen omdat ik benieuwd was naar de context van die beroemde passage, waarin de katholieken worden beledigd en waarvoor Hermans in 1951 een proces aan zijn broek kreeg. Die passage dient zich meteen al in het eerste hoofdstuk aan. Het is een hilarische vertelling waarin het zevende bataljon van het Nederlandse leger op een vrachtschip terugkeert uit Nederlands Indië na het mislukken van de politionele acties.

Aan boord is sergeant Lodewijk Stegman die een soort verbaal amok maakt in een tirade tegen alles wat Nederland nog voorstelt na het echec van de oorlog en het verlies van Indië, maar vooral tegen de katholieken. ‘De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen.’ De scene loopt compleet uit de hand en ontaardt in een massale vechtpartij. Er valt zelfs een dode: een douanebeambte die aan boord is gekomen. Later, aan wal, wordt Stegman ondervraagd door een aalmoezenier over de motieven van zijn beledigingen. Dan volgt de volgende dialoog:

‘Wat is het,’ vroeg hij. ‘dat u die houding doet aannemen?

Lodewijk antwoordde: ‘Misschien hebben de katholieken eerbied voor de overtuiging van andersdenkenden, maar zij maken ons kapot.’

‘Dit is een opvatting waar ik niets van begrijp.’

‘Over twintig jaar is heel Nederland katholiek,’ zei Lodewijk.

‘Ik zou onwaarheid spreken, wanneer ik u zei dit te betreuren. Toch mag men betwijfelen of dit werkelijk zo zal zijn.’

Achteraf bezien heeft die aalmoezenier gelijk gekregen. Heel Nederland werd na twintig jaar niet katholiek, al plantten de katholieken zich in de jaren vijftig nog voort als de konijnen. Het gevolg was wel dat in 1960 40 % van de Nederlandse bevolking rooms-katholiek was. Daarna volgde binnen de katholieke zuil een snel proces van ontkerkelijking. De anticonceptiepil deed de rest, ondanks het verbod om dit middel te gebruiken, een verbod dat in de encycliek Humanae Vitae in 1968 door Paus Paulus VI definitief werd afgekondigd. Geen katholiek in Nederland heeft die encycliek ooit serieus genomen. Het was Vaticaanse kletskoek, zo dacht men hier in Nederland, zo men de kerk al niet verlaten had.

Niettemin leert deze geschiedenis, dat je moet oppassen met een heimelijk gepropageerde bevolkingsstrategie binnen een minderheidsgroep. Het is niet ondenkbaar dat de islam binnen enkele decennia veertig, vijftig of zelfs zestig procent van de Nederlandse bevolking gaat uitmaken. Dan is de invoering van de sharia middels democratische besluitvorming niet meer te stoppen, zoals voormalig minister Donner al eens eerder terecht heeft opgemerkt.

De problematiek van de katholieke seksuele moraal is altijd verweven geweest met onzuivere motieven. In haar boek Eunuchen voor het hemelrijk – De rooms-katholieke kerk en seksualiteit (1988) wijst Uta Ranke-Heinemann op de relatie tussen de katholieke seksuele moraal en de oorlogen in de late negentiende eeuw. Katholiek kanonnenvlees was hoog nodig. Daarna zou het  malthusianisme een bedreiging gaan vormen voor het demografisch overwicht van de katholieken. Die omstandigheden waren mede bepalend voor het officiële standpunt van het Vaticaan. De echtelijke geslachtsdaad stond primair in dienst van voortplanting. De vereniging in liefde was daaraan ondergeschikt.

Wie noemt zich nog katholiek tegenwoordig? Dat zo’n zestig jaar geleden de angst heeft bestaan dat heel Nederland binnen twee decennia katholiek zou zijn, is nu alleen nog terug te vinden in het boek Ik heb altijd gelijk van Willem Frederik Hermans. In dat opzicht kreeg Hermans niet gelijk, al mag je de mening van Lodewijk Stegman natuurlijk niet één op één gelijk stellen met die van Hermans zelf. Juist om die reden werd Hermans vrijgesproken van vermeende smaad jegens de katholieken. Maar toch, Stegman verwoordde naar alle waarschijnlijkheid wel iets van watt Hermans zelf ook dacht in die tijd. En velen met hem wellicht. Als dat zo is, dan kreeg Hermans uiteindelijk geen gelijk van de geschiedenis.

Zoals wel vaker niet. Over de afloop van de apartheid in Zuid-Afrika bijvoorbeeld. In de jaren tachtig meende Hermans dat het communisme vrij spel zou krijgen als het apartheidsregime in Zuid-Afrika zou terugtreden. Een bloedbad zou het gevolg zijn. Maar hij had niet op Nelson Mandela gerekend. De geschiedenis is niet het domein waar je gemakkelijk je gelijk kunt halen. Zelfs niet voor Willem Frederik Hermans die het gelijk toch vaak aan zijn kant had.