Psychose en kosmologie
In een psychose is er geen sprake meer van een externe wereld, alles wat buiten is, is tegelijkertijd binnen, en omgekeerd. In dit samenvloeien van binnen en buiten kunnen zich kosmische ervaringen aandienen die ongemerkt overgaan in een zich almaar uitdijende grootheidswaan. De interne conflicten krijgen dan een universele dimensie in een eeuwige strijd van polariteiten zoals licht en duister, goed en kwaad. Op magische wijze wordt zo de illusie gewekt dat de eigen wil invloed kan uitoefenen op kosmische gebeurtenissen. Omgekeerd ontstaat het waanidee dat de loop der dingen direct bepaald worden door een kosmisch mechanisme waardoor alles met alles samenhangt.
Dat is een waanidee omdat zo’n samenhang niet bestaat, althans niet voor het gezonde verstand. Er is geen kosmisch verband tussen de grote dingen boven ons en de kleine dingen op beneden, tussen de geest en de materie, zoals de alchimisten ooit dachten. Dat is een waanidee waar Mulisch misschien heimelijk zijn hele leven aan vasthield, al was het maar als een goudmijn voor zijn romans. Er is geen ‘compositie van de wereld’, geen kosmisch muziekje dat in alles doorklinkt, van groot naar klein en omgekeerd. Maar is dat ook zo?
Als ik hedendaagse kosmologen mag geloven evolueert het heelal, maar dat evolutieproces is verweven met de waarneming daarvan in ons hoofd. Ik las daar voor het eerst iets over in dat merkwaardige boek van Thomas Hertog, Het ontstaan van de tijd, mijn reis met Stephen Hawking voorbij de oerknal (2023). Volgens Hawking is de geschiedenis van het heelal afhankelijk van de vraag die je stelt. Maar als dat zo is, dan is het heelal op zichzelf waarschijnlijk veel groter en complexer dan elk door de mens gemaakt model of concept.
En hoe kon het ooit gebeuren dat bij de oerknal alles exact in de juiste begintoestand stond, zodat uiteindelijk het leven op aarde en dus ook de mens kon ontstaan, die vervolgens waarneemt dat bij de oerknal alles in de juiste begintoestand stond…., althans volgens zijn waarneming. Deze möbusiaanse cirkel doet denken aan Het Oneindige Verhaal van Mulisch over een man die een verhaal schreef over een man die … etc.
Was er dan toch zoiets als een God die dit alles heeft bedacht en in werking heeft gezet? Voor Augustinus was dit geen probleem. Hij geloofde stellig dat God de ‘Eerste Beweger’ is geweest. In zijn Belijdenissen schrijft hij: ’Indien er vóór de hemel en de aarde geen tijd was, waarom dan de vraag waar gij aanwezig waart? Want waar geen tijd was, was geen ‘toen’.’
In zijn boek over Stephen Hawking verwoordt Thomas Hertog dit inzicht op een vergelijkbare wijze. Maar het idee ‘God’ is nu vervangen door het toeval van een evolutionair proces. Er is nu ook geen platonische achterwereld meer van ‘Eeuwige Ideeën’ die aan het heelal vooraf zouden gaan. Die ‘Eeuwige Ideeën’ zijn op zichzelf deel van het evolutieproces dat mede in onze waarneming wordt gevormd. Of in de woorden van Hertog:
‘Het is moeilijk voor te stellen hoe platonische waarheden van welke vorm dan ook ooit de kloof in onze conceptuele kijk op de levende en de niet-levende werelden werkelijk zouden kunnen dichten. Het lijkt er eerder op dat het leven, ook intelligent leven, slechts een toevallige voltreffer is van een volstrekt onpersoonlijk, wiskundig rijk, en dat er verder weinig meer over te zeggen valt.’
Hawking verkeerde lange tijd in de veronderstelling dat we God niet nodig hebben om de oerknal te kunnen verklaren. Hij verkondigde dit standpunt bij tal van gelegenheden en in meerdere publicaties.Tegelijk wilde hij dat wetenschappelijke modellen niet gebruikt worden om religieuze overtuigingen te ondersteunen of te weerleggen. Ook Einstein – zelf een diep gelovig mens – was daar huiverig voor. In tegenstelling tot Einstein was Hawking een atheïst. Zijn theorieën suggereerden dat het universum zichzelf heeft geschapen door middel van natuurlijke processen.
Dit idee stond haaks op veel religieuze overtuigingen die uitgaan van een ‘Eerste Beweger’ die alles in werking heeft gezet. Toch zijn de latere theorieën van Hawking niet meer zo stellig op dit heikele punt. We kunnen over God – als er al zoiets als ‘God’ bestaat als zijnde iets waar wat over te zeggen valt – nu nog niets met zekerheid zeggen. Of beter gezegd, het hologram van het universum moet eerst nog zijn voltooiing vinden, als er tenminste zoiets als een ‘voltooid universum’ kan bestaan. Want ook dat weten we niet.
Over dat soort vragen tasten we in het duister. Het is ook de vraag of we ooit echt iets te weten komen over die ene vraag van Augustinus: ‘Wat is tijd?’ Ook hier geldt dat elke vorm van kennis zoiets is als het zien van je eigen voetsporen die je telkens weer tegenkomt als je in cirkels rondloopt. Anders gezegd, het begrip tijd is zoiets als wat de gek er voor geeft. We hebben geen houvast meer. Geen vast punt. Alles stroomt, zelfs ons denken over de tijd.
Telkens weer komt de verwondering over de tijd bij Mulisch aan bod. De tijd staat stil, wordt ontkend of men verplaatst zich naar een andere tijd, maar wat ‘de tijd zelf’ is, blijft altijd een raadsel, ook in het postuum verschenen boek De tijd zelf (2011). In De compositie van de wereld (1980) citeert Mulisch wederom Augustinus: ‘Niet in de tijd, maar met de tijd maakte God de wereld.’ Alsof Augustinus al weet had van wat Stephen Hawking eeuwen later nog moest ontdekken.
Wie diep gaat nadenken over de tijd, raakt vroeg of laat elk houvast voor zijn gedachtegang kwijt. Hij raakt wat je noemt de tijd kwijt, want voor wat ‘de tijd’ werkelijk zou kunnen zijn, bestaan geen woordjes die wij in zinnen achter elkaar kunnen plaatsen. De tijd zelf is woordeloos. De tijd zit in de woorden zelf. En de taal is als een brandkast die door het verstand niet te kraken is. Met uitzondering misschien van een schrijvende psychoticus. Dat is een tijdschrijver voor wie tijd zelf waanzinnig is geworden.
Mulisch was niet zo goedgelovig, dus liet zich niet van de wijs brengen in de stroom van nieuwe ideeën over de kosmos. Maar met zijn boek De compositie van de wereld (1980) had hij de smaak wel te pakken als het ging om een nieuwe theorie over het alles, hierboven en beneden. Mulisch raakte gefascineerd door ‘Het Ene’, dat tegelijk niet ‘Het Ene’ kon zijn. Hoe kan er anders een Big Bang zijn geweest vanuit…ja vanuit wat eigenlijk? In zijn Huizinga-lezing vatte hij zijn verwondering als volgt samen:
‘Alles in de wereld blijkt monadisch: allereerst de ene wereld zelf, en dan alles van de Melkweg tot het zonnestelsel, de samenleving, het individu, een dier, een plant, een levende cel, een atoom, een hadron, een quark. Alles vermenigvuldigt zich, dijt uit, maar het baart daarin steeds de afkomst van het Ene. En het gaat er ook op toe, want in het verschiet ligt het Ene in de gedaante van een eindkrak.’
Er volgt dan een vertoog over lineaire en cyclische tijdscategorieën, uitmondend in een kritiek op Popper die in zijn boek The Open Society and Its Enemies (1945) het gewaagd had om het communisme en het fascisme over dezelfde kam van Hegel te scheren, wat onvermijdelijk leidde tot een soort NATO-ideologie, alsook de valse bewering dat Hitler een dialectisch denkend individu zou zijn geweest. Mulisch zei, dat hij Popper op tal van Hitler-citaten had kunnen wijzen waarin de lof werd gezongen op de ‘Anti-Historische Ordnung’ van het Duizendjarige Rijk.
En zo kwam alles tenslotte weer uit bij Hitler. Mulisch was geen heldere denker als hij over het heelal begon. Na zijn psychotische sterrenregen rond 1950 had alles met alles te maken gekregen. In een roman kan dat fascinerende lectuur opleveren, maar wie in onze onbestemde tijd nog één keer – als Plotinus – een kolossaal filosofisch bouwwerk wil oprichten, doet er verstandig aan zich tot de romankunst te beperken.
Probleem is wel dat hedendaagse kosmologen de vreemdste dingen beweren over het de tijd en ontstaan en de aard van het heelal, dingen die haaks staan op alles wat het gezonde verstand ons leert. Soms denk ik wel eens dat psychotici met hun waanideeën dichter bij de kosmische werkelijkheid staan dan het gezonde verstand. Alles heeft met alles te maken, dat is de bottomline die de psychotische ervaring gemeen te lijkt hebben met de hedendaagse kosmologie.