Kort voor mijn opname in Heiloo in januari 1966 had ik Henk van Ulsen in de Stadsschouwburg Dagboek van een gek van Gogol zien spelen. Van Ulsen speelde dat hij langzaam het contact met de werkelijkheid verloor. Dat deed hij op een briljante manier, maar ook zodanig dat hij alles onder controle had. De waanzin spelen is wat anders dan waanzinnig zijn. Kunst is uiteindelijk controle, stijl, beheersing, niet het volledige laten vieren van de teugels. Poëzie, zo beweerde William Wordsworth is ‘the spontaneous overflow of powerful feelings from emotions recollected in tranquility.’
Maar deze beroemde zin bevat ook een vraag. Wat is bij het creëren van een kunstwerk van beslissend belang? Is dat de vloed van emoties, waardoor de geest wordt overspoeld of juist de rust waarin de emoties worden vergaard en uiteindelijk geordend worden? De balans tussen chaos en ordening is eigen aan elke vorm van artistieke creatie. Waanzin is de uiterste staat van van wanorde die de geest kan bereiken. Zou het dan misschien toch zo zijn, dat juist daar, op de rand van de totale chaos, de hoogste vorm van creativiteit is te vinden?
De ‘schrijfdrift’ bij iemand die op weg is naar een psychose kan ontstaan door een combinatie van factoren. Tijdens een psychotische episode kan de betreffende persoon de grip op de realiteit gaandeweg verliezen, wat kan leiden tot intense en vaak verwarde gedachten. Schrijven kan dan een manier zijn om deze gedachten te ordenen en een gevoel van controle te behouden. Daarnaast kan de schrijfdrift ook voortkomen uit de behoefte om op een andere manier met de innerlijke wereld in contact te treden om die op die wijze beter te kunnen begrijpen.
Na mijn opname in Heiloo kwam ik in behandeling bij Dr. A.F.C. Overing (2021-2012) in Amsterdam. Hij was zowel psychiater als zenuwarts en nog in de leer geweest bij H.C. Rümke, die hij nog altijd bewonderde. Verder was Overing een fervent voorstander van non-interventie. De sessies bij hem van een uur bestonden vooral uit zwijgen en dus lange en soms zelfs ondraaglijke stiltes. Toch bewaar ik dierbare herinneringen aan ‘doktor Overing’, want zo noemde ik hem altijd. Hij had graag gehad dat ik een studie koos die ver verwijderd zou blijven van mijn persoonlijke problematiek. Paleontologie of zo. In ieder geval geen psychologie of filosofie. Die wijze raad heb ik destijds in mijn oren geknoopt. Na twee voortijdig afgebroken studies koos ik uiteindelijk voor kunstgeschiedenis, nadat ik onder indruk was geraakt van de autobiografie van Jung, Herinneringen, dromen, gedachten (1961).
Overing stimuleerde me altijd om te gaan schrijven, maar als ik hem wel eens een paar pagina’s liet lezen, bladerde hij er snel doorheen. Hij fronste dan hij met zijn wenkbrauwen, vooral als hij een van die wonderlijke tekeningen zag, waarmee ik mijn tekst had geïllustreerd, vol met hakenkruisen en symbolen voor de vierde dimensie of de oneindigheid. Over de oorzaak van mijn psychose had Overing een duidelijke mening.
Voor een nakomer als ik, in een gezin met vier veel oudere zussen en ouders die beiden al over de zestig waren – de vader uiterst gesloten, de moeder overbezorgd -, was mijn psychose volgens hem ‘een geval uit het boekje’. Dat vond ik lastig, want daarmee was elk gesprek over de inhoud van psychotische waan in feite irrelevant geworden. Over wat ik geschreven had in de aanloop naar mijn psychose wilde hij het ook nooit hebben. Ook niet over de boeken die ik las of gelezen had. ‘Je kunt wel alle boekjes van de wereld lezen,’ zei hij dan.
Maar waarom was ik dan letterlijk ‘als een gek’ gaan schrijven? Of beter gezegd als een schrijfrobot die op hol was geslagen en heilige taal ging uitslaan. In mijn optiek was mijn schrijfdrift pas werkelijk op gang gekomen toen het besef begon te dagen dat God uit de wereld verdwenen was. Achteraf vraag ik me wel eens af wat er in het ambitieuze jezuïetenmilieu waarin ik opgroeide toch gebeurd kon zijn, zodat mijn geloofscrisis zo snel kon toeslaan.
Misschien las ik in die tijd teveel romans waar ik treurig van werd. De naoorlogse literatuur was ook behoorlijk deprimerend. Wat gebeurde er precies tussen mijn oren toen mijn geloof wegviel? Gebeurde dat al schrijvend, eerst aarzelend en dan steeds sneller als een steen die van de berg afrolt? Viel er soms een gat in mijn bewustzijn? Zeker is dat er diep in mijn brein iets op gang gekomen was waardoor de dingen vanzelf begonnen te gaan. En naarmate ik sneller begon te schrijven werd de inhoud steeds vreemder.
Van Overing kreeg ik te horen dat de inhoud van mijn psychotische waan voor hem geen onderwerp van gesprek was. Hij wilde het er niet over hebben. Wellicht dacht hij – net als Rümke -, dat de psychose vooral een vormprobleem is. De inhoud van een psychose is irrelevant. Primair is het belang om de betreffende persoon uit zijn verwrongen stelsel van ideeën te verlossen en weerbaar te maken, om zo weer ‘baas in eigen brein’ te worden.
Daar is iets voor te zeggen. Maar het boek Tegen de tijdgeest, dat ik in 2011 samen met Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf zou uitbrengen, zou juist een pleidooi worden om meer aandacht te schenken aan de inhoud van de psychotische waan, aan de zogenaamd ‘waanzinnige ideeën’ die volgens de psychoticus hoe dan ook ten uitvoer moeten worden gebracht, en die we alledrie ooit op schrift hadden gesteld.
Wel zei Overing mij ooit dat de inhoud van mijn psychose iets kon bevatten dat pas in mijn latere leven duidelijk zou kunnen worden. De opdracht, die ik had ontvangen ‘van gene zijde’, zou ik wellicht op een andere – en nog onvermoede – manier toch ooit ten uitvoer kunnen brengen. In zekere zin is dat in mijn latere leven ook gebeurd. Jarenlang heeft de gedachte in mijn hoofd rondgespookt dat ik ooit moest gaan schrijven over mijn vreemde ervaringen in de jaren zestig.
Al schrijvend zou ik mezelf dan kunnen herscheppen tot de visionaire psychoticus die ik ooit was. De demonen die destijds hadden rondgespookt in mijn hoofd, zou ik opnieuw tot leven kunnen wekken als een schrijfrobot in een spiritistische seance. Die intense behoefte herkende ik later ook in het werk van Harry Mulisch. Vooral in zijn vroege werk herkende ik de sporen van het schrijven op weg naar een psychose.
Toen ik ontdekte dat de drang van Mulisch om te gaan schrijven pas werkelijk op gang kwam door het ondergaan van een psychotische ervaring, zag ik dat als een bewijs voor de stelling dat het ‘schrijven als een gek’ voor de schrijver zelf een openbaring kan zijn in de meest letterlijk zin van het woord. Er gaat dan iets volledig vanzelf, alsof de geest een machine wordt. En paradoxaal genoeg was Mulisch voor dat laatste het meest bevreesd. Zijn leven lang zag hij het doembeeld voor zich, dat de mens een machinemens zou worden, waarbij alles vanzelf zou gaan, zelfs zijn eigen vernietiging. De Tweede Wereldoorlog had hem laten zien wat dan de gevolgen kunnen zijn.
We leven nu tachtig jaar na die oorlog, in en tijd waarin ontwikkelingen in de kunstmatige intelligentie, biotechnologie, nanotechnologie en informatietechnologie de mogelijkheden hebben gecreëerd om de menselijke natuur ingrijpend te veranderen. We kunnen niet alleen computers hacken, maar ook het lichaam of de menselijke geest. Biohacken is tegenwoordig een brede term die verwijst naar het experimenteren met je eigen lichaam en geest om zo je fysieke, mentale en emotionele prestaties te verbeteren.
Dit kan gebeuren door het gebruik van slimme technologie, zoals smartwatches of slaap-trackers om je gezondheid te optimaliseren, maar ook door het implementeren van geavanceerde tools of technieken, zoals chips-implantaten, genetische manipulatie of neurostimulatie. De technische middelen zijn er al om de mens biologisch te op schalen tot een superwezen, waardoor de evolutie zich exponentieel zou gaan versnellen. Als dit zo doorgaat, wanneer houdt de mens dan op te bestaan en begint de cyborg of e cybiont?
De term “cyborg” is een samentrekking van cybernetic organism en verwijst naar een wezen dat een combinatie is van biologische en technologische elementen. Het beschrijft een mens of ander organisme dat verbeterd is met technologie, zoals mechanische prothesen, geïntegreerde sensoren of neurale implantaten.
De term “cybiont” is minder bekend en verwijst naar een concept dat een stap verder gaat. Het beschrijft een complex systeem waarin technologie, biologie, en intelligentie op systeemniveau samenwerken, vaak met een collectieve focus. Maar wat. De verschillen ook zijn, de cybiont en de cyborg zijn beide post-humane wezens. En als het geen mensen meer zijn, wat zijn het dan wel? Gloort hier soms een nieuwe godenschemering?
Dat is een basale vraag die ook – en misschien zelfs in eerste instantie – de religie aangaat. Is de oorsprong van de mens transcendent en daarmee religieus van aard? En zo ja, geldt dat dan ook voor een post-humaan wezen dat weldra door de mens zelf ontworpen zal worden en dat niet – zoals Heidegger ooit over de mens verklaarde – in het bestaan ‘geworpen’ is ‘Geworfen oder entworfen’? Dat is de vraag die razendsnel op ons afkomt. AI-systemen worden steeds geavanceerder in het verwerken van informatie, het nemen van beslissingen en zelfs in het nabootsen van menselijke cognitie. Kan het zijn dat deze ontwikkeling op zich zelf het karakter kan krijgen van een religieuze openbaring?
Sommige mensen zien de potentie van AI als iets bijna magisch of goddelijks, vooral gezien de snelheid en precisie, waarmee AI nu al taken kan uitvoeren die voorheen alleen door mensen verricht konden worden. Dit kan leiden tot een soort verering of ontzag voor de technologie. Net zoals mensen in het verleden technologieën als elektriciteit en het internet hebben verafgood, kan AI ook een soort verering krijgen vanwege zijn potentieel om de wereld drastisch te veranderen. Er zou een nieuwe vorm van religieuze waan kunnen ontstaan die zich niet alleen het menselijk bewustzijn, maar ook in een kunstmatig gecreëerd bewustzijn kan manifesteren. Misschien komt er een tijd dat een schrijfrobot een nieuwe Bijbel gaat schrijven, als het dagboek van een waanzinnig geworden supermens.