In de Noorse Netflix-serie The Remarkable Life of Ibelin draait het verhaal om Mats Steen, een jongen met een spierziekte die zijn fysieke beperkingen overstijgt door volledig op te gaan in een digitaal spel, World of Warcraft. De documentaire toont hoe deze gehandicapte jongen, die vindt dat hij in het werkelijke leven niet veel meer te zoeken heeft, een rijk sociaal leven gaat leiden in de game-world en daar diepgaande vriendschappen opbouwt. In feite is hij met zijn geest volledig herrezen in een virtuele wereld. Je zou dat ook een soort waanwereld kunnen noemen die door de nieuwe media werkelijkheid is kunnen worden. Daar vindt hij wat je noemt ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’.
Kan het internet in zijn algemeenheid zoiets voor de mens in petto hebben? In haar boek De hemelpoort van cyberspace, een geschiedenis van de ruimte van Dante tot Internet (1999) beschrijft Margaret Wertheim het ontstaan van een nieuwe – in wezen religieus geaarde – ‘ruimte’. Zo stelt zij: ‘De droom van een wereldgemeenschap is een van de belangrijkste fantasieën van de religie van cyberspace, een technologische versie van de wereldbroederschap van het Nieuwe Jeruzalem.’
De vergelijkingen tussen de nieuwe ruimte van internet en de boven-wereldse ruimte van de christelijke kosmologie waren kenmerkend voor de utopische beginfase van het internet. Toch is er nog altijd iets voor te zeggen. Er zijn meer parallellen tussen het ontstaan van het christelijk ruimte-concept in de eerste eeuwen van de jaartelling en de hedendaagse revolutie die internet teweegbrengt in het denken over ruimte en tijd. Dergelijke omwentelingen kunnen grote veranderingen teweeg in de bestaande mondiale machtsverhoudingen, maar een wanhopig individu ook troost bieden in een ondraaglijke geworden bestaan.
Maar dat niet alleen. In onze seculiere tijd worden worden in de de paranoïde waanwereld van psychotici de figuren ‘God’, ‘Duivel’ en ‘engelen’ steeds meer vervangen door ‘CIA’, ‘straling’, ‘sciencefiction’, ‘internet’ en ‘social media’. Zo lijkt het fenomeen transcendentie allengs op te gaan in de virtual reality. Paranoia richt zich nu op geheime diensten en niet meer op complotten die in hemel of de hel worden gesmeed. Die conclusie komt overeen met mijn eigen ervaringen.
De laatste keer dat ik zelf in een waanwereld belandde was in de zomer van 1979. Dagenlang tot diep in de nacht schreef ik op mijn oude Olivetti-schrijfmachine. Gaandeweg kreeg ik last van achtervolgingswaan en dacht dat agenten van zowel de CIA als de KGB achter mij aanzaten.Tien jaar daarvoor, in de zomer van 1969, had ik bij een antiquariaat in Amsterdam voor vijftien gulden een antiek exemplaar gekocht van een boek van Swedenborg, Apocalypse Revealed.
Dat boek had een fraaie band van leer, met een gemarmerd schutblad binnenin. Het was gedrukt in 1911 of 1912, ik dacht in Washington. Ik heb het nooit gelezen. Het heeft tien jaar lang in mijn boekenkast gestaan. De Zweedse mysticus en filosoof Emanuel Swedenborg (1688-1772) heb ik altijd een fascinerende figuur gevonden. Hoe dan ook, in deze zomer van 1979 verkeerde ik in de veronderstelling dat ik een technologische ontdekking had gedaan die zeer bedreigend was voor het evenwicht tussen de beide grootmachten in de Koude Oorlog.
De CIA – zo meende ik – had een satelliet gelanceerd ter grootte van een tennisbal, waardoor alle elektronische communicatiesystemen op aarde in één keer aan elkaar gekoppeld waren. Alle apparaten die tv-signalen konden ontvangen, waren ineens ook camera’s geworden. Zo kon de CIA in alle huiskamers naar binnen kijken via het scherm van de TV. Ook de radio werkte op een vergelijkbare manier. Ik hoorde stemmen op de radio die daar niet thuis hoorden. En op de tv las ik in de ondertiteling van films verborgen boodschappen die exclusief voor mij waren bedoeld.
Ik woonde toen aan de uiterste rand van Leeuwarden, in de nieuwbouwwijk Aldlân, dicht bij het van Harinxmakanaal. Er gebeurden daar de raarste dingen die mijn waanwereld leken te bevestigen. Ik zag opeens overal grote antennes op de daken staan, die er eerder niet stonden. Bovendien werd er die zomer huis aan huis een kabel aangelegd voor de tv, wat mijn vermoeden bevestigde dat er iets grondig mis was.
Op een zondagochtend was ik het zat. Ik heb toen het boek Apocalyps Revealed van Swedenborg met een grote boog in het Van Harinxmakanaal gegooid ter hoogte van het kleine eiland de Froskepôlle, dat me altijd doet denken aan een verlaten Hof van Eden, waar een naakte Eva ooit in slaap is gevallen. Een paar dagen later zag ik niet ver van deze plek, op een stille zondagochtend een kaars branden, zomaar in het gras midden in de Froskepôlle. Het was daar niet pluis. Vreemde geesten kwamen los uit het water en namen bezit van de omgeving.
Het goddelijke is volgens Swedenborg aanwezig in alles wat leeft. Er zijn twee werelden, dacht hij: de natuur en de geest. Alles in de natuur heeft zijn tegenhanger in de geest, zoals het oppervlak van een meer al onze stemmingen kan weerspiegelen. In zijn boek Apocalypse revealed had hij – mede op basis van zijn eigen visioenen – omstandig uit de doeken gedaan hoe het einde der tijden zich zou voltrekken. Het jaar 1757 was niet alleen het tijdstip waarop volgens zijn voorspelling het Laatste Oordeel zou plaatsvinden, maar toevalligerwijs ook het geboortejaar van William Blake, die in zijn leven met de ideeën van Swedenborg geworsteld heeft.
Wat Blake miste bij Swedenborg was de eenheid der tegendelen, de uitersten die elkaar raken, kortom de eenheid van hemel en hel. Er was volgens volgens Blake ook geen strikte tweedeling tussen geest en materie. Alles is energie, en de seksualiteit was een sacraal gebeuren. In zijn boek Het huwelijk van Hemel en Hel schrijft Blake: ‘Swedenborg houdt alleen een kaars in de zonneschijn.’ Volgens Blake was er ook nog zoiets als de wind…..Like a candle in the wind.
Hoe dan ook, een paar uur later op die wonderlijke zondagochtend in de zomer van 1979, zag ik een schip onder vreemde vlag langs de Froskepôlle varen. Het was een grijs schip zonder vensters of patrijspoorten, een marineschip zo te zien. Even later vloog er een straaljager over. Later op de dag sprak een man op de radio over een passage die hij gelezen had in het boek Montaillou van Le Roy Ladurie. Het ging over een eenvoudige boerenvrouw die zichzelf vrijpleitte van seksuele omgang met de pastoor op grond van woorden als : ‘Als ik voel dat het goed is, kan het nooit slecht zijn’. Dat zou een soort heidense wijsheid zijn die tot laat in de Middeleeuwen in tact was gebleven.
Het verband tussen al deze zaken ontging mij ten ene male. Het was een conjunctie van absurde feiten die zich die dag aaneenregen. Al met al waren het radio en tv geweest die in mijn brein dit proces van voortdurende conjunctie en desintegratie in hoge mate hadden bevorderd. Nu vraag ik me wel eens af, wat internet met je kan doen als je het contact met de werkelijkheid langzaam kwijtraakt, om nog maar te zwijgen over kunstmatige intelligentie.
Hoe gaat je waanwereld zich dan vermengen met een virtuele wereld waarin je zomaar kunt wegdrijven? Gaat AI onze stoutste dromen waarmaken, en de werkelijkheid veranderen in een droomwereld, waarin in plaats van mensen alleen nog maar supermensen zullen bestaan? Misschien heeft de kunstmatige intelligentie ons de procedure in handen gegeven om een nieuwe vorm van leven of zelfs een nieuwe soort mens te scheppen.
In feite is dat een oud verhaal. De legende van de Golem, een ‘menselijk’ wezen gemaakt van klei en tot leven gebracht door de kabbalistische kennis van rabbi Loew, speelt zich af in Praag. Volgens de overlevering schiep rabbi Loew de Golem om de Joodse gemeenschap in de stad te beschermen tegen vervolging. De Golem werd uiteindelijk oncontroleerbaar, en rabbi Loew schakelde hem uit door de shem – een perkament met de naam van God – uit zijn mond te verwijderen. De Golem veranderde daarna weer in levenloze klei.
Een veelvoorkomend verhaal zegt dat de Golem begraven ligt op de zolder van de Altneu-synagoge in Praag. Dit is een van de oudste synagogen in Europa die nog steeds in gebruik is. Maar daar is geen fysiek bewijs voor deze legende, en historici beschouwen het verhaal als een mythe. De zolder van de synagoge is ook niet open voor publiek, wat bijdraagt aan de mystiek. In 1991 was ik zelf in Praag, waar ik op het oude Joodse kerkhof heb bezocht,. Het is een oude gewoonte daar om briefjes met wensen of gebeden onder een steentje achter te laten bij het graf van de Maharal van Praag.
Dit is dezelfde rabbi die volgens de legende de Golem schiep. Dat achterlaten van briefjes is een traditie die vergelijkbaar is met wat Joden doen bij de Klaagmuur in Jeruzalem. Mensen geloven dat de Maharal, als een wijze en spiritueel krachtig persoon, kan bemiddelen bij het vervullen van hun gebeden. Op mijn briefje heb ik toen een wonderlijke wens geschreven, die sindsdien in mijn leven nog altijd niet in vervulling is gegaan. Die wens was in feite een verzoek aan God en luidde als volgt:
‘Please, give me the secret of heaven and hell.’
Harry Mulisch had een sterke belangstelling voor de Joodse mythe van de Golem. Ook is hij zelf in Praag geweest. In interviews heeft hij aangegeven dat hij onder de indruk was van de rijke geschiedenis en mystieke sfeer van Praag. Hoewel ik nergens heb kunnen vinden dat hij in Praag ook het Joodse kerkhof heeft bezocht, lijkt me dat alleszins aannemelijk gezien zijn belangstelling voor joodse cultuur en geschiedenis. In zijn roman De Ontdekking van de Hemel spelen mystieke elementen een belangrijke rol, en een stad als Praag, met zijn esoterische en joodse geschiedenis, past naadloos bij de literaire fascinaties van Mulisch. De vraag blijft dan of hij ook een wens hij bij het graf van de Maharal heeft achtergelaten. Misschien heeft hij gevraagd om een briljant thema voor een grote roman, De ontdekking van de hemel bijvoorbeeld.
Mulisch’ belangstelling voor de Golem kwam overigens tot uiting in een andere roman: De Procedure (1998). De hoofdfiguur Victor Werker is een bioloog die zich bezighoudt met het scheppen van leven in het laboratorium, geïnspireerd door het scheppingsverhaal en de mythe van de Golem. Het boek verweeft thema’s als schepping, leven en de grens tussen wetenschap en ethiek. Victor Werker ontdekt zelf de procedure ontdekt om leven te construeren: de ‘Eobiont’.
Dit wezen heeft hij geproduceerd uit stukjes anorganische materie: ‘…een uiterst complex, chemisch hoogwaardig opgetuigd, organisch kleikristal, met het karakter van proto-DNA.’ Hij is ook de uitvinder van een machine die zichzelf bouwt, een organisme dat voortkomt uit anorganisch materiaal. Ook wil hij een boek schrijven over hoe zijn uitvinding in zijn werk was gegaan, maar hij blijft vast zitten in de vraag welke vorm het boek moet krijgen en tot wie hij zich eigenlijk moet richten:
‘Bij een romanschrijver, althans een goede, doet dat probleem zich vermoedelijk niet voor; ik ben niet zo op de hoogte, maar ik denk dat hij zijn boek schrijft op de manier, waarop dat boek geschreven wil zijn. Het is een machine die zichzelf bouwt en de lezer moet maar zien. Nu doet het merkwaardige feit zich voor, dat mijn eobiont in feite ook een machine is die zichzelf bouwt, het is een organisme, maar ik kan er niet op dezelfde manier over schrijven, want bij non-fictie gaat dat niet op.’
Daarna volgt een verhandeling over de ontdekking van het DNA door Watson en Crick dat een soort alfabet is voor het creëren van leven. Het Hebreeuwse alfabet heeft 22 letters, en het onze 26. Daaruit zijn alle teksten te genereren. Zo ook is het leven te genereren uit een beperkt aantal materiële bouwstenen. In elke celkern zit de genetische informatie voor het hele lichaam, ‘als een boek van een miljoen dichtbedrukte bladzijden – dat komt overeen met zo’n vijfhonderd Bijbels met elk drie-en-een-half miljoen letters. En dat dus honderd triljoen keer’ . Zo wordt telkens weer een verband gelegd tussen het DNA en het alfabet, tussen de autocreatie van mens en het schrijven van een boek. Maar ook met de aloude mythe van de Golem.
Het verhaal van de Golem wordt vaak gebruikt als een metafoor voor de menselijke scheppingsdrang, de behoefte om macht uit te oefenen en het leven als zodanig in bezit te nemen. Hoewel het concept van de Golem geen direct verband houdt met waanideeën, kan het ook symbolisch worden geïnterpreteerd als een waanvoorstelling van het menselijk vermogen en het diep menelijke verlangen om macht uit te oefenen over wat in het leven oncontroleerbaar is.
Dat verlangen lijkt in een tijd waarin gentechnologie in combinatie met kunstmatige intelligentie groter te worden dan ooit. Zal de mens zich in de nabije toekomst kunnen vervolmaken tot eens soort supermens. In zijn boek Supermens, ben jij klaar voor een update? (2020) onderscheidt Peter Joosten verschillende vormen van het fenomeen ’transhumanisme’, die gerelateerd zijn aan geloof, politiek of ideologie. Zo zijn tegenwoordig aanhangers van het ‘singularitarianisme’ (het streven naar superintelligentie) het ‘hedonistisch imperatief’ ( het streven om het lijden uit te bannen, het ‘libertaristisch transhumanisme’ ( een streven dat zich focust op het individu en elke bemoeienis van de overheid wil uitbannen) en het tenslotte het ‘christelijke transhumanisme’ ( dat is een transhumanisme in de lijn met de christelijke waarden).
Hoe je het transhumanisme ook wilt zien, uit ongeordende materie is mogelijk een machinemens te creëren als de ultieme materialisatie van een waanidee. Al in De zaak 40/61 werd dit gegeven door Harry Mulisch aangestipt. Er wordt daar een opsomming gegeven van alle kunstmatige vervaardigde machinemensen in de wereldliteratuur. Goethe had zich al zorgen gemaakt over het naderende Machinenwesen, en liet in het tweede deel van Faust door Mephistopheles een homunculus bereiden. Maar het thema was al ouder gezien de IJzeren Vlieg van Regiomontanus, de IJzeren Man van Roger Bacon, de Kunstmatige Mens van Albertus Magnus, en nog verder terug: de automaten van de Pythagoreeërs en de Golem uit Psalm 139.
Dat laatste verbaasde mij. Ik wist niet dat het Golem-mythe al zou oud was. Mijn Hebreeuws is niet meer wat het geweest is, maar na het raadplegen van een AI-vraagbaak op internet leerde ik het volgende. In psalm staat in Hebreeuws het volgende te lezen: גָּלְמִי (golmi), wat wordt vertaald als “mijn ongevormde lichaam” of “mijn ongevormde massa.” Het woord komt van de wortel golem, dat verwijst naar iets dat ongevormd, ruw of nog niet volledig ontwikkeld is.
Psalm 139 is in wezen een loflied over Gods alwetendheid en almacht, waarin de psalmist beschrijft hoe God hem heeft geschapen en hoe Hij alles weet, zelfs over de tijd vóór de geboorte, het embryonale of prenatale stadium van het menselijk leven, een toestand waarin de mens nog ongevormd is, maar al gekend wordt door God. In de Joodse mystiek, vooral in de Kabbala, werd de term golem later geassocieerd met een kunstmatig, vormeloos mensachtig wezen dat door menselijke inspanningen, zoals door het gebruik van heilige woorden tot leven kan worden gebracht.
Dat tot leven wekken kan niet alleen in de waan, maar ook door kunstmatige intelligentie gebeuren. Je zou de kunstmatig vervaardigde machinemens kunnen zien als de ultieme materialisatie van het psychotische denken. Dan is het menselijke denken volledig ontspoord. De mens als geestelijk wezen is dan uiteindelijk een zelfdenkende machine geworden die de grens van de waan passeert. Het geheim van hemel en hel is dan een droom geworden uit een ver verleden. Een droom die vervlogen is als een kaars in de wind.