K. : Mag ik u even onderbreken? Penrose postuleerde dat een universum dat wordt beheerst door wetten die geen bewustzijn mogelijk maken, in feite mogelijk geen universum is. Daarom bestaat het universum bij de gratie van ons bewustzijn. Dat betekent dat er nooit zo ’n universum of wereld zou kunnen bestaan, als niet onze ogen en ons bewustzijn …
D.: Ik ben blij dat u die vraag stelt. Ik ben het niet eens met Penrose, ofl iever gezegd, met John Archibald Wheeler wiens opvatting dat met name is. Dat wil zeggen, mij hebben ze niet kunnen overtuigen. Misschien zal ik in de toekomst tot het inzicht komen dat ik hen gewoon niet begrepen heb. Maar tot dusver houd ik er een veel conservatievere opvatting op na. Ik neem aan dat het universum mil jarden jaren heeft bestaan voordat het eerste leven ontstond en van die tijd zou je kunnen zeggen – uitsluitend in de meest metaforische en retrospectieve zin – dat niets iets uitmaakte. Achteraf kunnen we blij zijn dat het universum bepaalde eigenschappen had, aangezien dat later het leven op aarde mogelijk maakte. Maar er was geen vooruitziende blik, geen planning, geen streven.
Aldus Daniel Dennett (1942-2024) in antwoord op een vraag van Wim Kayzer in een van de interviews van de beroemde televisieserie Een schitterend ongeluk, die door de VPRO in 1993 werd uitgezonden. De woorden van Dennett vertolken in feite nog altijd de heersende opvatting binnen de natuurwetenschap, als we de aanhangers van de Intelligent-Design-theorie voor het gemak even buiten beschouwing laten. Het heelal is niet alleen door een speling van het toeval ontstaan, maar vervolgens ook zonder enig vooropgezet doel geëvolueerd. Het is niet de voorzienigheid van een Schepper geweest, dat daaruit uiteindelijk de mens is voortgekomen. Alles is voortgekomen uit een grote flipperkast van moleculen, die langzaamaan zo groot werden, dat zij in staat waren zichzelf te reproduceren tot de voorlopers van het DNA, waaruit uiteindelijk de eencellige wezens ontstonden. Daarna is het verhaal bekend. Darwin heeft de regels van de evolutie aan de natuur ontfutseld, een evolutie die net zo goed heel anders had kunnen verlopen.
Dennett gaat in zijn antwoord voorbij aan de vraag of er wel een universum kan bestaan, als er geen bewustzijn is om dat universum waar te nemen. Stel dat de evolutie niet tot het menselijk bewustzijn had geleid, maar slechts tot een grote uitdijende gaswolk zonder enig besef van wat er gaande was, laat staan hoe dit zo had kunnen gebeuren. Had je in dat geval nog wel van een universum kunnen spreken? Is het niet zo, dat een heelal pas bestaat, als er bewustzijn is om dit feit vast te stellen. Anders gezegd, als de mens er niet was gekomen, had het heelal nooit bestaan. Het fenomeen ‘bestaan’ of ‘er zijn’ is een functie van het menselijk bewustzijn, dus de hele redenering van Dennett is een cirkelredenering. We kunnen alleen spreken over dit heelal, omdat wij het zijn die dit vanuit een bewuste waarneming vast kunnen stellen.
Ik weet het, dit is een nogal solipsistisch standpunt, maar vanuit het menselijk bewustzijn geredeneerd is er geen speld tussen te krijgen. Soms denk ik wel eens bij mezelf, dat als ik dood ga alles ophoudt te bestaan. Het is niet zo dat ik er dan niet meer ben en anderen gewoon doorleven. Nee, alles is dan weg. Het leven is een droom en de dood is een ontwaken in het volkomen niets. Hier kun je natuurlijk tegen inbrengen dat er voortdurend mensen doodgaan, maar toch draait de wereld gewoon door. Dat kan wel zijn, maar dat is een wereld die alleen doordraait in het bewustzijn van de overlevenden. Als iedereen doodgaat – en die mogelijkheid is met de huidige wapentechnologie niet ondenkbaar – dan houdt ook de werkelijkheid zelf op te bestaan. Wat dan overblijft is hooguit een – tja, wat eigenlijk? – alles wat er dan nog zou kunnen zijn, moet eerst bewust waargenomen worden om er te zijn, en die waarnemer is er dan niet meer. Er is dus niets meer: geen tijd, geen ruimte, geen verleden, geen toekomst. Er is dan geen NU. Kortom er is geen werkelijkheid meer, en dus geen universum.
Daarom zit er iets raars is het antwoord van Dennett. Deze filosoof, die er zo op gespitst is, om de homunculus – dat is het denkbeeldige poppetje in ons hoofd – telkens weer weg te denken, als hij over hersenen en bewustzijn spreekt, gaat er voetstoots vanuit, dat het universum al bestond toen er nog geen bewustzijn was. In het begin van het gesprek met Kayzer laat hij weten, dat hijzelf als kind al het solipsisme had uitgevonden. Hij vond zichzelf toen heel slim, totdat hij ontdekte dat veel kinderen precies zo dachten: ‘Als ik ophoud te bestaan, gaat niet alleen het licht uit in mijn hoofd, maar houdt alles op te bestaan.’ Tijdens zijn colleges vraagt Dennett wel eens, welke studenten vroeger als kind ook zo hebben gedacht, en dan blijkt dat de helft van de aanwezigen als kind een solipsist is geweest. Als kind heb ikzelf altijd gedacht, dat de wereld een gigantisch grote baarmoeder was met een oneindig Droste-effect. Ik zat erin en de wereld zat in mij… ad infinitum. Totdat ik ontdekte dat de topologie van Tao (inside=outside) exact op deze wijze gestructureerd is.
Dus zo raar is het niet om solipsistich te denken. Er zijn mensen die hun hele leven kind blijven. ‘Als gij niet wordt als kinderen, dan zult ge het Koninkrijk Gods niet binnengaan.’ Maar die oude wijsheid gaat bij het solipsisme niet op. Denk als een kind, en niemand zal het Koninkrijk binnengaan. Dit leven zelf is immers het Koninkrijk. Was het niet Rimbaud die schreef: ‘Nous ne sommes pas a ce monde‘? Wij zijn niet op deze wereld. Of anders gezegd, deze wereld bestaat niet. Het is een droom. Mensen geloven alleen wat onmogelijk is, niet wat onwaarschijnlijk is. En toch is het meest onwaarschijnlijke waarschijnlijk waar. Sterven is ontwaken uit de droom die leven heet. Doodgaan is wakker worden in het grote niets. Maar wat is niets? Niet is ondenkbaar. Niets is onmogelijk. Daarom is het meest onwaarschijnlijke waarschijnlijk waar.
Inmiddels ben ik nog steeds bezig met het schrijven en herschrijven van mijn ‘Mulisch-boek’. Waarom? Ik zou het niet weten. Vanochtend schreef ik de volgende woorden als slot van een hoofdstuk over de tijd, daarmee impliciet refererend aan het slot van mijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest:
In de dood verdwijnt alles. Goden maken plaats, maar wat dient zich aan in de schemering als ook de tijd ophoudt te bestaan? Sterven kost tijd. Zoals elk afscheid tijd kost, zelfs het afscheid van de tijd.