In een psychotisch bewustzijn komen soms verrassende visies naar voren over de toekomst van de mens en het universum. Waar komen die visies vandaan? Uit een onderlaag van de geest misschien? Uit de diepe regionen die Jung heeft aangeduid als ‘het collectief onbewuste’? Jung zag het collectief onbewuste als een verscholen bron van kennis waarin ook de religies hun verankering hebben. Maar Jung sprak ook over ‘het libido van het irrationele’. Is dat soms verscholen drijfveer die ons op weg helpt naar een Apocalyps? Bestaat er een diep verscholen doodsdrift die in een waan de kop op kan steken en naar de vernietiging leidt van het mentale systeem, het organisme en misschien wel van elk leven dat het op zijn weg vindt?
In zijn boek De furie van het systeem (1988) stelt Kuipers dat bij Mulisch in 1955, na de dood van Thomas Mann, een verandering kwam in zijn denken. Stond dit daarvoor nog grotendeels in het teken van Freud, daarna zou Jung een belangrijke inspiratiebron worden. Dat mag dan misschien zo zijn, in de De zuilen van Hercules (1990) laat Mulisch weten dat hij op 5 maart 1947, op negentienjarige leeftijd, al een artikel had geschreven over Jung. Dat artikel had als titel Jung over de kunst en was in grote lijnen een samenvatting geweest van Jungs voordracht Über die Beziehungen der analytischen Psychologie zum dichterischen Kunstwerk, dat te vinden is in zijn boek Seelenprobleme der Gegenwart (1931). Dat is een tekst waarin je het literaire credo van Mulisch al in een notendop kunt terugvinden. Ik kan me voorstellen dat de volgende passage in deze tekst van Jung door Mulisch met een dikke potloodstreep werd gemarkeerd:
‘Het (kunstwerk) is iets dat geen persoonlijkheid heeft en daarom geen criterium is voor het persoonlijke. Het echte kunstwerk heeft zelfs zijn bijzondere betekenis, omdat het erin slaagt zich te bevrijden van de beperkingen en doodlopende steegjes van het persoonlijke en alle vergankelijkheid en kortademigheid van het puur persoonlijke ver beneden zich te laten. (..) De betekenis en de bijzondere aard ervan berusten in zichzelf en niet in de externe randvoorwaarden; ja, je zou bijna kunnen zeggen dat het een wezen is dat mensen en hun persoonlijke karakters alleen als voedingsbodem gebruikt, over hun krachten beschikt volgens zijn eigen wetten en zichzelf vormgeeft tot wat het van zichzelf wil worden.’
Deze woorden moeten voor Mulisch een bevrijding hebben betekend. Het kunstwerk heeft een zelfstandige waarde, los van een persoonlijke problematiek van de auteur. Sterker nog, het kunstwerk schept zichzelf met de auteur als grondstof. In een proces van autocreatie, zo zou je het ook kunnen noemen. Hiermee was de eigen psychotisch ervaring van Mulisch buitenspel gezet op een wijze die – paradoxaal genoeg – een volledig autonoom scheppingsproces postuleerde dat ‘het automaton’ van de psychose in herinnering roept.
Jung had beweerd dat het seksuele leven en de kunst elkaar lijken te ontvluchten en telkens weer verbaasd zijn elkaar opnieuw te ontmoeten. Misschien, zo opperde hij, zijn liefde en kunst – dat wat voortbrengt en dat wat creëert – niets anders retorische stijlmiddelen waarbij twee gelijkbetekenende woorden worden samengevoegd tot het krachtigste wat een mens in zich heeft. De liefdesdaad en de literaire creatie zouden ook door Mulisch vaak op één lijn worden gesteld. Ze werden bijna vereenzelvigd, zoals hij dat ook deed met de autocreatie van de waan en het tijdloze moment van het orgasme, dat zich op zijn beurt spiegelt in het eeuwigheidsmoment van het sterven. Het waren de beslissende momenten van creëren en vernietigen, zowel in het leven als in de kunst. Elke creatie gepaard met vernietiging. En omgekeerd. Dat was een mythe die zichzelf bleef herhalen.
Hoe dan ook, vanaf het midden van de jaren vijftig werd Mulisch denken mythisch en zijn belangstelling voor de mythologie nam van toen af sterk toe. De natuur als de vitale en levende kracht, waarin dood en leven elkaar afwisselden, stond volgens Mulisch haaks op de onnatuur van het bewustzijn. Het ging erom om ‘ingeschakeld’ te zijn en af te dalen naar de collectieve verleden van de mensheid. De projecties van het onbewuste die daaruit voortkwamen, vormden een soort inversie van het bewustzijn: alles wat binnen was, werd buiten. En omgekeerd
Ook in de sciencefiction kon zich op deze wijze een omkering voltrekken, waardoor de fictieve extrapolatie van de techniek voor een massapubliek transformeerde naar een vervoermiddel van de geest om zo het domein van het onbewuste te kunnen verkennen. Bij Mulisch is ook de psychotische ervaring een soort oermal kunnen worden voor de inversie van het bewustzijn die op meerderen terreinen zijn weg vond. Zowel in het normale bewustzijn als in een psychose bestaat er een vorm van autocreatie van de werkelijkheid. In normale omstandigheden is deze autocreatie gestabiliseerd door consistente zintuiglijke input en sociale feedback. In een psychose kan deze stabiliserende invloed verstoord zijn, wat leidt tot een meer chaotische of afwijkende ervaring van de realiteit.
Hoewel het normale bewustzijn en een psychose beiden afhankelijk zijn van de hersenen, die een model van de werkelijkheid creëren, vormt de mate van consistentie en aanpassing aan de externe realiteit een cruciaal onderscheid. Het ‘normale’ bewustzijn is doorgaans afgestemd op een werkelijkheid die wordt gedeeld met anderen, terwijl een psychose een breuk creëert in deze afstemming, wat leidt tot een radicaal andere ervaring van de wereld. Het wonderbaarlijke in deze redenering is dat zowel het normale bewustzijn als een psychose producten zijn van de hersenen die een werkelijkheid letterlijk ‘construeren’. Alleen de mate van afstemming op de gedeelde externe realiteit vormt een verschil tussen die twee. Het normale bewustzijn houdt een stabiele en gedeelde constructie van de werkelijkheid in stand, terwijl een psychose gekenmerkt wordt door een structurele afwijking in van deze constructie.
Tegenwoordig zijn er ontwikkelingen gaande die wijzen op een naderende fusie tussen het menselijk brein en computer-software. In de nabije toekomst is misschien een volledig samengaan te verwachten tussen biologie en digitale intelligentie. Hoewel het bedrijf van Musk in de beginfase van onderzoek verkeert, heeft het veel aandacht gekregen vanwege de mogelijke impact op de behandeling van neurologische aandoeningen. De vraag rijst of kunstmatige intelligentie ook een ander licht zal gaan werpen op de psychose. Zullen machines straks in staat zijn ons ook iets te leren over de mystieke ervaring? Of over God misschien, naar welke kosmische entiteit dat wonderlijke drieletterwoord ook mag verwijzen?
In 1966, toen Mulisch voor het eerst sprak over ‘de techniek als het lijk van God’, was deze ontwikkeling nog lang niet zover. Toch lijkt deze gedachte van Mulisch profetisch te zijn geweest. De techniek zal niet alleen ‘het lijk van God’ worden, maar uiteindelijk zou de mensheid ook volledig op kunnen gaan in de techniek, wat op zich grootse, mystieke ervaring zou kunnen zijn .’Wij stromen wellustig leeg,’ zo stelde Mulisch, ‘zoals bij alle menselijk contact.’ De komst van de techniek werd op deze wijze haast een orgiastische bevrijding – een totale disclosure zoals de grote mystici dat hebben ervaren. Overal zag Mulisch de eerste symptomen van deze Unio Technica, een pseudo-mystieke eenwording van mens en machine.
Die ontwikkeling zou zich destijds al hebben aangekondigd in tendensen als ‘ont-zelving’, nivellering, gelijkschakeling en massificatie. De mensheid zou zwanger zijn van een nieuwe Adam. De techniek zou zichzelf transformeren in een ‘lichaam-geworden taal’. Er zou een nieuwe piramiden-tijd aanbreken, een tijd zonder einde, zonder geest, zonder geschiedenis en zonder toekomst. Dat zou werkelijk het einde der tijden zijn, want dit zou dan het eind van de tijd als zodanig betekenen. De collectieve psychose van ‘de opstand der horden’ zou dan uitmonden in een katatonische verstarring van elke beweging, een eeuwige stupor van stilstand en ontsluiting. De oceanische ervaring zou verstarren in algehele verstening. De wereld zou voortaan een niemandsland zijn, gehuld in een Egyptische duisternis.
In De toekomst van gisteren schrijft Mulisch: ‘Het Duizendjarig Rijk was de ontkenning van de tijd, van zijn eigen duizend jaren, en was daarmee het beeld van een onmogelijkheid. Het was de dood – het nuljarig rijk.’ Dat is het denkbeeldig punt in de tijd waarop de geschiedenis tot stilstand is gekomen, niet op de wijze zoals Fukuyama dat begin jaren negentig voorzag toen de op Hegel gebaseerde ‘grote verhalen’ over utopie en vooruitgang versleten waren. Maar echt een eindpunt van de geschiedenis in religieus-metafysische zin, zoiets als een nationaal-socialistisch Punt Omega.
Het Punt Omega is een term die bedacht is door de Franse filosoof en theoloog Pierre Teilhard de Chardin. Het verwijst naar een eindmoment in het evolutieproces. Teilhard de Chardin probeerde de evolutie-ideeën te verenigen met het christelijke gedachtegoed. In de evolutie, zoals hij die zag, is de schepping op weg naar een voltooiing. De mens is al boven het dierlijke leven uitgestegen, maar heeft ook de potentie in zich om boven zichzelf en de kosmos uit te stijgen, op weg naar het spreekwoordelijke Punt Omega. Dat is de organische en geestelijke integratie van de mensheid in haar geheel, uitmondend in de totale eenwording met het universum. Zo bezien is de mensheid onderweg naar een extatisch eindpunt, waar er geen scheidslijnen meer zijn tussen de menselijke geest en het kosmisch geheel van ruimte en tijd. Teilhard de Chardin zal het zich misschien nooit gerealiseerd hebben, maar zijn Punt Omega lijkt tevens een fraaie omschrijving te zijn van de extatische toestand die de menselijke geest in een psychose kan ervaren.
Ook Mulisch zag een toekomst voor zich, waarin de mens en het universum kunnen gaan samensmelten. Met een beetje fantasie kun je stellen dat de voortschrijdende symbiose tussen mens en machine ook een nieuwe relatie tot stand kan brengen tussen enerzijds het model van de werkelijkheid, dat in het biologische brein verankerd ligt, en anderzijds het complex van ruimte en tijd. Daarmee zou dan een derde modus van het bewustzijn kunnen ontstaan, naast de twee bestaande: normaal bewustzijn en psychotisch bewustzijn. Door de symbiose van bewustzijn en techniek ontstaat uiteindelijk een soort psychotische toestand in het kwadraat.
Dat mogelijke toekomstbeeld is realistischer geworden nu AI-systemen in staat zijn om complexe taken uit te voeren, te leren en beslissingen te nemen op een manier die vergelijkbaar is met – of zelfs superieur is aan – de menselijke capaciteiten. Daarmee komen ook de wonderlijke gedachten van Teilhard de Chardin over de toekomst van het verschijnsel mens in een nieuw licht te staan. Teilhard de Chardin veronderstelde het ontstaan van een allesomvattende ‘noösfeer’ en het convergeren van de gehele evolutie in een toekomstig punt Omega.
Die wonderbaarlijke theorie is inmiddels verworpen en zelfs geridiculiseerd omdat de evolutie van de mens en de ontwikkeling van het heelal geen intrinsiek doel zouden hebben. Het verschijnsel mens is het product van the survival of the fittest, en het heelal draait op goed geluk. Maar je kunt je afvragen of dit altijd zo zal blijven, gezien de razendsnelle ontwikkelingen van de kunstmatige intelligentie, met als mogelijk Punt Omega een soort collectieve psychose in het kwadraat waarnaar wij allen op weg zijn.