Het dwingend narratief van Oedipus

Als het oedipuscomplex te ver is doorgewerkt dreigt castratieangst bij alle vormen van innerlijke overgave, zo luidde de redenering van Freud. Ik weet niet of hij daarin gelijk had, maar als ik terugkijk op de problematiek van mijn eigen jeugdjaren, kan ik moeilijk om deze redenering heen. In het psychiatrisch rapport dat in Heiloo van mij is opgemaakt, wordt ook gewezen op een ‘heimelijke castratie-angst’, hoewel ik mij daar zelf nooit bewust van ben geweest. Was dit soms een vorm van hineininterpretieren van mijn behandelaars? Wilden zij mij zo snel mogelijk socialiseren zonder oog te hebben voor de bijzondere ideeën die in mijn waan verborgen lagen, of de storm van creativiteit die in mijn geest was losgebroken? Zeker is dat ik – naarmate ik opgroeide – een steeds geslotener beeld van mijzelf en de wereld opbouwde vanuit de angstige ervaring van een leegte die de alomtegenwoordige moeder bij mij als kind had achtergelaten.  Alleen door te gaan schrijven kon ik uiteindelijk ontsnappen aan mijzelf. Dat wil zeggen: ontsnappen aan mijn levensangst die zich telkens weer als verlatingsangst manifesteerde.

Ook Mulisch had een bijzondere relatie met zijn moeder, al bleef hij altijd ontkennen dat er bij hem sprake is geweest van een oedipale problematiek.  Volgens Mulisch hadden wij het klassieke verhaal van Oedipus verkeerd begrepen. Maar of het nu Oedipus was geweest of niet, zeker is dat hij – zoals zo veel schrijvers – was gaan schrijven om zichzelf te kunnen worden. Of aan zichzelf te ontsnappen, hoe je het ook wilt zien. Het heeft er alle schijn van dat zijn adolescentie-psychose als een katalysator heeft gefungeerd bij het bij het ontstaan van zijn schrijverschap. 

Een psychose is een verstoring van de bestaande orde, een breuk die kan uitmonden in het scheppen van een nieuwe ordening. De gemeenschappelijke basis van het ‘gezond verstand’ wordt in de psychose achtergelaten, waardoor het bewustzijn in een chaotische wereld terechtkomt die gekenmerkt wordt door een permanente vlucht vooruit. Er ontstaat een gevoel van voortdurende beweging, een onbeperkte vrijheid in een onbegrensde wereld van tekens die nooit hun bestemming bereiken maar zich steeds weer verknopen met andere tekens. En als er geen regels meer bestaan voor taal en teken, vloeit alles in elkaar over. Zo ontstaat de toestand van de extase, het uitstijgen buiten jezelf, waarna een nieuwe quasi-ordening ontstaat in de wereld van de waan. Deze beschrijving van de psychose als een gedachtevlucht die het karakter krijgt van een stroom, heeft een zekere gelijkenis met het ecologische denken van Gilles Deleuze (1925-1995).

Ik ontdekte Deleuze eind jaren tachtig, waarna ik zijn boeken ben gaan lezen. Dat is geen gemakkelijke opgave, want hij is niet bepaald een filosoof van het heldere denken. Samen met Felix Guattari schreef Deleuze al in het begin van de jaren zeventig Anti-Oedipus: Capitalism and Schizophrenia. In dat boek bekritiseren zij het traditionele psychoanalytische model dat zich richt op het oedipale complex en de repressie van verlangens. Ze introduceren daarbij het “schizo-analytische” model, waarin ze de psychose – maar vooral de schizofrenie – beschouwen als een manifestatie van een bredere maatschappelijke dynamiek. Schizofrenie zien ze daarbij niet zozeer als een ziekte, maar vooral als een potentieel aan creatieve krachten die de gestandaardiseerde vormen van denken en leven kunnen doorbreken. Hoewel Deleuze veel heeft bijgedragen aan het begrip van het fenomeen psychose, bestaan er over hem geen aanwijzingen dat hij zelf ooit psychotisch is geweest.

Voor Deleuze en Guattari was het reductionistische denken van Freud de grote steen des aanstoot. Freud zag bij zijn patiënten telkens weer de problematiek van Oedipus opdoemen, alsof hij steeds weer zag wat hij wilde zien. In zijn boek Kritisch en klinisch, essays over literatuur en filosofie verwoordt Deleuze het als volgt: ‘De psychoanalyse treft slechts één verwijt, dat ze de perikelen van de psychose terugvoert op hetzelfde afgezaagde verhaal, het eeuwige vader-moeder dat soms wordt gespeeld door psychologische personages en dan weer tot symbolische functies wordt verheven.’  Volgens Deleuze past de psychoticus niet in gezinscategorieën. Hij is een zwerver die ronddoolt tussen kosmische categorieën. Het Oedipus-verhaal als verklaring voor de psychose was te simpel, te logisch, te binair. Volgens Deleuze kent de menselijke geest geen eenheid en ook geen eenduidige identiteit, laat staan één enkel complex waartoe vrijwel alles te herleiden is.   

‘Seksuele driften revolteren tegen Oedipus, maar die opstandigheid hoef je niet te verklaren vanuit angst voor Oedipus of uit zwakheid van de genitale aandrift. Lust aan de deeldriften verklaart seksuele opstandigheid. Seksueel perverse voorkeuren zijn geen reactieve fenomenen die het gevolg zijn van een reactie tegen Oedipus. Het verzet tegen Oedipus is niet wat perverse voorkeuren verklaart. De revolte vloeit voort uit wat ze zijn: alle seksualiteit is verbonden met niet te integreren genietingen die oedipale seksualiteit saboteren.’ 

Zo vat Paul Moyaert de kritiek samen, die Deleuze en ook Guattari, hebben geuit op het Oedipuscomplex zoals dat door Freud is geformuleerd. In navolging van Deleuze en Guattari beweert Moyaart dat waanzin niet slechts een indicatie is voor wat in de geest niet meer werkt, kapot of beschadigd is, maar ook een bijzondere vorm van gezondheid kan inhouden. De psychoanalyse legt vooral de nadruk op wat waanzin allemaal niet kan. Zo wordt waanzin voornamelijk in negatieve termen beschreven. In plaats daarvan benadrukken Deleuze en Guattari dat waanzin een bijzondere poging kan zijn om zichzelf overeind te houden en op die wijze ook zinvolle antwoorden kan bieden op de problemen die het individu bestoken. 

Daarbij introduceren Deleuze en Guattari het begrip ‘lichaam zonder organen’, een begrip dat afkomst ig is van Artaud en een centrale rol speelt in hun werk, vooral in het boek Anti-Oedipus (1972). Het ‘lichaam zonder organen’ verwijst naar een toestand waarin een systeem (zoals een lichaam of een samenleving) niet langer functioneert volgens de traditionele, hiërarchische structuren. In plaats daarvan opereert het op een meer vloeibare, niet-hiërarchische manier. Het is een toestand waarin de delen van het systeem niet dienstbaar meer zijn aan een groter geheel, maar vrij zijn om ieder voor zich op nieuwe en creatieve manieren te functioneren. Er komt dan Nook ruimte voor het denken in ‘plooien’, dat wil zeggen: in andere manieren over de grenzen tussen binnen en buiten, zoals ook de metafoor van de Möbius-ring zo’n verandering in het denken teweeg kan brengen. 

Het concept van ‘het lichaam zonder organen’ beschrijft ook een bijzondere dynamiek, waarin de delen van een machine of een lichaam zich losmaken van hun functionele logica, wat zowel gevaarlijke, anti-productieve als uiterst creatieve energie kan vrijmaken. Voor de psychose is dit begrip van belang omdat hiermee het perspectief wordt omgekeerd. Niet de vraag waardoor de psychose veroorzaakt wordt, is het nu vertrekpunt, maar de vraag waar een psychose toe leidt. Wat is de eigen logica van de psychose die de geest wegvoert naar een ander plateau? In zijn boek Hoe schizofrenie zich redt probeert Moyaert een therapeutisch perspectief te bieden door in navolging van Deleuze en Guattari te onderzoeken hoe waanzin ‘gezonder’ gemaakt kan worden. Dit betekent niet dat we de waanzin moeten gaan romantiseren, maar dat we alert moeten zijn op signalen die schizofrenie boven een simpel gevecht met het leven kan uittillen. 

Het hoofdwerk van Deleuze verscheen in 1980 – in hetzelfde jaar als Mulisch’ hoofdwerk De compositie van de wereld -, met wederom Guattari als co-auteur: A Thousand Plateaus, Capitalism & Schizophrenia. Dat is bijna zeshonderd pagina’s loodzware kost. Meerder malen ben ik er aan begonnen, maar vaak ben ik ook weer gestopt. En als ik het weer ter hand nam, begon ik in het midden of helemaal achteraan. Dat is overigens ook wat de auteurs zelf aanbevelen. Er is geen begin of eind, het midden is overal. Niet zelden creëert dit boek verwarring door een radicaal andere manier van denken. Vreemde begrippen komen aan bod, het rizoom bijvoorbeeld. 

Wat is precies een rizoom? Volgens Deleuze verbindt een rizoom voortdurend semiotische schakels met elkaar. Het is vergelijkbaar met een onderaardse stengel die bestaat uit grote en kleine wortels. Het rizoom is niet onderworpen aan een structureel of generatief model. Het is een metafoor die past bij een ‘decentrering’ in het denken die in het postmodernisme school zou maken. Door de afwezigheid van een centrum of oorsprong kan alles een discours worden. Er is geen middelpunt. Geen macht. Geen vertrekpunt en geen bestemming. In tegenstelling tot het hiërarchische en gecentraliseerde denken heeft het rizomatische denken geen centrum, maar een gedecentreerde ‘non-locatie’ waardoor een oneindige uitwisseling van tekens plaats kan hebben. Voor Deleuze is het verlangen intrinsiek verweven met het rizomatische denken dat altijd beweeglijk en voortdurend productief is. 

Deleuze is de filosoof van het mengen, besmetten, verknopen en koppelen. De gevolgen van de corona-pandemie waren in wezen deleuziaans van aard. Opeens werden we ons bewust van het feit dat in de wereld alles met alles te maken heeft. Het was niet de mens die vanuit zijn centrum stuurt en bestuurt, maar een ongrijpbaar virus op de grens van leven en niet-leven, dat de mensheid als een wereldwijd web van organismen kan bedreigen en besmetten. De grens tussen het organische en het anorganische is daarmee aan het vervagen. Maar vooral ook de grens tussen subject en object. Het is niet meer de eenheid van het menselijk subject met zijn geabstraheerde concepten van de wereld, dat centraal staat. Ook dit menselijk subject wordt aangestuurd door het organische substraat van het lichaam dat bij uitstek vatbaar is voor besmetting. Wij zijn zelf natuur, net als het virus, niet meer en niet minder. Die natuur ‘natuurt’, als de natura naturans van Spinoza. Wij zij niet ‘wat’. De natuur is ook niet ‘wat’. Wij zijn ‘dat’, net als de natuur. Wij zijn deel van één en dezelfde branding van golven die onophoudelijk komen en gaan. Ook diep in onszelf, het onbewuste is geen eenduidig begrip, zoals Freud dacht, maar een voortdurende ‘veelheid’ van roerselen.

Het rizomatische denken van Deleuze verzet zich ook tegen elke vorm van autocratie en totaliserend denken. Tegenover het westerse redeneren in termen van hiërarchie, identiteit en oorsprong plaatste Deleuze de filosofie van de nomade, het verschil en het centrum-loze netwerk. Door de coronacrisis zijn we met een schok in dat netwerk zonder centrum terechtgekomen. Het virus is door zijn nomadisch karakter bij uitstek een deleuziaans fenomeen. Als je Deleuze nu herleest en opnieuw kennis neemt van zijn radicale verzet tegen het totaliserend en hiërarchisch denken, is het niet moeilijk om je daar de politieke consequenties bij voor te stellen. Die zouden volgens Deleuze ook vanzelf gaan komen. Zo niet goedschiks, dan kwaadschiks. Deleuze wist dat hij gelijk zou krijgen. De westerse structuren van de macht passen niet bij een ontwikkeling die ook in het westerse denken zelf gaande zou zijn. Bij totalitaire structuren al helemaal niet, al zou je daar nu anders over gaan denken als je even rondkijkt in de wereld. Het deleuziaanse gelijk lijkt in een pauzestand te zijn beland. 

Deleuze zette Nietzsche opnieuw op de troon van de filosofie. Hij zag de grote leugen die aan ons rationele denken ten grondslag ligt, en in de recente ontwikkelingen van de wetenschap zag hij een bevestiging van zijn eigen ‘rizomatische denken’. Een rizomatisch proces is van nature zeer complex. Het bestaat uit verknopingen van onvermoede verbanden die voortwoekeren in de actualiteit, zoals ook een psychoticus voortdurend bezig is betekenissen uit de echte wereld en een waanwereld met elkaar te verbinden. De ratio is dan aan het dwalen geraakt en gaat onvermoede verknopingen aan in nieuwe lagen van teken en betekenis. Kortom, dwalen is een vergeten kunst die een alternatief kan bieden voor het dwingend narratief van Oedipus.