‘Deleuze zei het al: ‘Het kristalbeeld was niet de tijd, maar men ziet tijd in het kristal. We zien in het kristal de eeuwige fundering van de tijd, de niet-chronologische tijd. Cronos en niet Chronos. Dit is het machtige, niet-organische Leven dat de wereld in zijn greep heeft. De visionair, de ziener is degene die in het kristal ziet, en wat hij ziet is het uitslaan van de tijd als verdubbeling, als scheuring.’
Deze woorden van Deleuze, afkomstig uit zijn boek Différence et Répétition (1968) worden geciteerd door Wouter Kusters in zijn boek Filosofie van de waanzin (2014). Dat doet hij zelfs twee keer, aan het begin en aan het eind van zijn lange, maar ook boeiende betoog. Blijkbaar betekenen deze woorden veel voor hem, want ook in zijn bachelorscriptie had hij ze al eens gebruikt. Die scriptie ging over het onderwerp ’tijd en psychose’. Daarbij had hij vier tijdsmetaforen uiteengezet die gerelateerd werden aan de klassieke reeks van de elementen: water, aarde lucht en vuur. Vervolgens had hij in zijn masterscriptie willen aantonen, dat deze vier metaforen voor de tijd in wezen op hetzelfde neerkomen omdat ze bijeen worden gehouden door het unificerende beeld van het kristal.
In zijn allesomvattende ambitie doet het boek Filosofie van de waanzin soms denken aan Sferen-trilogie van Peter Sloterdijk. Al was het maar omdat ook Kusters evenals Sloterdijk een metafoor gebruikt, waarin alles wordt samengevat. Zoals Sloterdijk koos voor de triade ‘sferen-bellen-schuim’, zo kiest Kusters voor de quaterniteit van een vierzijdig kristal – een beeld dat hij ontleent aan Deleuze. Het betoog krijgt zo een alchemistische opzet, een zoektocht naar de steen der wijzen die tegelijk een innerlijk transformatieproces is.
Al lezend vroeg ik mij af in hoeverre drugservaringen bepalend zijn geweest voor de fascinatie die Kusters koestert voor de psychotische waan. Hij interpreteert glashelder de deformaties van de psychose als opstap naar het Ene, The Matrix, Het Plan, het format dat aan alles ten grondslag zou liggen. Maar is die onderneming gerechtvaardigd? Valt hij wel te legitimeren als een filosofisch project? Het valt me op hoe tijdgebonden de psychotische wanen waren die Kusters zelf in het verleden heeft gehad. Ze werden bepaald door de ideeën over ruimte-tijd-deformaties zoals die in de sciencefiction van de jaren tachtig en negentig zijn ontstaan. Simpel gezegd zou je kunnen zeggen: Kusters was een door drugs geflipte Start-Trek-psychoot, zoals ik een door wierook benevelde roomse psychoot ben geweest.
De vier delen van Filosofie de waanzin, worden elk voorafgegaan door een vierluik van Escher, waarin een van de elementen is doorgedraaid in de vierhoek. De kristalstructuur als ‘compositie van de wereld’, waarnaar in het boek gezocht wordt, lijkt verbeeld te worden door de compositie van het boek zelf. Er zit een zelf-verwijzend element in het geheel, een motief dat telkens weer opklinkt. Het denken wordt zien en omgekeerd. In het Tweede Intermezzo dat als titel Openbaring heeft gaat Kusters nader in op zijn eigen openbaringservaringen en die van anderen. Over de verstrengeling van vorm en inhoud schrijft hij dan het volgende:
‘De inhoud, structuur en gedachten van de openbaring toen zijn op een merkwaardige manier verweven met de theorie en gedachten van nu in *dit* boek. ‘Het model in *dit* boek waarmee ik de waanzin begrijpelijk wil maken, is tevens het model dat me toen in de waanzin deed verzinken – wat overigens slechts een extra – Münchhauseniaanse én Möbiusiaanse – aanbeveling is voor dit model. Baron von Münchhausen trok zich aan zijn eigen haren uit het moeras. De arm die trok was de arm die getrokken werd, net zoals de tekst waarmee ik de waanzin bespreek de tekst is die de waanzin uitdrukt. De ring van Möbius laat zien hoe een vorm van ‘omkering’ ten grondslag ligt aan het overspringen van objectniveau (de waanzin) naar subjectniveau (de filosofie) en omgekeerd.’
Wonderlijk genoeg is dat ook het thema van Het Oneindige Verhaal van Mulisch. Bij Kusters keert dit thema telkens weer terug in zijn denken. Het is een paradox die ook in de logica gevat zit. Een uitspraak kan niet tegelijkertijd op zichzelf en de spreker betrekking hebben. Volgens Kusters bevatten alle zinnen, waarin ‘ik’ voorkomt in feite een paradox, omdat ‘ik’ altijd… ‘zowel uitdrukking (expressie van de spreker) is als beschrijving van een buitenwereld (referentie van een toestand in de wereld waarin de ‘spreker’ betrokken is).’
In die paradox lijkt de psychoticus verstrikt te zijn geraakt. Het is een Möbiusiaanse lus van zelf-referentie, die wonderlijk genoeg ook in het boek Filosofie van de waanzin als geheel zich manifesteert. Naarmate de finale nadert, komt de ontknoping naderbij. De cirkel gaat zich sluiten. De schrijver lijkt met het schijven van dit boek het boek zelf in te gaan sluiten. Alsof hij incarneert in zijn eigen betoog. De kristalstructuur ‘ont-vouwt’ zich in de meest letterlijke zin van het woord. Het kristal gaat fonkelen. Het boek straalt.
Deze Möbiusiaanse structuur van het betoog heeft iets alchemistisch, alsof de waanzin niet alleen het object is van het betoog, maar ook het subject – de schrijver – die de waanzin steeds meer incorporeert tijdens het schrijven. Het proces van het schrijven is een bezwering, een afweer, maar ook een proces van emanatie, een epifanie van de waanzin zelf. Het schrijven van het boek Filosofie van de waanzin is niet geëindigd in een psychose van de auteur. Wat is dan die ontknoping waar het boek naar op weg is? Hoe zal het kristal gaan fonkelen? Gaat het betoog zichzelf in de staart bijten? Eindigt alles in een vorm van waanzin die tegelijk geen waanzin meer is: de ultieme paradox?
En weer dient de vraag zich aan die Mulisch mij al eerder deed stellen. Wat betekent het proces van het schrijven voor een psychoticus of iemand die ooit eerder door een psychose is getroffen? Niet alle psychotici gaan schrijven, maar er zijn er die bevangen raken door een schrijfwoede. Of sterker nog, die tijdens het schrijven een proces van ontremming ervaren en juist daardoor – of mede daardoor – in een psychose belanden, niet zelden door een gebrek aan slaap.
De waanzin kan een verleiding bieden voor het verstand. Het gezonde verstand is vooral gebaseerd op conventies en verhalen die ons geruststellen. De filosofie hobbelt daar maar al te graag achteraan. De waanzin kan de sluier van die conventies opeens wegrukken en ons oog in oog plaatsen met de krankzinnige werkelijkheid, het zwarte licht, de werkelijkheid zoals hij werkelijk is. De tijd bijvoorbeeld loopt misschien niet recht vooruit, maar draait – wie weet – in cirkels rond of ontspringt telkens weer in meerdere stromen. Wat de psychoot over de tijd te melden heeft, is misschien zo gek nog niet. In zijn boek schrijft Kusters:
‘Onder de tijd schuilt een paradox die niet opgelost kan worden, maar hoogstens leefbaar gemaakt. Mijn theorie over de waanzinnige tijd is dat psychoten op een andere manier met deze paradox omgaan dan normale mensen. ‘
Kusters wil het waanzinnige denken, ervaren en begrijpelijk maken door het te vergelijken met gedachteconstructies van wat hij noemt ‘obsessieve filosofen als Schelling, Sartre en Plotinus’. Tegelijk gebruikt hij diezelfde filosofen om zich tegen de verlokkingen van de waanzin te beschermen. Je zou kunnen zeggen dat Kusters een ‘double-bind-relatie’ heeft met de filosofie. Hij gaat met een stapel filosofieboeken in zijn rugzak het duistere oerwoud in, en doet dat ogenschijnlijk uit nieuwsgierigheid, maar tegelijk ook met de intentie om de waanzinnige te bevrijden uit zijn eigen vermeende kristalkasteel.
Kun je die twee intenties wel combineren zonder zelf kleerscheuren op te lopen? Het is het één of het ander. Je bent filosoof en dan houd je je strikt aan de grenzen die aan het klare denken zijn gesteld. Of je bent een psychoticus en dan kun je als ervaringsdeskundige uiterst interessante reisverhalen vertellen over je tochten door de duisternis in de jungle en over het wonderbaarlijke licht dat daar indaalt vanuit de kruinen van de hoogste bomen. Maar het is van tweeën één: denken is denken en malen is malen. Als je die twee gaat samenvoegen, loop je het gevaar dat je uiteindelijk gaat doormalen in waandenkbeelden.Wat zich hier manifesteert is de in wezen de spanning tussen het rationele en het irrationele, het denken en het ervaren, het verstand en de waanzin. Deze spagaat raakt aan fundamentele vragen over wat het betekent om mens te zijn, over de grenzen van onze geest en de aard van onze zoektocht naar waarheid.
Kusters laat zien dat de sleutel tot het vermijden van het doormalen in de waan het vermogen is om je eigen denkprocessen te observeren, ongeacht de modus waarin je geest verkeert. Door een meta-perspectief in te nemen in de kritische reflectie kun je herkennen wanneer je denken van helderheid afglijdt naar de malende obsessie. Het heldere denken kan structuur geven aan extreme ervaringen, terwijl de meer intuïtieve, irrationele kant van de geest nieuwe inzichten kan aanreiken die voor het pure verstand verborgen blijven. Misschien zijn denken en malen geen absolute tegenstellingen, maar vinden ze hun plaats in een breed spectrum tussen het rationele en irrationele.
Filosofen zoals Nietzsche of Kierkegaard hebben laten zien dat de grens van het heldere denken soms in de buurt van de waanzin kan liggen, en dat het opzoeken van die grens waardevol kan zijn. Filosofie en de ervaringsverhalen van de waanzin kunnen elkaar aanvullen om de werkelijkheid in haar volheid te bevatten. Het denken hoeft de jungle niet te ontkennen, en het malen hoeft het heldere denken niet te verstikken. Juist door dit spanningsveld te bewonen, moet het mogelijk zijn om onvermoede verbanden te herkennen tussen het chaotische wortelstelsel van de geest en de ecologische hoofdstructuur die in de natuur verankerd ligt.