‘Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij.’
Sinds Johan Huizinga deze beroemde woorden optekende als openingszin van zijn boek In de schaduwen van morgen (1935), hebben verschillende schrijvers en filosofen de wereld beschreven als waanzinnig, psychotisch of anderszins ontspoord. Veel van wat sindsdien door psychiaters als een psychose werd aangezien, is in de afgelopen decennia herleid tot een conflict tussen het individu en de maatschappij. Wat wij als ‘normaal’ beschouwen, kan ook als een collectieve vorm van pathologie worden opgevat. In het algemeen zijn concepten van psychische gezondheid en ziekte door de tijd heen cultureel en maatschappelijk bepaald.
Waanzin en bezetenheid waren vooral eigen aan het perfide systeem van de nazi’s, dat als geen ander gekenmerkt werd door het automatisme van de machine. Als de wereld ooit psychotisch is geworden, dan was het ten tijde van Hitler toen het ‘automaton’ van de waanzin ( Befhel ist Befhel) niet alleen de moord op miljoenen mensen in gang zette, maar uiteindelijk als een op hol geslagen machinerie alleen nog zijn eigen ondergang tegemoet kon snellen. Hanna Arendt stelde dat de bureaucratische logica van het nazisme leidde tot een soort mentale dissociatie bij daders, die onmenselijke daden uitvoerden zonder hun morele implicaties volledig te begrijpen. Dit heeft enige overeenkomsten met het proces van psychotische dissociatie. Er knapt iets in het alledaagse verband van de werkelijkheid waarin het morele gevoel verankerd ligt. Maar wat is het wat er dan ontstaat? Is dat soms zoiets als een automatische vorm van solipsisme?
Dit automatisch solipsisme zou een mentale toestand kunnen zijn waarin iemand, vaak onbewust of automatisch, de wereld volledig vanuit zichzelf – of vanuit een absolute autoriteit – interpreteert en andere perspectieven buitensluit. Maar dan dient zich iets merkwaardigs aan. In de hedendaagse context van de kunstmatige intelligentie kan dit ‘automatisch solipsisme’ ook verwijzen naar systemen die geen externe werkelijkheid erkennen, maar uitsluitend opereren binnen de data en regels waar ze toegang toe hebben, zonder begrip van een bredere wereld. AI-modellen kunnen bijvoorbeeld onbewust solipsistisch lijken omdat ze alleen kunnen redeneren binnen de beperkingen van hun eigen trainingsdata. Kun je dit automatisch solipsisme van een AI-programma ook opvatten als een bijzondere variant van het fenomeen psychose? Waaiert het begrip psychose soms uit in de onvermoede regionen van de kunstmatige intelligentie?
In zijn boek Pure waanzin (2013) introduceert Wouter Kusters de term ‘hyperpsychose’. Daaronder verstaat hij een psychose die zich voltrekt op het collectieve niveau van handelen en algemeen aanvaard denken en spreken. Dit fenomeen verschilt volgens hem van de massapsychose doordat ze een onontkoombaar karakter heeft. Wonderlijk genoeg wordt volgens Kusters alleen de massapsychose gekenmerkt door een foutief of schadelijk denkbeeld, zoals dat het geval zou zijn geweest bij de nazi-ideologie of de mensen-offerende Azteekse religie. Bij de hyperpsychose zou zo’n intrinsiek kwalijke kern ontbreken.
De hyperpsychose van de moderne tijd zou er voor zorgen dat iedere grens ons uitdaagt haar te overschrijden. Daarmee betreedt Kusters het terrein van de eigentijdse cultuur- en maatschappijkritiek zoals die verwoord wordt door filosofen als Peter Sloterdijk, Manuel Castells en Gilles Deleuze en Felix Guattari, die er niet voor terugdeinzen psychiatrische diagnoses te stellen voor het vervreemdende kapitalistische systeem of de algehele tendens naar intrinsieke ontwaarding en de vluchtigheid van het neoliberalisme. Maar dat zijn allemaal metaforen waar de psychiatrische terminologie zich maar al te graag toe leent. Is het werkelijk zo dat de tijd zelf kan gaan ‘psychotiseren’? Dat wil zeggen, dat er iets volledig ‘vanzelf kan gaan’, onstuitbaar, met alle rampzalige gevolgen van dien. In deze tijd van ecologische rampscenario’s en een onvoorspelbaar lot van ‘het verschijnsel mens’ in het licht van de alom oprukkende kunstmatige intelligentie, lijkt deze vraag actueler dan ooit.
Cultuurpessimisme kan in dit soort aangelegenheden nooit een goede raadgever zijn. Zeker is dat in de twintigste eeuw de razendsnelle ontwikkeling van de techniek allerlei vormen van cultuurpessimisme in de hand heeft gewerkt. En die ontwikkeling gaat nog altijd door, met de komst van AI zelfs in verhevigde mate. Techniek en waanzin lijken iets met elkaar van doen te hebben, alsof de mens er ooit beter aan had gedaan het vuur aan de goden over te laten. Sinds Prometheus lijkt niet alleen de techniek, maar ook de psychose in de wereld te zijn gekomen.
In zijn boek The Prometheus Complex: Man’s Obsession with Superior Technology (1995) onderzoekt Hans van de Braak de verborgen psychologische drijfveren achter de grote technologische vorderingen die de mensheid door de geschiedenis heen heeft bewerkstelligd. Zo komt hij tot de conclusie dat hier sprake is van een complex in de psychologische zin van het woord, gezien de diepgewortelde psychologische neiging van de mens om de grenzen van kennis en macht steeds verder te verleggen, zelfs als dit risico’s en morele conflicten met zich meebrengt. Dit complexe patroon omvat zowel diepe bewondering voor de technologische vooruitgang als een verborgen angst en schuldgevoel die voortkomen uit het uitdagen van de natuurkrachten of een goddelijke autoriteit.
Net als in de Prometheus-mythe ontstaat er zo een voortdurende spanning tussen de drang om kennis te vergaren en de potentiële gevolgen voor de mens en de natuur. In navolging van de Franse filosoof Gaston Bachelard (1884-1962), die een studie wijdde aan de psychoanalyse van het vuur, waarin het Prometheus-complex voor eerst geformuleerd werd, verdiept Van de Braak zich in de onbewuste drijfveren van de technologische vooruitgang. Of beter gezegd, de drijfveren in het voor-bewuste, het domein van het peinzen, en niet de diepe lagen waar de driften heersen.
Daarbij legt Van de Braak – wederom in navolging van Bachelard – een verband tussen het Prometheus-complex en het Oedipuscomplex. In beide complexen speelt de jaloezie een belangrijke rol. Bij Oedipus is de jaloezie gericht op de vader omdat Oedipus met zijn moeder naar bed wil. Deze jaloezie komt voort uit het domein van de driften. Bij Prometheus komt de jaloezie voort uit het voor-bewuste en is op de goden gericht omdat zij over het vuur beschikken. Het gemis daarvan is pijnlijk omdat de mens zich daardoor niet beslissend kan onderscheiden van het dier. Het verlangen van Prometheus mogelijk eigen de aard van de mens en wordt voortdurend aangewakkerd door onder Linge naijver en oorlogszucht.
Het Prometheus-complex is volgens Bachelard het Oedipuscomplex van de intellectualiteit. In het verschijnsel mens zou de een ware wil tot intellectualiteit schuilgaan, wat een belangrijke drijfeer werd voor de evolutie. Techniek is in wezen het zich almaar vervolmakend product van de intellectualiteit. Uitgaande van deze redenering kun je stellen dat het Prometheus-complex uiteindelijk kan leiden tot zoiets als een een collectieve psychose, vooral wanneer de fascinatie met technologische vooruitgang zo intens wordt, dat de grenzen van de morele en rationele overwegingen vervagen. Als een samenleving volledig gericht raakt op de controle over de natuur en het doorbreken van de beperkingen zonder rekening te houden met de risico’s of ethische implicaties, kan een massale verdringing ontstaan van de collectieve angst en het schuldgevoel. Deze ontwikkeling zou uiteindelijk uit kunnen monden in een collectieve psychotische toestand waarin elke vorm van realiteitszin verdwijnt en irrationeel handelen de overhand neemt.
Hoe is dit Prometheus-complex ooit in de wereld gekomen? Zit het bij de mens in de genen? Was het er altijd al, of hebben de Grieken het voor het eerst gesignaleerd? Was het vooral een neveneffect van het christendom, dat zijn gelovigen aanspoorde om Gods Koninkrijk alvast hier op aarde voor te bereiden, en zonodig met het zwaard te realiseren. Veel primitieve beschavingen hadden geen last van het Prometheus-complex voordat zij gekoloniseerd werden door veelal christelijke, koloniale mogendheden. Zij leefden vaak in volledige harmonie met hun omgeving. Maar ook de jager had al zijn speer en de eerste boer zijn ploeg. Waar is het dan misgegaan?
De cultuurpessimist Oswald Spengler (1880-1936) beschouwde de mens als een roofdier dat zijn fysieke gebreken voortdurend compenseert met technische hulpmiddelen. Niet alleen als middel om te overleven, maar ook als een uiting van de agressieve en expansieve aard van de mens. In die zin was de techniek voor Spengler zowel een zegen als een vloek, vooral omdat deze obsessie onvermijdelijk leidt tot een uitputting van de natuurlijke hulpbronnen en uiteindelijk zelfs tot een crisis in de beschaving omdat de techniek een kracht vertegenwoordigt die de menselijke spiritualiteit onderdrukt.
Is het Prometheus-complex dan zoiets als psychische stoornis die wordt aangewakkerd door een intens verlangen naar vooruitgang? Werd deze sluimerende kwaal soms een besmettelijke ziekte in de tijd van het modernisme, een pandemie die tot een fatale uitbraak kwam in de tijd van Nazi-Duitsland toen deze kwaal zelfs het realiteitsbesef ging aantasten? Feit is dat het modernisme is ontstaan toen de representatie van de werkelijkheid problematisch werd. Er knapte iets in het koord tussen het teken en de betekenis. Dat kwam vooral aan het licht bij het ontstaan van het modernisme in de literatuur.
Zo zou je kunnen stellen dat mythe van Prometheus aan de basis heeft gelegen van de moderne literatuur. Schrijvers wilden voortaan de wereld niet meer be-schrijven, maar schrijven. Alsof ze het hele universum één op één zelf konden scheppen in woorden, bijna als een machine zoals de mens de machine had geschapen naar zijn eigen beeld en gelijkenis. In die onderneming bezweken schrijvers vroeg of laat voor de moderne verleiding van het doorgeschoten individualisme. Al in 1919 interpreteerde Carry van Bruggen Prometheus in haar gelijknamige boek als een symbool voor het individualisme van de schrijver, maar ook voor de mens die zich losmaakt van de beperkingen van de traditie en religie. Voor haar stond Prometheus voor de innerlijke strijd van het individu dat streeft naar zelfbewustzijn en persoonlijke vrijheid, vaak ten koste van acceptatie door de samenleving.
Harry Mulisch is te beschouwen als een late modernist. Hij had een fascinatie had voor het Prometheus-complex, dat als thema ook aan de basis lag van zijn opus magnum De ontdekking van de hemel. Toch verwijst hij in dit verband niet expliciet naar de mythe van Prometheus. Mulisch had waarschijnlijk meer belangstelling had voor de Oedipus-mythe, wat mogelijk voortkwam uit zijn eigen Oedipuscomplex dat verband hield met zijn problematische vader, die fout was in de oorlog, en zijn jonge moeder die al vroeg het huwelijk met zijn vader verbrak. Maar in het oeuvre van Mulisch komt het probleem van het modernisme in de literatuur onverholen tot uiting. Hoe vertaal ik mijn innerlijke problematiek in de taal van een roman zodanig dat het literatuur wordt en geen therapeutische bekentenis.
Het modernisme was intrinsiek verbonden met begrippen als vooruitgang en technologische innovatie. Die vernieuwingen van de techniek leidden ook op het terrein van de kunst tot een ontwikkeling vooruit, los van het verleden en de herkenbare weergave van de werkelijkheid. Men ging op weg naar een steeds verdere – zich in stijlen en stromingen uitsplitsende – formalisering van de artistieke creatie. Niet alleen in beeldende kunst, maar ook in de literatuur is die ontwikkeling herkenbaar. Het kernprobleem van de modernisten lag besloten in de vraag hoe je een innerlijke werkelijkheid op formele wijze zichtbaar of ervaarbaar kon maken voor anderen. Maar met welke taal communiceer je dan nog? Zijn gevoelens en emoties ook te formaliseren?
De filosoof Wittgenstein probeerde aanvankelijk nog de weergave van feiten en het oproepen van emoties uit elkaar te houden, om zo te voorkomen dat deze twee registers in de taal werden verward. Maar wie de taal zelf nauwkeurig onder de loep gaat namen, verliest steeds meer vaste grond onder de voeten. Zelfs zekerheid is dan na verloop van tijd geen zekerheid meer. Het verstand had van oudsher het vermogen om in laatste instantie waarheid van onwaarheid te kunnen onderscheiden. Maar ook dat vermogen lijkt sinds de nadagen van het modernisme zijn beste tijd te hebben gehad. Sindsdien is het met het begrip ‘zekerheid’ steeds verder bergafwaarts gegaan. En met het verlies van de zekerheid komt de waan in de wereld, het complotdenken, de argwaan en de paranoia.
Ook de vorderingen binnen de exacte wetenschappen maakten in de loop van de vorige eeuw duidelijk dat er voortaan nooit meer zoiets als zekerheid kon bestaan. Naarmate de zekerheid de wereld begon te verdwijnen, verdween ook de gedachte dat het denken daadwerkelijk tot iets nieuws kan leiden. Zelfs de vrije wil werd uiteindelijk een illusie. Iets in de hersenen heeft de knop al omgezet voordat we bewust de gedachte hebben dat we iets willen. Zo is het ook met het denken zelf. De zin van het denken is een illusie omdat het denken zelf gevangen zit in de tijd.
Wij zijn de tijd. Vluchten kan niet meer. Schrijven is de laatste illusie die je nog enigszins doet geloven dat je aan de tijd kunt ontsnappen. Maar alles heeft zijn tijd. Dat betekent: ook gedachten hebben hun tijd. Ze gaan vanzelf, niet alleen als de geest waanzinnig is. Gedachten zijn gebeurtenissen die zich voltrekken en voortdurend de illusie wekken dat al die gebeurtenissen verbonden zijn door een intrinsiek verband dat de stroom bij elkaar houdt waardoor je vaste voet blijft houden in wat wij ‘werkelijkheid’ noemen. Zo bezien is de psychose een verhevigde staat van een gedachtestroom waarbij alle grond onder je voeten verdwijnt. Het is een eindpunt van een ontwikkeling, de intrede van de bezetenheid, wat tegelijk de dood inhoudt voor het denken.
Maar dood is ook een begin. Als er geen enkele zekerheid meer is, wordt alles mogelijk, zelfs het onmogelijke. Voor je het weet, ben je dan in een fatale gedachtestroom belandt die rechtstreeks naar de afgrond van de waanzin leidt. De waanzin is geen exotische modus van de menselijke geest, maar gaat altijd schuil onder het oppervlak van de alledaagse werkelijkheid. Welkom in de woestijn van de waanzin.