Uitzicht vanuit het Picasso-Museum in Parijs, februari 2019.
Als kind bestudeerde ik vaak de plattegrond van Amsterdam. Zo ontdekte ik tussen de Ing. Lelylaan en de Sloterplas een klein rond lopend straatje, het zogeheten Colenbrandershof. Ik ben daar op een vrije woensdagmiddag nog eens naar toe gefietst om de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. En inderdaad, deze straat was rond, hoewel er toch meer sprake was van een reeks vrij staande bungalows, dan een echt straatje. Het was een soort hofje met wat duurdere koopwoningen dat de functionalistische stedenbouwkundige zich veroorloofd had in een stratenplan met verder alleen maar smetteloos rechte straten.
In die tijd droomde ik ook wel eens dat ik door een weids en bewolkt landschap liep. Langs de kant van de weg, die al slingerend naar de horizon leidde, stond een reeks gigantische torens achter elkaar. Eigenlijk waren het geen torens, maar hele hoge letters die tot in de hemel reikten. Alleen kon je niet zien welke letters dat waren, omdat je er van opzij tegenaan keek. Opeens schoof de zon achter de wolken vandaan. Zo werden op de grond de schaduwen zichtbaar die de zon van opzij op die gigantische letters wierp. En zie, het wonder geschiedde. Er stond een tekst te lezen. In mijn droom zag ik het volledige verhaal van de wereld, waarvan ik overdag alleen de zijkant kon zien.
Zou het zo kunnen zijn, zo dacht ik gisteren bij mezelf, dat het menselijk bewustzijn ook zo in elkaar zit? Je ziet steeds maar de helft. De ware betekenis van de dingen kun je niet gewaarworden, omdat het bewustzijn de wereld alleen van de zijkant laat zien. Er zijn natuurkundigen die beweren dat het bewustzijn op het meest fundamentele niveau een quantum-proces is. Als dat zo is, dan zou het bewustzijn misschien ook aan de tijd kunnen ontsnappen, tenminste als het zich van zijn eigen quantum-processen bewust wordt. Gary Zukav formuleert deze mogelijkheid als volgt.
‘Als op quantum-niveau de tijdstroom een betekenis heeft en als bewustzijn een fundamenteel gelijksoortig proces is, en als we deze processen in onszelf bewust kunnen worden, dan is het ook voorstelbaar, dat we tijdloosheid kunnen ervaren.’
Hoe zou dat zijn, tijdloosheid ervaren? Jezelf verliezen in de tijd, zoiets moet het zijn. Je overgeven aan wat Camus zo treffend heeft benoemd als ‘de tedere onverschilligheid van de wereld’. Op een vrije woensdagmiddag fietsen naar het Colebrandershof. Zomaar een bus nemen en dan doorrijden tot aan het eindstation. Dwalen in een stad die groot genoeg is om in te kunnen verdwalen. Ik hou ervan om door Parijs te dwalen. Het vluchtige bewustzijn dat eigen is aan de grote stad is pas in de late negentiende eeuw ontstaan. In het Parijs van de grote boulevards ontstond de moderne stedeling, de flaneur, de mens die ziet en gezien wil worden in de vluchtige ontmoetingen van de blik met een bewustzijn dat aanwezig is en tegelijk ook niet. De weldadige eenzaamheid in een menigte. De bijna religieuze roes van de grote stad.
De laatste keer dat ik in Parijs was, heb ik een middag doorgebracht in de wijk Montparnasse. Ik hou niet alleen van dwalen, naar ook van begraafplaatsen. Ook die hebben iets tijdloos, Alsof de doden er nog leven in een tijd die voor eeuwig stilstaat. Tussen de dode bladeren is het stil. Begraafplaatsen geven me een vreemd soort rust, vooral in Parijs waar deze oorden een oase vormen tussen het drukke verkeer. Op het Cimetière du Montparnasse heb ik de graven bezocht van Sartre, Baudelaire, Soutine, Tristan Tzara en Serge Gainsbourg. Het graf van Gainsbourg stond vol met bloemen, maar ook schoteltjes met uitgedrukte peuken die als eerbetoon aan deze zingende bohémien door dames op leeftijd waren achtergelaten. Niet ver van het kerkhof belandde ik in de Rue Campagne Première.
Eenmaal neergestreken op een terras en verdiept in mijn reisgids las ik, dat ik mij op loopafstand van Hotel Istria bevond. Dit hotel bood in het begin van de vorige eeuw onderdak aan allerlei kunstenaars en schrijvers, zoals Duchamp, Picabia, Rilke en vele anderen. Toch was dat het niet wat mijn geheugen triggerde. Deze straat, zo las ik, heeft als decor gediend voor de film A bout de souffle van Godard met die beroemde slotscène met Jean Paul Belmondo. Het spel is uit. De politie heeft hem in de val gelokt. Hij zal sterven op het asfalt en dan maakt Belmondo dat beroemde gebaar. De duim strijkt zachtjes langs zijn lippen.
Filmscènes hebben de eigenaardigheid dat ze zich volledig kunnen vasthechten in het geheugen. Je weet niet waarom, maar het gebeurt. De geschiedenis van de film creëert ongemerkt een collectief geheugen dat de echte werkelijkheid verdringt. De herinnering aan de scène van Godard bracht mijn fantasie méér in beweging dan al die dode kunstenaars, dichters en schrijvers die in deze straat hebben rondgelopen.
Over honderd jaar bestaat de werkelijkheid misschien niet meer. Mensen herinneren zich dan alleen nog beelden uit de media. Beelden die iedereen kent en dus echter zijn dan echt. Niets verdwijnt, want alles blijft eeuwig bewaard in een almaar verder uitdijend virtueel universum van beelden. De wereld wordt een film waarin de tijd voor eeuwig stilstaat. Zoiets als een film loop die zich steeds maar weer herhaalt.
Elk moment dat voorbijgaat is een lus in de tijd, waarin alles zich herhaalt. We beleven elk moment opnieuw ‘de eeuwige wederkeer’. Zo heeft Nietzsche ooit gedacht dat de wereld in elkaar zit. Wie weet is dat ook zo. De tijd zal het leren. De tijd neemt zijn tijd, totdat ook de tijd zelf voor eeuwig stilstaat. Dan is het volledige verhaal van de wereld misschien eindelijk in zijn geheel te zien. Voor iedereen. Overal en altijd. Nergens en nooit..