Marit Monteneiro publiceerde onlangs een biografie van Anna Terruwe (1911-2004) – Leven voor een leer. Het is een doorwrochte studie van meer dan 700 pagina’s, die tot nog toe met lovende recensies is ontvangen. Al in 1981 schreef de theoloog Willem Grossouw (1906-1990) ) in zijn autobiografie Alles is van U over de intense contacten die hij als priester met Anna Terruwe heeft gehad. Zijn betoog werpt achteraf bezien een wonderlijk licht op de rol die Terruwe heeft gespeeld bij het solistisch besluit dat paus Paulus VI in de Encycliek Humanae Vitae (1968) over “de juiste regeling van de menselijke voortplanting”.
Aan deze encycliek was twee jaar van stilte voorafgegaan, na het uitkomen van een het rapport van een adviescommissie van theologen en deskundigen, die door de paus was ingesteld. Een ruime meerderheid van deze adviescommissie (slechts vijf van de drieënzestig leden waren tegen) koos voor gewetensvrijheid en eigen verantwoordelijkheid van de echtelieden. Zoals ook tijdens de behandeling van deze kwestie in de slotfase van het Tweede Vaticaans Concilie een overgrote meerderheid van de daar aanwezige bisschoppen voor de gewetensvrijheid was geweest. Grossouw verklaart de finale beslissing van Paulus VI niet alleen door de sterke interne druk van de curie, maar ook door de indringende adviezen van Anna Terruwe, die in de jaren zestig eerdere persoonlijke gesprekken met de paus over deze problematiek zou hebben gevoerd.
Zij zou hem zelfs min of meer in therapie hebben genomen, op dezelfde controversiële wijze waarvoor zij zelf in 1956 door een monitum van de paus veroordeeld was en waarvoor zij later – in 1965 – werd gerehabiliteerd. Terruwe was gestuit op de psychische nood van geestelijken, die in hun drang naar ascese hun seksualiteit te zeer veronachtzaamd hadden. Zij ontwierp een eigen therapie, gebaseerd op de passieleer van Thomas van Aquino, waarbij de defectueuze persoonlijkheid ten volle geaccepteerd werd. Kort gezegd kwam het erop neer, dat de patiënt zijn seksuele aberraties in eerste instantie ten volle accepteert, alvorens de macht daarover te kunnen heroveren.
In de jaren vijftig kreeg Terruwe priesters en kloosterlingen in behandeling die niet alleen dwangmatig veel masturbeerden, wat tot allerlei schuldcomplexen leidde, maar ook vreemde gedragingen gingen vertonen, zoals het ongecontroleerd roepen van schuttingwoorden tijdens het opdragen van de Heilige Mis. Grossouw noemt het woord ‘therapie’ niet letterlijk als het gaat om de intieme gesprekken tussen Terruwe en de paus, maar je kunt het wel afleiden uit wat hij te melden heeft. Paulus VI was in zijn optiek een ‘tragische persoonlijkheid,’ met een ‘rijk maar gefrustreerd gevoelsleven’.
In een voetnoot (pagina 643, noot 214) van haar Terruwe-biografie geeft Monteiro aan dat zij geen indicaties heeft gevonden voor ‘de intieme gesprekken’ die Terruwe met paus Paulus VI zou hebben gehad. Tegelijk geeft zij in het nawoord aan dat ze door de corona-pandemie geen inzage heeft gehad in de archieven van het H. Officie van Rome. Hoe zijn die twee dingen met elkaar te rijmen? Was het niet zorgvuldiger geweest om wat verder te zoeken in de archieven van Grossouw? Temeer daar het er alle schijn van heeft, dat ook Grossouw bij Terruwe in therapie is geweest, en dus vertrouwelijke informatie van haar gehoord kan hebben. In zijn autobiografie bedankt Grossouw Terruwe opzichtig voor de geestelijke steun die hij van haar heeft mogen ontvangen.
De verreikende invloed van Terruwe’s psychiatrische opvattingen verklaart wellicht ook haar latere goeroe-gedrag, toen zij als ‘geneesvrouwe van de bevestigende liefde’ zich een bijna Jomanda-achtige aura verwierf. Terruwe wilde de ware liefde terugbrengen in het katholieke geloof en de Kerk opnieuw met een kleed van liefde behangen. Maar daarin schoot ze door naar het conservatieve kamp in het Vaticaan die van oudsher vijandig stond tegenover de seksuele drift. Binnen het traditionele katholieke geloof had liefde niets met seks van doen. Integendeel zelfs. Liefde was een gave van God.
Met het idealiseren van de liefde als een autonome kracht stond zij in de jaren vijftig overigens niet alleen. In 1956 brak de katholiek opgevoede Jaques Brel door met zijn beroemde chanson Quand on n’a que l’amour, waarvan de tekst op de huid van de tijd was geschreven. In Canada werd zelfs een theologisch congres belegd met als thema Quand on n’a que l’amour. Liefde werd voortaan wereldwijd een bijna etherische impuls tot vernieuwing, ook – en vooral – als het ging om geloofszaken.
Paus Johannes XIII leek met zijn aankondiging van het Tweede Vaticaanse Concilie de hoop op het ‘bij de tijd brengen’ van het katholieke geloof te bevestigen. Maar met zijn opvolger paus Paulus VI ging het goed mis. Ondanks het intense verlangen naar vernieuwing onder rooms-katholieken, werd niet alleen ‘het verbod op de pil’, maar uiteindelijk ook het priestercelibaat door Rome gehandhaafd. Gevolg van dit alles was dat in Nederland veel katholieken de kerk verlieten. Daarmee sloop de betonrot naar binnen in de kelders van het Vaticaan. In 2002 kwamen in de Verenigde Staten de eerste schandalen over seksueel misbruik van minderjarigen door priesters naar buiten. Vervolgens sloeg de verontwaardiging over naar Oostenrijk en Duitsland. In februari 2010 was Nederland aan de beurt. En zoals het nu lijkt is het eind nog niet in zicht.
Het is ronduit tragisch te noemen dat het zelfreinigend vermogen van de Rooms-Katholieke Kerk zo slecht ontwikkeld is, mede omdat men de ware oorzaken van ‘de katholieke neurose’ nog altijd niet onder ogen wil zien. Anna Terruwe heeft in dit drama een cruciale rol gespeeld door haar intense contacten met het Vaticaan. Over hoe dat alles precies in zijn werk is gegaan, tasten we nog altijd in het duister, ook na het verschijnen van Terruwe’s biografie. Ik heb mijn vraag over het niet raadplegen van het archief van Grossouw per mail voorgelegd aan Marit Monteiro, maar tot nog toe heb ik geen reactie van haar mogen ontvangen. Het zal toch niet waar zijn dat hier iets met de roomse ‘mantel der liefde’ wordt toegedekt?