DE REGIO IS HOT Friese culturele ambities in Europees perspectief

Is de regio in opkomst? Die vraag staat centraal in de meest recente uitgave van Boekman, tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid. Het is een prikkelende vraag, zeker voor Friesland, in deze verwarrende tijd van enerzijds een toenemende globalisering en anderzijds een groeiend verlangen naar een meer lokaal en regionaal gewortelde identiteit. Het Concertgebouworkest speelt niet meer zoals vroeger ook in de regionale concertzalen, maar in Wenen, Tokio en New York. Anderzijds worden de regionale orkesten van steeds betere kwaliteit. Dat geldt in feite voor de meeste culturele voorzieningen in de regio, waarbij Friesland in een aantal opzichten zelfs voorop loopt. Is het waar dat in het cultuurbeleid het nationale niveau inboet in belang ten koste van de regio en Europa?

Als het gaat om de verdeling van gelden is die conclusie wat voorbarig. Bij het ingewikkelde stelsel van culturele geldstromen, dat in Nederland is ontstaan, is er de laatste tijd eerder sprake van een verandering in de systematiek van verdeling, dan een kwantitatieve verschuiving tussen de Randstad en de regio. Veruit de meeste rijkssubsidies belanden ook nog altijd in grote steden in de Randstad, waar de productie en afname van kunst en cultuur het grootst is. Maar inhoudelijk gezien blijkt de laatste jaren het tij aan het keren ten gunste van de regio. Uit de beschouwingen in de recente bundel van de Boekmanstichting rijst een rijkgeschakeerd beeld op van een regionaal cultureel reveil. Tal van ontwigemediatiseerdekkelingen getuigen daarvan, zoals een internationale blockbuster in het Drents Museum, de opkomst van de regio-pop in de jaren negentig, succesvolle festivals als Oerol op Terschelling, De Karavaan in Noord Holland, Film by the Sea in Vlissingen, spraakmakende regionale toneelgezelschappen als Tryater en Het Zuidelijk Toneel, en – niet te vergeten – het toenemend belang van regionale tv met onder meer zijn succesvolle regio-soaps. Regionale media versterken het thuisgevoel in een thuisloze wereld, parallel aan de imagined communities die de andere media aan het creëren zijn. De gemediatiseerde wereld van vandaag doet de ervaring van identiteit steeds sterker fragmenteren, maar de regio blijkt de ideale cultureel-geografische grootheid te zijn om het gevoel te behouden dat de wereld nog ergens een eenheid vormt.

Al met al springt Friesland eruit in dit overzicht. Minderheidsstaal, streektaal en dialect hoeven geen barrières te vormen voor vernieuwing, maar kunnen ook weerstand bieden tegen de nivellerende werking van de massacultuur of omgekeerd: tot interessante mengvormen leiden van experiment en traditie. Artistieke vernieuwing speelt zich steeds meer af op het snijvlak van internationale ontwikkelingen en regionale eigenheid. Maar het meest typerend is voor het regionaal reveil is de competitie voor het verkrijgen van de titel ‘Culturele Hoofdstad van Europa’, waarbij in toenemende mate ook regionale steden of clusters van steden zich melden in het strijdperk. Friesland doet ook mee voor de kandidatuur in 2018. Al met al lijkt er sprake van een trendbreuk. De regio is hot. Er is zoiets als een nieuwe geografisch-culturele grootheid aan het ontstaan, als antwoord op de culturele meltpot van de Europese metropolen. De maat van de regio, waar stad en land een vruchtbare interactie aangaan op een meer menselijk schaal, krijgt steeds meer belang als een ideale biotoop voor een culturele ontwikkeling in het nieuwe Europa.

Het begrip ‘Culturele Hoofdstad van Europa’ bestaat al sinds 1983, toen het bedacht werd door Melina Mercouri, destijds minister van cultuur in Griekenland. Het was destijds de bedoeling om de verscheidenheid en de eigenheid van de cultuur in de grote Europese steden meer aan het licht te brengen. Sindsdien zijn de twee grote steden in Nederland ook aan de beurt gekomen: Amsterdam in 1987 en Rotterdam in 2001. De laatste jaren kwamen ook de minder grote steden in aanmerking. Dit jaar bijvoorbeeld zijn dat Vilnius in Litouwen en Linz in Oostenrijk. De regionalisering van het fenomeen Europees culturele hoofdstad is dus ook een beetje eigen aan de inflatie van het systeem dat al een kwart eeuw bestaat. In 2018 is Nederland opnieuw aan de beurt om – samen met Malta – een stad of combinatie van steden te als kandidaat leveren. Naast de voorspelbare kandidatuur van de randstedelijke metropolen Den Haag en Utrecht, heeft dat inmiddels ook een verassend aantal kandidaten buiten de Randstad opgeleverd, zoals Maastricht, Brabantstad (d.w.z: de vijf belangrijkste steden in Brabant), Arnhem/Nijmegen, Almere en Friesland dus.

Sommige van hen zoeken de samenwerking op met steden in hun directe omgeving of Euregionale partnersteden. Zo is er sprake van een regionalisering van het begrip ‘stad’, waarbij ook naburige satellietsteden en het omringende landschap in de planvorming worden betrokken. Die trend duidt op een diffuser worden van de stedelijke omgeving. In de planologische ideeënvorming in Nederland is het stedelijk parklandschap al enige tijd in opkomst. Zelfs de Randstad wordt steeds meer als één groot stedelijk parklandschap beschouwd. Ook de regio – en zeker Brabant – ontwikkelt zich langzaamaan in die richting. Ook al wordt in het ruimtelijk beleid in Friesland met man en macht geprobeerd de gevreesde ‘verrommeling’ van het landschap tegen te gaan en de scherpe scheiding aan te houden tussen de verschillende planologische typologieën, ook in deze provincie is het landschap steeds meer in dialoog geraakt met een toenemende bebouwing of uitbreiding van het wegennet. Ook in het van oudsher agrarische Friesland raken het agrarisch landschap, het recreatieve landschap, de stedelijke omgeving en het industriële gebied op steeds meer op elkaar betrokken en dus ook onderling verweven.

Door deze ontwikkelingen komt de verhouding tussen Randstad en regio anders te liggen dan voorheen. Het is niet meer de oude oppositie ‘stad versus platteland’, die het verschil in essentie bepaalt, maar de creatieve wijze waarop met de verweving van de verschillende planologische bestemmingen wordt omgegaan. In de mate van die creativiteit ligt ook de regionale kwaliteit besloten, die een meerwaarde kan betekenen tegenover de dichtslibbende metropool. In die Europese metropelen is cultuurvorming weliswaar heviger dan elders, maar de onderlinge verscheidenheid in aard en aanzien tussen deze grote stedelijke centra neemt juist af. De metropolen van Europa zijn ten prooi zijn gevallen aan het cultuur-toeristisch complex. Het culturele geheugen is hier theatraal geworden en geen organische kracht meer. Hun oude binnensteden gaan fungeren als de nostalgische decors voor de beleveniscultuur en bieden tegelijk een vruchtbare biotoop voor de creatieve industrie. Vooral hun negentiende-eeuwse wijken zijn tegenwoordig the place to be voor een opkomende creatieve klasse, maar ondanks de culturele kruisbestuiving die daar plaatsvindt tussen bewonersgroepen van diverse pluimage en etnische origine is het stedelijk format van de Europese metropool pimair kosmopolitisch gericht.

In sociaal-geografisch opzicht ontvouwt het profiel van deze metropolen zich volgens voorspelbare karakteristieken en wordt dus in toenemende mate identiek, je zou bijna zeggen ‘soortelijk’. In de banlieues van deze metropolen ontstaat ook overal wat Manuel Castells ‘de vierde wereld’ heeft genoemd, de zwarte gaten van de sociale uitsluiting. Londen, Berlijn en Amsterdam gaan in dat opzicht steeds meer op elkaar lijken, terwijl Friesland, Toscane en Galicië in veel mindere mate in een dergelijk convergerend proces zijn verwikkeld. Hoe groter de relatieve vertraging, hoe sterker de culturele eigenheid. De regio heeft een eigen dynamiek in de geografische ruimte die zich weerspiegelt in een meer eigenzinnige culturele ontwikkeling. Traditie en vernieuwing komen hier op een specifieke wijze bijeen. De cultuur in de regio behoudt en ontwikkelt een eigen karakter dat geen mondiaal format heeft, laat staan een pasklare strategie dat door een goeroe als Richard Florida is bedacht. En om het aantonen van verscheidenheid was het juist te doen, toen het fenomeen Europees culturele hoofdstad werd uitgevonden.

Als het gaat om de planontwikkeling voor 2018 loopt Friesland beslist niet voorop. Andere kandidaten zijn al behoorlijk op weg, bijvoorbeeld door het aanstellen van een intendant, artistiek leider of iemand die het nodige voorwerk doet. Zo werd zoals voormalig Fries Museum-directeur Wim van Krimpen inmiddels door Den Haag aangesteld, waar ook al twintig mensen met het project bezig zijn.  Maastricht deed een beroep op de voormalig artistiek leider van Tryater, Guido Wevers. En de voormalig staatssecretaris van Cultuur, Medy van der Laan werd door Arnhem gevraagd om de nodige research te doen. Ook als gaat de internationale oriëntatie loopt Friesland niet al te hard van stapel. Voor zover valt na te gaan is nog enkele Friese ambtenaar zijn licht gaan opsteken in voormalige of toekomstige culturele hoofdsteden in Europa, bijvoorbeeld het Ruhrgebied dat momenteel hard bezig is met de voorbereiding van allerlei manifestaties in het kader van de Europese culturele hoofdstad in 2010. Brabantstad heeft al een promotiespot op YouTube staan en Utrecht mikt vooralsnog op een grootschalige herdenking van 500 jaar Vrede van Utrecht in 2013, maar heeft wel al besloten om met ingang van volgend jaar 18 miljoen extra te investeren in de strijd om de kandidatuur. De voorbereiding in Friesland verloopt kennelijk op zijn elf en dertigste, en dat is jammer, temeer omdat Friesland wellicht hoge ogen zou gooien, als het van een weldoordacht profiel uitgaat, dat inspeelt op haar eigen kwaliteiten als regionaal stedelijk parklandschap.

Er zouden nu nu al contacten worden gezocht met het bedrijfsleven, omdat met name de Friese economie een stevige stimulans kan krijgen door de kandidatuur. Ook zou een duidelijk kader voor de plannen als aanjager kunnen fungeren voor het culturele veld dat gaandeweg hierop in kan spelen. Maar allereerst is een wisseling van perspectief nodig, als het gaat om de wijze waarop Friese bestuurders kijken naar hun eigen regio. Een compleet uitgekristalliseerde, culturele infrastructuur is niet van primair belang, pseudo-stedelijke ambities evenmin. Het is zaak om niet de Randstad te willen imiteren of welke cluster van steden dan ook. De eigen kracht ligt in het hybride karakter van stedelijk parklandschap, waarin Friesland de Europese metropool als voorbeeld kan dienen. Met zijn fijnmazige en organische structuur van elf steden en honderden dorpen en een hoofstad die in omvang precies het midden houdt tussen het grootste dorp en de kleinste metropool is deze provincie het geografisch ideaaltype van de Europese regio. Juist om die reden dient Friesland zichzelf te leren zien als een dynamische, op de toekomst gerichte, sterk verdunde park-stad, in plaats een bedreigd, van oorsprong statisch en leeg, cultuur-historisch landschap. In de vertraagde interactie tussen stad en landschap ligt de x-factor van deze regio. Dat betekent dus dat je het heel nauw luistert hoe je de kwaliteit van je eigen cultureel profiel formuleert.

In haar huidige formulering van het cultureel profiel mikt het provinciaal bestuur vooral op openheid naar buiten toe en het eigen karakter van de taal. Er wordt ook ruimte geboden voor culturele experimenten, broedplaatsen en het ontwikkelen van nieuw talent. De Provincie wil de vensters open zetten door culturele producenten uit binnen- en buitenland naar Friesland te halen. Het utopisch visioen dient zich aan van een regionaal productieparadijs, dat fysieke en mentale ruimte biedt voor creativiteit, internationaal de aandacht trekt en een magnetische aantrekkingskracht uitoefent op kennisintensieve bedrijvigheid. Finsters iepen, zo heet de cultuurnota ook. Al met al is dit een weinig productieve spagaat-houding. Dit is openheid in the middle of nowhere. Talent aantrekken zonder voldoende opleidingsfaciliteit en afzetkanalen. Experiment stimuleren zonder het benodigde publiek dat daar oren naar heeft. Friesland mist per definitie de kritische massa om de creatieve biotoop van een metropool te imiteren. Deze regio heeft eerder te lijden onder een vlucht van de creatieve klasse, dat dat ze de vruchten kan plukken van de opkomst daarvan. Het cultuurbeleid in deze provincie moet zich dan ook niet laten leiden door het mimetisch verlangen naar de Europese metropool die paradoxaal genoeg juist in in het arcadische karakter van de regio zijn ideaalbeeld wil herkennen.

Omgekeerd dient Friesland geen cultuurtoeristische enclave te worden, waar het rendement van elke culturele manifestatie wordt afgemeten aan de inkomsten binnen de recreatieve sector. Tussen die twee uitersten blijft het voortdurend schipperen, maar dat wil niet zeggen dat een middenweg onmogelijk is. In de relatieve vertraging van de regio schuilt juist een bijzondere, maar wel schuchtere kwaliteit, die bovenal om zelfvertrouwen vraagt. Het huidige culturele profiel van de provincie Friesland is eerder wankelmoedig van aard en lijkt vooral gericht op een vermeend vooroordeel bij de buitenwacht ten aanzien van de geslotenheid en het isolement van deze provincie. De kunst en cultuur in Friesland zou vooral naar binnen gericht zijn en dat kun je niet natuurlijk hebben als culturele hoofdstad van Europa. De benauwde luchtjes moeten weg. Stadslucht maakt vrij. Maar is dat wel zo?

Ten eerste wijzen de cijfers op het tegendeel. In de publicatie van de Boekmanstichting wordt Friesland verschillende malen als voorbeeld aangehaald voor het regionaal reveil. Er wordt zelfs gesproken van een ‘tryatisering’ van het toneelgezelschappen die van het rijk voortaan meer aandacht moeten gaan besteden aan een verankering in de eigen regio, terwijl Tryater zelf,  met nota bene een Russische artistiek leider – Ira Judkovskaja – de aandacht voortaan meer naar buiten wil gaan richten. Ook in financieel opzicht is in Friesland allerminst sprake van een isolement. Volgens het onderzoek De Provincies: Kijk zo zit dat (2007) komen in Friesland relatief veel rijksgelden terecht als het gaat om cultuur. In totaal wordt in deze Provincie 23 Euro per inwoner door het rijk besteed, ofwel 6.1 % van de totale middelen. Daarmee scoort Friesland niet alleen hoger dan Flevoland, Drenthe en Zeeland, maar laat ook Brabant achter zich. Brabant krijgt maar 21 Euro van het Rijk (5.6 %). Terecht beklaagt Gerard Tonen, tegenwoordig zakelijk leider van Het Zuidelijk Toneel, zich dan ook over de regionale indeling die wordt aangehouden door de Raad voor Cultuur en het ministerie. Brabant wordt daarin een vergelijkbare positie toebedeeld als Oost- en Noord-Nederland, terwijl Brabant toch een flink aantal grote steden heeft, waaronder twee universiteitssteden en bovendien een van de snelst groeiende regio’s van Europa is. Kortom, het kan  ook een nadeel zijn, als je teveel op de Randstad gaat lijken. Brabant mag dan opstomen in de vaart der volkeren, in Europees perspectief is Friesland meer zichzelf gebleven. En dat is een winstpunt.

Het belang van de provinciale bestuurslaag bij de financiering van kunst en cultuur moet overigens niet worden overschat. Van alle overheidsmiddelen die aan cultuur worden besteed nemen de provincies slechts 10 % voor hun rekening terwijl de gemeenten maar liefst 60 procent investeren, twee keer zoveel als het rijk, dat voor 30 % tekent. Terecht wijst Arno Brok, vanuit zijn landelijke rol in het overleg tussen gemeenten en provincies, dan ook voor meer aandacht voor gemeentelijke verantwoordelijkheden in het totstandkomen van het cultuurbeleid. De proviciale bestuurslaag heeft overigens wel de juiste schaal om spreiding en samenhang binnen het cultuurbeleid in de regio te bevorderen. Niet alleen wat betreft de besteding van rijksgelden steekt Friesland relatief gunstig af bij andere provincies, maar ook al het gaat om de eigen bestedingen aan cultuur. Met 27 Euro per inwoner staat Friesland bijna aan de top van de provinciale ranglijst, waarbij het alleen Zeeland voor moet laten gaan. Friesland is dus een provincie waar de cultuur hoog in het vaandel staat.

Het culturele reveil van de regio is in Friesland eigenlijk ook nooit weggeweest. Kort na de oorlog en in de periode van de wederopbouw liep deze provincie voorop in de renaissance van wat  toen nog ‘gewestelijke cultuur’ werd genoemd. Dat was een rijke verscheidenheid van regionale karakteristieken, die niet alleen in de ambachtelijke volkskunst,  maar ook in de eigentijdse kunst- en cultuurproductie werd herkend. Die naoorlogse opkomst van de gewestelijke cultuur had een duidelijk cultuurkritische lading als tegenwicht voor een diep gevoelde bezorgdheid over de massificatie en ontheemding door de opkomende verstedelijking. Toen het in de jaren zestig het proces van verstedelijking ook in de regio zelf zich aandiende ging het met de belangstelling voor de gewestelijke cultuur geleidelijk aan bergafwaarts. In Friesland echter, met zijn hernieuwde aandacht voor het taalbeleid en de altijd al aanwezige zorg voor het eigen culturele erfgoed, kwam de aandacht voor de cultuurproductie en vooral de cultuurparticipatie nooit in het verdomhoekje terecht. Al ging de economische groei grotendeels aan Friesland voorbij, de beleidsmatige belangstelling voor kunst en cultuur werd er door de jaren heen beslist niet minder om.

Dat historisch perspectief met zijn veranderende legitimeringen en verschuivende ideologische motieven komt in het overzicht van de Boekmanstichting niet aan de orde. En dat is jammer want enig historisch besef zou wellicht tot andere accenten hebben geleid. Het cultuurkritische element dat in het naoorlogse renaissance van gewestelijke cultuur zo duidelijk aanwezig was, ontbreekt in het huidige regionale reveil. Elke regio lijkt dezelfde mantra’s te verkondigen als het gaat om het bevorderen van cultuur. Ook het regionale cultuurbeleid is tegenwoordig nagenoeg geheel geïnstrumentaliseerd en grotendeels uitgeleverd aan economische targets. Regiomarketing, cultuurtoerisme en creatieve industrie hebben de volksverheffing van de wederopbouw en de sociale en geografische kunstspreiding van de decennia daarna goeddeels verdrongen. Tegenwoordig wordt overal gemikt op kunstparticipatie, sociale cohesie, verzakelijking en efficiency, cultureel ondernemerschap en onderlinge samenwerking van culturele instellingen.

Wat dat betreft zingt elke regio tegenwoordig het zelfde liedje. Van culturele industrie worden overal wonderen verwacht, terwijl Richard Florida zijn theorieën bedacht voor Amerikaanse metropolen en niet voor excentrische regio’s in een uithoek van Europa. Van Winschoten tot Terneuzen verheerlijkt ook elke gemeente de festivalisering van de cultuur en lijkt niemand ooit gehoord te hebben van het begrip ‘festival-inflatie’. In de jaren zeventig werd de ongebreidelde groei van aanbod van therapieën in de zorg-sector op de korrel genomen in een boekje met de veelzeggende titel ‘Je rijpt je rot’. Vandaag de dag is het wachten op en vergelijkbare publicatie over het cultuurtoeristische aanbod in de regio onder de titel ‘Je recreëert je scheel’. Tot in elke uithoek van het land zijn de culturele activiteiten tegenwoordig zo overweldigend in aantal, dat je snakt naar een regio waar werkelijk niets te beleven valt.

Samenvattend kun je stellen dat Friesland het door de jaren heen niet zo slecht heeft gedaan als het gaat om het bevorderen van kunst en cultuur. Sterker nog, deze provincie kan juist model staan voor het regionale reveil, dat zich wonderlijk genoeg aandient, nu het nieuwe Europa de maatstaf wordt voor het formuleren van culturele ambities. Het culturele profiel van Friesland wordt van buitenaf ook steeds meer in die voorbeeldfunctie herkend. Nu nog van binnen uit. Het het is vooral zaak om koers te houden en niet te vervallen in de verleidingen die de stedelijke concurrentie te bieden heeft, of terug te vallen in de nostalgie naar het verleden of de mythologisering van het eigene. Een sterke culturele identiteit hoeft geen keurslijf te zijn, dat de innovatie in de regio blokkeert, maar kan juist in een excentrische regio als Friesland, waar de vertraagde interactie tussen stad en landschap in ruime mate voorhanden is, een motor worden voor culturele vernieuwingen. Als een veranderende modaliteit van de verdunde parkstad kan het dynamische karakter van deze regio een uitdaging vormen voor experimenten in de kunstproductie.

Daarvoor is een minder sectoraal gericht cultuurbeleid nodig, waarbij ook daadwerkelijk wordt ingespeeld op de dynamiek van economische en planologische ontwikkelingen en de budgetten die daar mee annex zijn. De bouw van nieuwe wijken op de grens van stand en land, de opening van vaarwegen, spoorwegen, snelwegen, bruggen en aquaducten, de transformatie van industrieterreinen, de aanleg van recreatieparken, dat alles kan niet alleen inspiratiebron, maar ook een geldbron vormen voor de artistieke verbeelding in uiteenlopende disciplines. Daarvoor zijn visionaire ideeën nodig voor culturele projecten en manifestaties die juist hier in Friesland hun beslag kunnen krijgen. Dat soort ideeën liggen niet pasklaar voor handen en kunnen ook niet van buitenaf worden ingevlogen door charismatische specialisten. Er is in Friesland zelf genoeg expertise aanwezig om voort te bouwen op wat in het verleden ontwikkeld is. Zo is het hier altijd gegaan, anders dan anders, en dus Fries. Van onderop en met elkaar, maar wel met de blik op oneindig, want een onbegrensde horizon is juist in deze regio nog volop aanwezig.

  • De opkomst van de regio, Boekman, tijdschrift voor kunst en cultuur, nummer 78, 21ste jaargang, Boekmanstichting, Amsterdam, voorjaar 2009.
  • Creativiteit en stad, Hoe de creatieve economie de stad verandert, NAi, Rotterdam, 2005.
  • Dijeck-Hofmeester, C. van, W-J. Raijmakers en E. van Dijeck, De Provincies: Kijk zo zit dat. De culturele infrastructuur op regionale schaal in kaart gebracht. Den Haag, 2007.
  • Florida, Richard, The rise of the creative class, and how it’s transforming work, leisure and everyday Life, New York. 2002.
  • Morley, David, Belongings: Place, space and identity in a mediated world, European journal of cultural studies, 2001, vol. 4, no 4, pp. 425-448.
  • Kultuer yn Fryslân, Finsters iepen, ontwerp cultuurvisie 2009-2012, Provinsje Fryslân, juni 2008